ECLI:NL:RBZWB:2023:2434

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
10159694 \ CV EXPL 22-3919 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Schouw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijwaring en bijdrageplicht tussen hoofdelijk schuldenaren na onverzekerde aanrijding

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de bijdrageplicht tussen hoofdelijk schuldenaren centraal. De eiser, [eiser], heeft op 31 augustus 2017 met een onverzekerd motorrijtuig een aanrijding veroorzaakt, waarbij schade is ontstaan bij een derde. De auto was op naam van de gedaagde, [gedaagde], die tevens de vader van [eiser] is. De Stichting Waarborgfonds Motorverkeer (SWM) heeft de schade aan de benadeelde derde vergoed en heeft vervolgens verhaal gezocht op zowel [eiser] als [gedaagde]. In de hoofdzaak zijn beide partijen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een schadebedrag aan SWM. [eiser] heeft [gedaagde] in vrijwaring opgeroepen, met de vordering om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van hetgeen hij in de hoofdzaak aan SWM verschuldigd is, inclusief de proceskosten.

De kantonrechter heeft de feiten en het verloop van de procedure in overweging genomen. [eiser] stelt dat [gedaagde] op grond van hun onderlinge verhouding de gehele schuld moet dragen, omdat hij [eiser] had moeten weerhouden van het rijden met de onverzekerde auto. [gedaagde] daarentegen betwist dit en stelt dat [eiser] de schuld volledig moet dragen, omdat hij op de hoogte was van de verzekeringsproblemen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat beide partijen een bijdrageplicht hebben in de hoofdelijke schuld, maar dat de exacte verdeling nog niet is vastgesteld. De kantonrechter heeft [gedaagde] opgedragen bewijs te leveren dat hij [eiser] voorafgaand aan het ongeval heeft gewaarschuwd dat de auto niet verzekerd was. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en zal op 19 april 2023 opnieuw worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10159694 \ CV EXPL 22-3919
Vonnis van 5 april 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. I.A. van Rooij,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 november 2022 en de daarin genoemde stukken;
- de bij bericht van 22 februari 2023 namens [eiser] overgelegde productie 2;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 7 maart 2023;
- de bij de mondelinge behandeling overgelegde spreekaantekeningen van mr. Van Rooij.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[eiser] heeft op 31 augustus 2017 in Enschede met een onverzekerd motorrijtuig (‘de auto’) door schuld een aanrijding veroorzaakt met schade bij een derde tot gevolg. De auto stond ten tijde van het ongeval op naam van [gedaagde] , de vader van [eiser]
2.2
Stichting Waarborgfonds Motorverkeer (SWM) heeft een schadebedrag aan de benadeelde derde uitgekeerd en vervolgens verhaal gezocht op partijen. In de procedure tussen SWM als eiseres en partijen als medegedaagden (zaaknummer 10059676 \ CV EXPL 22-3135, ‘de hoofdzaak’) heeft de kantonrechter vandaag eindvonnis gewezen. Partijen zijn bij dat vonnis op grond van het wettelijk verhaalsrecht van SWM hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan SWM van € 4.405,00, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn partijen hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten.
2.3
[eiser] heeft met toestemming van de kantonrechter [gedaagde] in vrijwaring opgeroepen.

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert - samengevat - om [gedaagde] bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot datgene waartoe [eiser] in de hoofdzaak tegen SWM mocht worden veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling. Ook vordert hij [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze vrijwaringsprocedure. Bij de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [eiser] bevestigd dat het gaat om voorwaardelijke regresvorderingen, namelijk voor het geval [eiser] meer aan SWM betaalt dan hem in zijn verhouding tot [gedaagde] aangaat.
3.2
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat op grond van hun onderlinge verhouding als bedoeld in artikel 6:10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) [gedaagde] de gehele schuld moet dragen. Als de auto verzekerd was, zou [eiser] niet verplicht zijn tot betaling van de schade. [gedaagde] had [eiser] moeten weerhouden van het rijden met de onverzekerde auto, althans hij had moeten melden dat de auto onverzekerd was.
3.3
[gedaagde] voert verweer en stelt zich op het standpunt dat niet hij maar [eiser] de gehele schuld moet dragen. [gedaagde] heeft hem ongeveer drie weken voorafgaand aan het ongeval immers gezegd dat hij niet in de auto mocht rijden zolang de problemen met de verzekering niet waren opgelost. De problemen bestonden uit een betalingsachterstand waar [gedaagde] enkele weken voor het ongeval van op de hoogte raakte. Hij had toen een burn-out. De toenmalige vrouw van [gedaagde] , de moeder van [eiser] , zou proberen een regeling te treffen met de verzekeraar. Zij regelde de financiële boekhouding van het gezin. [eiser] is in opdracht van zijn moeder in de auto gestapt, terwijl zij wist van de betalingsachterstanden. [eiser] is er na het ongeval mee akkoord gegaan de schade aan de auto van [gedaagde] te betalen, omdat hij de auto zonder toestemming had meegenomen.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De kantonrechter moet de vraag beantwoorden welke bijdrageplicht ieder van partijen in hun onderlinge verhouding heeft voor de hoofdelijke schuld. Uit artikel 6:10, eerste lid, BW volgt immers dat hoofdelijke schuldenaren verplicht zijn om, ieder voor het gedeelte van de schuld dat hem in hun onderlinge verhouding aangaat, bij te dragen in de schuld en in de kosten. Uit artikel 6:102, eerste lid, BW volgt dat de verdeling geschiedt met overeenkomstige toepassing van artikel 6:101 BW, tenzij uit de wet of rechtshandeling een andere verdeling voortvloeit. Deze tenzij-bepaling is in deze zaak niet van toepassing, zodat op grond van 6:101, eerste lid, BW de schuld moet worden verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schuld hebben bijgedragen. De verdeling kan dan nog anders worden als wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten de verdeling niet billijk is of als andere omstandigheden van het geval dat eisen.
4.2
De kantonrechter stelt voorop dat de plicht tot verzekering tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid rust op degene op wiens naam de auto is gesteld. Dat het zo kan zijn dat [gedaagde] het verzekeren aan zijn ex-echtgenote heeft overgelaten en dat zij dat mogelijk heeft nagelaten (in combinatie met het feit dat [eiser] met haar thuis woonde en [gedaagde] veel elders verbleef), kan een omstandigheid zijn die van belang is bij het vaststellen van de onderlinge verhouding tussen partijen. De kantonrechter zal dit zo nodig in zijn eindvonnis beoordelen. Voor nu is van belang dat deze omstandigheid de eigen verantwoordelijkheid van [gedaagde] voor het verzekeren en verzekerd houden van de auto op zijn naam niet opheft.
4.3
Zowel het nalaten de auto te verzekeren (dan wel de auto verzekerd te houden) door [gedaagde] als het veroorzaken van het ongeval door [eiser] zijn noodzakelijke voorwaarden geweest voor het ontstaan van de te verdelen schuld tussen partijen. Er kan niet worden vastgesteld welke van deze twee omstandigheden, waarvan er aan elk één is toe te rekenen, meer heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schuld. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat beide omstandigheden in gelijke mate hebben bijgedragen. Hoewel de
aardvan de gemaakte fouten heel verschillend is, loopt de
ernstervan niet dusdanig uiteen dat dit om redenen van billijkheid van invloed is op de verdeling.
4.4
Op [eiser] rust in beginsel de bewijslast nu hij zich erop beroept dat uit de onderlinge verhouding volgt dat [gedaagde] hem geheel moet vrijwaren voor de hoofdelijke schuld die voortvloeit uit de hoofdzaak. De kantonrechter draagt echter aan [gedaagde] bewijs op van een door hem gesteld feit in het kader van een door hem gevoerd, bevrijdend verweer. Daartoe geldt het volgende.
4.5
Bij het bepalen van de onderlinge draagplicht is ook van belang wat er al dan niet tussen partijen is besproken. [eiser] heeft bij de mondelinge behandeling toegelicht dat de auto aanvankelijk voor zijn moeder werd gekocht, maar dat de auto ten tijde van het ongeval inmiddels voor hem was bestemd en op termijn ook op zijn naam zou worden gesteld. Hij had één week voor het ongeval zijn rijbewijs gehaald en veronderstelde dat de auto verzekerd was en dat hij probleemloos met de auto zou kunnen rijden. De kantonrechter overweegt dat [eiser] in beginsel mocht veronderstellen dat de auto verzekerd was, tenzij komt vast te staan dat [gedaagde] – zoals hij stelt – [eiser] voorafgaand aan het ongeval heeft gewaarschuwd dat de auto niet tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid was verzekerd en dat [eiser] daarom niet met de auto mocht rijden. Dit verweer van [gedaagde] is een bevrijdend verweer en van invloed op de onderlinge verhouding. Als het verweer slaagt, betekent dit dat [eiser] , voordat hij met de auto ging rijden, had moeten nagaan of de auto inmiddels wel of weer was verzekerd. Nu [eiser] de gestelde waarschuwingen van [gedaagde] gemotiveerd heeft betwist, wordt [gedaagde] in de gelegenheid gesteld zijn stellingen op dit punt te bewijzen. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de hieronder genoemde rolzitting. De kantonrechter wijst [gedaagde] erop dat hij ook de mogelijkheid heeft om de hieronder genoemde informatie schriftelijk door te geven door een brief te sturen naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team Civiel, Postbus 8727, 4820 BA Breda. Deze brief moet vóór de rolzitting door de rechtbank zijn ontvangen.
4.6
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Dit betekent onder meer dat op dit moment nog geen beslissing wordt genomen over wie van partijen in welke onderlinge mate aan de hoofdelijke schuld moet bijgedragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1
draagt [gedaagde] op te bewijzen dat hij [eiser] voorafgaand aan het ongeval op 31 augustus 2017 heeft gewaarschuwd dat de op naam van [gedaagde] gestelde auto niet tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid was verzekerd en dat [eiser] daarom niet met de auto mocht rijden;
5.2
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 19 april 2023 om 9.00 uurvoor uitlating door [gedaagde] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3
bepaalt dat, als [gedaagde] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, hij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
5.4
bepaalt dat, als [gedaagde]
getuigenwil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun gemachtigden in de maanden
meitot en met
oktober 2023dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. Schouw, in het gerechtsgebouw te Tilburg, Piusplein 50,
5.6
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de kantonrechter en de wederpartij moeten toesturen,
5.7
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Schouw en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.