ECLI:NL:RBZWB:2023:2428

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
370697 FA RK 20-1674
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om gezamenlijk gezag en omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 april 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende gezag en omgang tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door mr. N.P.C.C. Langenberg, verzocht om omgang met zijn kind en om gezamenlijk gezag met de moeder, vertegenwoordigd door mr. P. Groenhuis-Kools. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om advies te geven over de verzoeken. De Raad adviseerde om de omgangsregeling te ontzeggen, omdat het kind, geboren in 2010, veel weerstand vertoonde tegen contact met de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds november 2019 geen contact meer is geweest tussen de vader en het kind, en dat de vader geen zicht heeft op de gezagsbeslissingen die in het belang van het kind zijn. De rechtbank oordeelde dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat de verzoeken van de vader om gezamenlijk gezag en omgang moeten worden afgewezen. De rechtbank benadrukte het belang van rust voor het kind en dat de moeder moet ondersteunen in de omgang met de vader wanneer het kind daar behoefte aan heeft. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummers: C/02/370697 / FA RK 20-1674
datum uitspraak: 5 april 2023
nadere beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. N.P.C.C. Langenberg te Breda,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. P. Groenhuis-Kools te Breda.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
Betreffende minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2010.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 27 december 2021 en alle daarin genoemde stukken;
- de op 12 september 2022 ontvangen rapportage van het Uniform Hulp Aanbod (hierna: UHA);
- de brieven van de Raad van 14 september 2022 en 14 november 2022;
- de op 8 februari 2023 ontvangen rapportage van de Raad.
- het F9-formulier van mr. Langenberg van 15 februari 2023;
- het F9-formulier van mr. Groenhuis-Kools van 16 februari 2023.

2.Het geschil

2.1
Aan de orde zijn de verzoeken van de man, om voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
I. hij en [minderjarige] recht hebben op omgang met elkaar gedurende één weekend in de veertien dagen vanaf vrijdagmiddag na school tot en met zondagavond 20.00 uur, alsmede gedurende de helft van alle schoolvakanties en feestdagen;
II. hij [minderjarige] drie keer per maand naar de voetbaltraining kan brengen, namelijk op de dagen dat hij ochtenddienst heeft;
III. hij, samen met de vrouw, voortaan het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uitoefent,
Kosten rechtens.
2.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt de rechtbank deze verzoeken af te wijzen

3.De nadere beoordeling

3.1
Bij voormelde tussenbeschikking zijn partijen en/of de minderjarige verwezen voor (jeugd)hulpverlening ten behoeve van de in de beschikking vermelde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost. De rechtbank heeft op
12 september 2022 de afsluitende rapportage van dit traject ontvangen. Hieruit blijkt dat Sociaal Team Oosterhout de casus heeft aangemeld bij [zorgaanbieder] . [zorgaanbieder] heeft geen advies kunnen uitbrengen omdat zij geen hulp hebben kunnen bieden. Na het voeren van de intakegesprekken is de hulp niet opgestart in verband met het ontbreken van motivatie bij zowel partijen als [minderjarige] . De door partijen overeengekomen resultaten zijn aldus niet bereikt.
3.2
Gelet op het feit dat het UHA niet tot de gewenste resultaten heeft geleid, is de zaak door het Sociaal Team Oosterhout doorgestuurd naar de Raad. De Raad heeft een onderzoek gedaan en heeft op 3 februari 2023 een rapportage uitgebracht. De Raad adviseert om de vader het recht op omgang met [minderjarige] te ontzeggen, omdat omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . [minderjarige] laat veel weerstand zien tegen iedere vorm van contact met de vader. Het forceren van een regeling zal de afstand tussen hem en zijn vader groter maken en zorgen voor spanningen bij [minderjarige] . De Raad vindt het niet in het belang van [minderjarige] emotionele ontwikkeling omdat eerder is gebleken dat spanningen een negatieve invloed hebben op zijn welzijn en omgang met leeftijdsgenoten.
3.3
Namens de man is aangegeven dat hij zich noodgedwongen bij het advies van de Raad neer zal leggen. De zaak kan wat hem betreft schriftelijk worden afgedaan.
3.4
De vrouw is het eens met het advies van de Raad om de vader de omgang met [minderjarige] te ontzeggen. Eerder heeft zij al aangegeven dat zij het eens is met het eerdere advies van de Raad om het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag af te wijzen. Zij verzoekt de rechtbank over te gaan tot afwijzing van de verzoeken van de man en de procedure schriftelijk af te doen.
Gezag
3.5
Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek/BW kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.6
De rechtbank overweegt als volgt.
Hoewel het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders het ouderlijk gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk uitoefenen, is hiervoor vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarigen kunnen voordoen, zodat de minderjarigen niet klem of verloren raken tussen de ouders. Eerder heeft de Raad geadviseerd om het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag af te wijzen, met name vanwege het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders, hetgeen zijn weerslag heeft op [minderjarige] . De rechtbank heeft bij beschikking van 17 december 2021 dit advies van de Raad niet overgenomen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat zij de indruk heeft dat de zorgen over de emotieregulatie van de man in het verleden meerdere malen hebben geleid tot conflictsituaties die schadelijk zijn gebleken voor [minderjarige] . De rechtbank heeft het verzoek van de man destijds aangehouden om hem de kans te geven te werken aan een (individueel) traject gericht op emotieregulatie en gedragsverandering. Inmiddels is gebleken dat de situatie niet ten positieve is veranderd. Er is geen sprake van enige vorm van communicatie en samenwerking tussen de ouders. Daarnaast is er al geruime tijd geen contact meer tussen de man en [minderjarige] . Hierdoor heeft de man geen zicht op welke gezagsbeslissingen in het belang van [minderjarige] zijn. Het is niet te verwachten dat hier binnen afzienbare tijd verandering in zal komen.
3.7
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot gezamenlijk gezag moet worden afgewezen, omdat er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders.
Omgang
3.8
Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van het tweede lid van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge het derde lid van voornoemd artikel slechts indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken,
d. indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Ingevolge artikel 1:377e van het BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of van één van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.9
De rechtbank stelt vast dat er sinds november 2019 geen contact meer is tussen [minderjarige] en de man. De man wil dit contact graag herstellen. Hij wil weer een rol in het leven van [minderjarige] vervullen en wil in dat kader een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast stellen. Hoewel de rechtbank [minderjarige] een fijn contact met zijn vader gunt, en in zijn algemeenheid gezegd kan worden dat het hebben en onderhouden van contact tussen een kind en de niet-verzorgende ouder, van wie het kind (ook) voor een deel afstamt, belangrijk is, is de rechtbank van oordeel dat het op dit moment vastleggen van de door de man verzochte omgangsregeling in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . Gebleken is dat [minderjarige] een grote weerstand vertoont tegen het hebben van contact met de man. Daarbij geeft hij duidelijk aan rust te willen om verder te kunnen gaan met zijn leven. De rechtbank constateert dan ook dat bij [minderjarige] nu elk draagvlak ontbreekt om een omgangsregeling met de man vast te stellen. Hij staat daar geenszins voor open en verzet zich daartegen uitdrukkelijk. De oplegging van een gedwongen omgangstraject met de man zou dan ook, gelet op de weerstand die bij [minderjarige] aanwezig is, slechts averechts werken. Ook de man ziet dit in en legt zich hier noodgedwongen bij neer. Overeenkomstig het advies van de Raad is de rechtbank van oordeel dat het belang van [minderjarige] vereist dat er op dit moment niet (weer) aan hem wordt getrokken, maar dat hem zoveel mogelijk rust wordt geboden zodat hij, zonder ballast, zich kan richten op zijn ontwikkeling, hoe vervelend deze boodschap voor de man ook is.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande op dit moment geen mogelijkheden om omgang tussen de man en [minderjarige] te bewerkstelligen. Het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling zal dan ook worden afgewezen.
3.1
De rechtbank hoopt, net als de Raad, dat deze rust er wellicht voor kan zorgen dat bij [minderjarige] op termijn weer de benodigde ruimte ontstaat voor omgang met de man. De rechtbank geeft de vrouw in dit kader nog mee dat van haar, als gezaghebbende ouder en tevens hoofdopvoedster van [minderjarige] , wordt verwacht dat zij [minderjarige] zal ondersteunen in de omgang met de man wanneer [minderjarige] aangeeft hieraan behoefte te hebben.
Proceskosten
3.11
Omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de zaak over hun kind gaat, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten moet dragen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van de man af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Gessel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.