ECLI:NL:RBZWB:2023:2426

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
406979_E30032023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van minderjarig kind zonder toestemming van de andere ouder

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw over de verhuizing van hun minderjarige kind. De man, eiser in conventie, vorderde dat de vrouw, gedaagde in conventie, met het kind terug zou verhuizen naar hun oorspronkelijke woonplaats, omdat zij zonder zijn toestemming was verhuisd naar een andere plaats. De vrouw, die in reconventie vervangende toestemming voor de verhuizing vroeg, stelde dat zij niet wist dat de toestemming van de man nodig was en dat de verhuizing in het belang van het kind was.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw onrechtmatig had gehandeld door het kind te verhuizen zonder toestemming van de man, die ook het gezag over het kind uitoefent. De rechter benadrukte dat de vrouw de man op de hoogte had moeten stellen van haar verhuisplannen en dat de belangen van het kind in het geding waren. De rechter wees de vorderingen van de man in conventie toe, waarbij de vrouw werd veroordeeld om uiterlijk op 7 mei 2023 met het kind terug te verhuizen naar de oorspronkelijke woonplaats. Tevens werd een dwangsom van € 500 per dag opgelegd voor het geval de vrouw hier niet aan zou voldoen, met een maximum van € 10.000. De vorderingen van de vrouw in reconventie werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaakgegevens: C/02/406979 / KG ZA 23/90
Vonnis in kort geding van 30 maart 2023
in de zaak van
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. L. van Haperen te Breda.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de e-mail met bijlagen van mr. Schoenmakers van 13 maart 2023;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, ontvangen op 15 maart 2023.
1.2
Op 16 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit vereist.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de voorzieningenrechter gehoord partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast was een vertegenwoordigster namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, aanwezig om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie het nu nog minderjarig kind is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4
Bij beschikking van deze rechtbank van 3 maart 2023 is bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw. Daarnaast is bepaald dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- eenmaal per twee weken van donderdag uit school tot maandag begin school en
- in de week waarin voormelde weekendregeling niet geldt van woensdag uit school tot donderdag begin school;
waarbij de man [minderjarige] steeds ophaalt bij school of bij de vrouw en terugbrengt naar school of naar de vrouw;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg door partijen te regelen, met dien verstande dat [minderjarige] in het jaar 2023 bij de man zal zijn gedurende de voorjaarsvakantie 2023 (carnaval), van 1 mei 2023 tot maandag 8 mei 2023 begin school en de helft van de zomervakantie.
Tevens zijn partijen en [minderjarige] verwezen voor een (jeugd)hulpverleningstraject naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost.

3.De vorderingen in conventie en reconventie

3.1
De man vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de vrouw te veroordelen om binnen een week na betekening van dit vonnis met [minderjarige] terug te verhuizen naar [woonplaats 1] ;
2. de vrouw te veroordelen om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,= voor iedere dag dat de vrouw niet aan de uitgesproken hoofdveroordeling onder 1 voldoet;
3. de vrouw te veroordelen om binnen een week na betekening van dit vonnis ervoor te zorg te dragen dat [minderjarige] weer naar de basisschool in [woonplaats 1] gaat;
4. de vrouw te veroordelen om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,= voor iedere dag dat de vrouw niet aan de uitgesproken hoofdveroordeling onder 3 voldoet;
5. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit kort geding.
3.2
Door en namens de man is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. De man heeft vastgesteld dat de vrouw met [minderjarige] is verhuisd vanuit [woonplaats 1] naar het dorp [woonplaats 2] in de [gemeente] . De man heeft op een zitting op 1 februari 2023 aan de vrouw kenbaar gemaakt dat zijn toestemming of vervangende toestemming van de rechter nodig is voor een verhuizing van [minderjarige] . De vrouw was dus hiervan op de hoogte. De man is echter door de vrouw niet om toestemming hiervoor gevraagd en de man is ook niet akkoord met deze verhuizing. De man vindt de verhuizing in strijd met de belangen van [minderjarige] . [minderjarige] is uit de voor haar vertrouwde omgeving gehaald, waar de man en haar grootouders in de buurt woonden, en de man heeft de vrees dat hij minder betrokken kan zijn in het leven van [minderjarige] en dit uiteindelijk gevolgen heeft voor de zorgregeling. [minderjarige] komt op een leeftijd dat zij mogelijk alleen naar de man kan fietsen, maar dit is door de afstand nu niet mogelijk. [minderjarige] zit nog wel op dezelfde school in [woonplaats 1] . Voor het vervoer van [minderjarige] naar school, naar de man en naar de speltherapie is de vrouw echter afhankelijk van haar partner. De man en de vrouw hebben namelijk beide geen rijbewijs. De man heeft vernomen dat [minderjarige] al eens te laat op school is gekomen, omdat de partner van de vrouw geen zin had om haar te brengen. De vrouw heeft op een onrechtmatig en onzorgvuldige gehandeld, doordat zij de gezagspositie van de man heeft gepasseerd en niet in het belang van [minderjarige] heeft gehandeld. Daarnaast zorgt ze voor een conflict tussen de ouders, terwijl de verhouding al zeer kwetsbaar is. [minderjarige] ondervindt hinder van deze spanningen tussen partijen. Partijen zijn in het kader van de het Uniform Hulpaanbod verwezen naar de jeugdhulpverlening voor verbetering van de oudercommunicatie, maar de jeugdhulpverlening is nog niet aangevangen. De door de vrouw in reconventie gevorderde vervangende toestemming voor de verhuizing is niet geschikt voor behandeling in kort geding. Indien [minderjarige] , conform de vordering van de man in conventie, terug moet verhuizen naar [woonplaats 1] , kan ze bij de man en zijn partner of bij de grootouders (moederszijde) verblijven.
3.3
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man in conventie en concludeert tot afwijzing van die vorderingen.
3.4
In reconventie vordert de vrouw bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing naar de [adres] ;
2. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.5
Ter onderbouwing van haar verweer en vorderingen voert de vrouw, kort samengevat, het navolgende aan. In januari 2023 heeft de vrouw via whatsapp een mededeling gedaan aan de man over een voorgenomen woningruil van de vrouw naar [plaats] c.q. [woonplaats 2] . De vrouw is ervan uitgegaan dat de man geen bezwaar had, omdat hij toen geen bezwaren heeft benoemd. Tijdens de zitting op 1 februari 2023 stond de verhuizing nog niet vast. De vrouw moest daarna binnen twee weken op het voorstel tot woningruil naar haar huidige woning in [woonplaats 2] reageren. Ze heeft daarop een afweging gemaakt in het belang van [minderjarige] en haar gezin en heeft toen besloten in te stemmen met deze woningruil zonder toestemming van de man. De vrouw geeft aan dat ze niet wist dat de toestemming van de man nodig was. Desgevraagd geeft ze aan dat ze niet weet waarom ze op dat moment niet met de man heeft gebeld om de kwestie te bespreken en dat ze voor haar gezin een risico heeft genomen door op deze wijze te handelen. Ze heeft 26 februari 2023 de sleutel van de woning in [woonplaats 2] gehad en is binnen een dag verhuisd. De vrouw betwist dat de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, omdat zij vindt dat er geen toestemming van de man nodig was, omdat de school en de zorgregeling niet is veranderd. De afstand is te overzien. De partner van de vrouw kan [minderjarige] naar de man brengen en ophalen. Daarnaast is de verhuizing naar [woonplaats 2] in het belang van [minderjarige] , omdat zij in de woonomgeving in [woonplaats 1] door de buurtkinderen werd gepest. De huidige woning heeft meer speel- en opbergruimte. Het is niet meer mogelijk om terug te verhuizen naar de woning in [woonplaats 1] , omdat deze woning niet meer beschikbaar is. Als de vrouw met [minderjarige] terug moet verhuizen naar [woonplaats 1] , zal de bij haar ouders in moeten trekken. Dat is niet in het belang van [minderjarige] . Bovendien wordt het gezin van de vrouw dan verdeeld, omdat haar partner en hun zoontje dan in de woning in [woonplaats 2] zullen blijven. De vrouw heeft geen financiële mogelijkheid om terug te verhuizen. Naar visie van de vrouw heeft de man met name zorgen over de toekomst, maar die kunnen door de vrouw nu niet worden weggenomen. Het terugverhuizen biedt echter geen oplossing. Er moet binnen de hulpverlening gewerkt worden aan verbetering van de oudercommunicatie tussen partijen.
3.6
Op de overige stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de vorderingen, ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1
Op grond van artikel 254 Rv is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen en de uitkomst van de beoordeling van de voorlopige merites van de zaak. Spoedeisend belang heeft de eisende partij in ieder geval, indien van hem niet kan worden gevergd dat hij of zij een bodemprocedure afwacht.
4.2
Aangezien de man mede het gezag over [minderjarige] draagt, had de vrouw toestemming nodig van de man (of vervangende toestemming van de rechtbank) om [minderjarige] te verhuizen. Nu de vrouw zonder deze toestemming van de man (of van de rechtbank) zeer recent met [minderjarige] is verhuisd, heeft de man voldoende spoedeisend belang bij zijn vorderingen in conventie. Van hem kan niet worden gevergd dat hij een bodemprocedure afwacht.
4.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming voor de verhuizing in conventie zich niet leent voor behandeling in een kort geding. De vraag of er vervangende toestemming moet worden verleend aan de vrouw voor de verhuizing met [minderjarige] , vereist een zorgvuldige afweging van meerdere belangen en eventueel (diepgaand) onderzoek. In een kortgedingprocedure gelden echter korte termijnen, wordt de zaak spoedig mondeling behandeld en is er weinig tijd om onderzoek te verrichten. Vervolgens kan in een kortgedingprocedure slechts een voorlopige voorziening (ordemaatregel) worden genomen gericht op, bijvoorbeeld, het tijdelijk toestaan of verbieden van een situatie. In een kortgedingprocedure kunnen dan ook geen definitieve beslissingen worden genomen. De vrouw heeft enkel een definitieve beslissing gevorderd en niet een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal de vordering in reconventie van de vrouw dan ook afwijzen.
4.4
Namens de Raad is, kort samengevat, aangegeven dat deze verhuizing van [minderjarige] door de vrouw zonder instemming van de man olie op het vuur is in de verhouding tussen de ouders, terwijl die verhouding al ernstig verstoord is. [minderjarige] is hiervan de dupe. De Raad heeft zorgen dat deze verhuizing niet in het belang van [minderjarige] is. [minderjarige] is vrij plotseling uit haar vertrouwde woonomgeving gehaald. De grootste zorg van de Raad is gericht op de positie van de man in het leven van [minderjarige] . Hoewel de vrouw nu aangeeft dat deze verhuizing geen gevolg heeft voor de zorgregeling, ziet de Raad wel een risico daartoe. De man is door de verhuizing afhankelijk van de partner van de vrouw voor het vervoer van [minderjarige] ter uitvoering van deze zorgregeling. Gezien de historie met betrekking tot de relatie van de vrouw en haar partner heeft de Raad zorgen over de stabiliteit van deze relatie en daarmee of de uitvoering van de zorgregeling voldoende gewaarborgd is. De Raad maakt zich in dat kader ook zorgen over de continuïteit van de schoolgang van [minderjarige] . Bovendien komt [minderjarige] op een leeftijd waarop ze telkens iets zelfstandiger wordt. In de woonomgeving in [woonplaats 1] zou ze dan de mogelijkheid hebben om zelf naar vader te kunnen gaan, maar deze mogelijkheid is er nu niet meer. De Raad realiseert zich dat het terugverhuizen naar [woonplaats 1] niet eenvoudig zal zijn. Indien de moeder niet met [minderjarige] binnen een bepaalde termijn is terugverhuisd, ziet de Raad als mogelijkheid dat [minderjarige] bij de man en diens partner verblijft, met een zorgregeling met de vrouw, of bij de grootouders. Er zijn geen contra-indicaties voor verblijf van [minderjarige] bij de man.
4.5
Ten aanzien van de vorderingen van de man in conventie overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Omdat de verhuizing van een minderjarige moet met toestemming van beide gezaghebbende ouders en uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de man géén toestemming heeft verleend voor de verhuizing van [minderjarige] , heeft de vrouw onrechtmatig gehandeld door [minderjarige] te verhuizen van [woonplaats 1] naar [woonplaats 2] . Dat de vrouw niet wist dat zij de toestemming van de man nodig had, is voor de voorzieningenrechter ongeloofwaardig. Op de zitting van 1 februari 2023 is namelijk nadrukkelijk gesproken over een mogelijke verhuizing van de vrouw. Zoals uit de beschikking van 3 maart 2023 blijkt heeft de vrouw toen aangegeven dat de verhuizing op dat moment nog niet vast stond. Tijdens deze zitting op 1 februari 2023 is voldoende gebleken dat de man geen toestemming gaf voor de verhuizing van [minderjarige] en dat de vrouw zijn toestemming of de vervangende toestemming van de rechtbank nodig had om [minderjarige] te laten verhuizen. De vrouw stelt dat zij vlak na de zitting het aanbod van de woningruil heeft ontvangen en dat zij twee weken de tijd had om hierop te reageren. Het had op de weg van de vrouw gelegen om de man hierover te informeren en zijn toestemming te vragen, dan wel contact met haar advocaat op te nemen voor de nodige juridische stappen. De vrouw heeft de keuze gemaakt om in te stemmen met de woningruil en de man in onwetendheid te laten. De vrouw zegt dat ze hier goed over na heeft gedacht. Maar, hiermee heeft zij wel een risico genomen, zoals de vrouw tijdens de mondelinge behandeling ook heeft benoemd
4.6
De vrouw is eind februari 2023 met [minderjarige] (en partner en zoontje) naar [woonplaats 2] verhuisd. De voorzieningenrechter ziet zich geconfronteerd met een voldongen feit. Met de Raad heeft de voorzieningenrechter ernstige zorgen over deze situatie. Terwijl de verhouding tussen partijen al zeer fragiel was, heeft zij door haar handelen de verhouding nog meer op scherp gezet. De vrouw heeft gezorgd voor nog een conflict en nog meer spanningen tussen partijen. [minderjarige] heeft al langere tijd last van deze spanningen tussen haar ouders en komt door dit handelen van de vrouw nog meer klem tussen hen te zitten. Daarnaast deelt de voorzieningenrechter de zorgen van de Raad over de zorgregeling tussen [minderjarige] en de man. Het laten plaatsvinden van deze zorgregeling is door de verhuizing volledig afhankelijk gesteld van de partner van de vrouw, omdat hij de enige is die een rijbewijs en een auto heeft en dus [minderjarige] kan vervoeren. Uit de mondelinge behandeling is gebleken dat er zorgen zijn over de stabiliteit van de relatie tussen de vrouw en diens partner. De vrouw stelt dat de zorgregeling zal worden nagekomen, maar er is voldoende gebleken dat er risico’s zijn voor de continuïteit van het contact tussen [minderjarige] en de man. Daarnaast is door de verhuizing de mogelijkheid ontnomen dat [minderjarige] (in de toekomst) zelfstandig en buiten de vastgestelde zorgregeling (tussendoor) naar de man gaat. Met de Raad deelt de voorzieningenrechter tevens de zorgen over de continuïteit van de schoolgang van [minderjarige] , omdat dit door de verhuizing volledig afhankelijk is van de welwillendheid en mogelijkheden van de partner van de vrouw, op de dagen dat [minderjarige] bij de vrouw verblijft. Tot slot vindt de voorzieningenrechter het zorgelijk dat de hulpverlening die er was voor de vrouw en haar partner, door de verhuizing stil ligt. Gezien voormelde zorgen acht de voorzieningenrechter de plaatsgevonden verhuizing van [minderjarige] naar [woonplaats 2] niet in haar belang.
4.7
Gezien het voormelde zal de voorzieningenrechter bepalen dat de vrouw met [minderjarige] terug dient te verhuizen naar [woonplaats 1] . De vrouw krijgt hiertoe de gelegenheid tot en met de meivakantie, wat betekent dat zij uiterlijk zondag 7 mei 2023 terug naar [woonplaats 1] dient te zijn verhuisd met [minderjarige] . Als dit voor de vrouw niet mogelijk blijkt, dan moet in ieder geval [minderjarige] vanaf zondag 7 mei 2023 weer in [woonplaats 1] te wonen. Zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken, ligt het dan voor de hand dat [minderjarige] voorlopig bij de man zal verblijven. Er kan dan voorlopig een ‘omgekeerde’ zorgregeling komen waarbij [minderjarige] bij de vrouw zal verblijven op de momenten dat zij nu volgens de beschikking van 3 maart 2023 bij de man verblijft, los van de vakanties en de feestdagen.
4.8
De voorzieningenrechter zal de vordering onder 1 in conventie van de man toewijzen met inachtneming zoals overwogen onder 4.7, op straffe van verbeurte van een aan de man te betalen dwangsom van € 500,= voor iedere dag dat de vrouw hier niet aan voldoet. Wel zal deze dwangsom tot maximaal € 10.000,= op mogen lopen. De voorzieningenrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd in conventie door de man. Dit betekent dat deze beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
4.9
Aangezien tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] nog steeds naar dezelfde school in [woonplaats 1] gaat, zullen de vorderingen van de man in conventie onder 3 en 4 worden afgewezen.
4.1
Gelet op de partnerrelatie die tussen partijen heeft bestaan en de ouderrelatie die blijvend tussen hen bestaat, zal de voorzieningenrechter de kosten van deze procedure in conventie en in reconventie tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De vorderingen van partijen om elkaar te veroordelen in de kosten van deze procedure in conventie en in reconventie zullen dan ook worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie:
5.1
veroordeelt de vrouw om op uiterlijk op zondag 7 mei 2023 het minderjarig kind van partijen [minderjarige] (terug) te verhuizen naar [woonplaats 1] , met inachtneming van hetgeen onder 4.7 overwogen is;
5.2
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,= voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,=;
5.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie en in reconventie
5.4
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
5.5
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit kort geding vonnis is gewezen en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2023 door mr. Tempel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas als griffier.