ECLI:NL:RBZWB:2023:2435

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
10059676 \ CV EXPL 22-3135
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Schouw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk verhaalsrecht van het Waarborgfonds Motorverkeer tegen aansprakelijke personen na verkeersongeluk

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer (SWM) een vordering ingesteld tegen twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], naar aanleiding van een verkeersongeluk dat plaatsvond op 31 augustus 2017. [gedaagde sub 1] heeft met een onverzekerde auto een aanrijding veroorzaakt door geen voorrang te verlenen aan een voorrangsgerechtigde auto. SWM heeft de schade aan de benadeelde auto vergoed en stelt nu [gedaagden] aansprakelijk voor het uitgekeerde bedrag. De procedure omvatte eerdere vonnissen en een mondelinge behandeling, waarbij de gedaagden verweer hebben gevoerd tegen de vorderingen van SWM.

De rechtbank oordeelt dat SWM op grond van artikel 27 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) recht heeft op verhaal van de schade. De kantonrechter concludeert dat zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] aansprakelijk zijn, waarbij [gedaagde sub 1] door zijn verkeersfout een onrechtmatige daad heeft begaan en [gedaagde sub 2] zijn verplichting tot verzekering niet is nagekomen. De vordering van SWM tot betaling van € 4.405,00, vermeerderd met wettelijke rente, wordt toegewezen. Daarnaast worden de gedaagden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.301,48. De rechtbank wijst ook de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat deze te hoog was. Het vonnis is uitgesproken op 5 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10059676 \ CV EXPL 22-3135
Vonnis van 5 april 2023
in de zaak van
STICHTING WAARBORGFONDS MOTORVERKEER,
te Rijswijk,
eisende partij,
hierna te noemen: SWM,
gemachtigden: PVU Gerechtsdeurwaarders te Etten-Leur en [gemachtigde] te [plaats 1] ,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [plaats 2] ,
gemachtigde: mr. I.A. van Rooij,
2.
[gedaagde sub 2],
te [plaats 3] ,
procederend in persoon,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en samen [gedaagden]

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 28 september 2022 en de daarin genoemde stukken;
- het tussenvonnis van 9 november 2022 en de daarin genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling van 7 maart 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de bij de mondelinge behandeling overgelegde spreekaantekeningen van de gemachtigden [gemachtigde] en mr. Van Rooij.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Op 31 augustus 2017 heeft [gedaagde sub 1] te Enschede met een door hem bestuurd motorrijtuig (‘de auto’) verzuimd voorrang te verlenen aan een voorrangsgerechtigde auto. Hierdoor heeft een aanrijding met de voorrangsgerechtigde auto plaatsgevonden en is schade aan die auto ontstaan. De auto waarin [gedaagde sub 1] reed was op dat moment op naam gesteld van [gedaagde sub 2] , de vader van [gedaagde sub 1] , en niet tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid verzekerd.
2.2
SWM heeft de bestuurder van de voorrangsgerechtigde auto schadeloos gesteld voor een bedrag van € 5.430,00 op grond van artikel 25, eerste lid en onder b, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM). SWM heeft vervolgens [gedaagden] aansprakelijk gesteld voor het uitgekeerde schadebedrag, waarna [gedaagde sub 2] in totaal € 1.025,00 heeft betaald aan SWM.
2.3
Bij brieven van 9 juli 2021 heeft SWM [gedaagden] aangesproken voor het restant en onder meer de buitengerechtelijke incassokosten aangezegd.

3.Het geschil

3.1
SWM vordert – samengevat – om [gedaagden] bij uitvoerbaar te verklaren vonnis hoofdelijk tegen behoorlijk bewijs van kwijting te veroordelen tot betaling van:
1) € 4.405,00, vermeerderd met wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 juli 2019,
2) € 726,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en
3) de proceskosten.
3.2
SWM legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij op zowel [gedaagde sub 2] als op [gedaagde sub 1] een verhaalsrecht heeft, gebaseerd artikel 27 WAM. Die grondslag heeft zij al in haar brieven van 22 juli 2019 aan [gedaagden] genoemd. Bij de mondelinge behandeling heeft SWM artikel 27, eerste lid en onder a, WAM, aangewezen als grondslag voor aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] Die bepaling stelt dat SWM een verhaalsrecht heeft tegen alle aansprakelijke personen.
3.3
[gedaagden] voeren ieder voor zich verweer en concluderen beiden tot afwijzing van de vorderingen van SWM, waarbij [gedaagde sub 1] ook concludeert tot veroordeling van SWM in de kosten van deze procedure.
Verweer [gedaagde sub 1]
3.4
voert aan dat hij weliswaar door zijn schuld de aanrijding en schade heeft veroorzaakt, maar SWM heeft in de dagvaarding geen grondslag voor zijn aansprakelijkheid genoemd. De bij de mondelinge behandeling genoemde grondslag van artikel 27, eerste lid en onder a, WAM, is volgens [gedaagde sub 1] niet juist. SWM kan slechts [gedaagde sub 2] als houder van het kentekenbewijs aansprakelijk houden.
Verweer [gedaagde sub 2]
3.5
voert aan dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. Hij heeft tegen zijn zoon gezegd dat hij de auto moest laten staan totdat deze verzekerd was. Zijn toenmalige vrouw, de moeder van [gedaagde sub 1] , regelde de financiële zaken, waaronder de verzekeringszaken. Zij heeft op de dag van het ongeval [gedaagde sub 1] gevraagd een boodschap te doen met de onverzekerde auto.
3.6
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van artikel 27, eerste lid, WAM heeft SWM een verhaalsrecht tegen onder meer (a) alle aansprakelijke personen en (b) degene die zijn verplichting tot verzekering niet is nagekomen met betrekking tot het motorrijtuig waarmee de schade is veroorzaakt. De verhaalsvordering ontstaat doordat SWM de schade aan de benadeelde vergoedt. De aansprakelijke is niet gebonden aan de beslissing van SWM tot schadeloosstelling van de benadeelde. Dat betekent dat in een verhaalsprocedure – zoals de voorliggende procedure – de aansprakelijkheidsvraag (net als de omvang van de schade) aan de orde kan komen.
Aansprakelijkheid [gedaagde sub 1]
4.2
Op grond van artikel 6:162 BW is iemand aansprakelijk voor de schade van een ander als die schade het gevolg is van een toerekenbare onrechtmatige daad van de eerste tegenover die ander. Vast staat dat [gedaagde sub 1] door zijn verkeersfout schade heeft veroorzaakt bij een ander. Hiermee is er voldoende feitelijke grondslag voor het oordeel dat [gedaagde sub 1] een onrechtmatige daad heeft begaan. [gedaagde sub 1] is daarom een aansprakelijke persoon als genoemd in artikel 27, eerste lid en onder a, WAM. SWM heeft tegenover hem dus recht van verhaal voor het bedrag van € 4.405,00.
Aansprakelijkheid [gedaagde sub 2]
4.3
Ook tegenover [gedaagde sub 2] heeft SWM recht van verhaal voor het bedrag van € 4.405,00. Op de schadedatum rustte op [gedaagde sub 2] de verplichting tot verzekering van de auto waarmee de schade is veroorzaakt. Die verplichting is hij niet nagekomen zodat SWM hem op grond van artikel 27, eerste lid en onder b, WAM, terecht aanspreekt. Tegenover SWM kan [gedaagde sub 2] zich er niet op beroepen dat in weerwil van een verbod daartoe zijn zoon is gaan rijden in de onverzekerde auto. Ook kan [gedaagde sub 2] zich tegenover SWM er niet op beroepen dat zijn ex-vrouw heeft nagelaten de auto te verzekeren en dat zij, desondanks, kennelijk heeft toegestaan dat hun zoon is gaan rijden. Deze argumenten, door [gedaagde sub 1] weersproken in de vrijwaringsprocedure, tasten ook als zij juist zijn het verhaalsrecht van SWM op [gedaagde sub 2] niet aan.
Tussenconclusie
4.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat SWM een verhaalsrecht heeft op [gedaagden] , bij ieder van hen op een zelfstandige grondslag. De gevorderde hoofdsom van € 4.405,00 zal daarom hoofdelijk worden toegewezen. Hoofdelijk betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Wettelijke rente over de hoofdsom
4.5
De gevorderde rente over de hoofdsom wordt hoofdelijk toegewezen met ingang van 19 augustus 2021. Op die datum waren namelijk vijftien dagen verstreken na de bezorging op 3 augustus 2021 van de aangetekende brief van 9 juli 2021 van SWM aan [gedaagde sub 1] De in de dagvaarding genoemde ingangsdatum van 22 juli 2021 is te vroeg omdat de brief toen nog niet was bezorgd aan [gedaagde sub 1] en de gestelde betalingstermijn nog niet was gaan lopen. De bezorging van dezelfde brief aan [gedaagde sub 2] heeft eerder, op 13 juli 2021, plaatsgevonden, maar daar gaat de kantonrechter, op dit punt in het voordeel van [gedaagde sub 2] , aan voorbij. Van de brieven van 22 juli 2021 blijkt overigens niet uit het dossier wanneer deze zijn bezorgd aan [gedaagden] , zodat niet duidelijk is of de aanzeggingen in deze brieven [gedaagden] eerder dan 3 augustus 2021 hebben bereikt.
Buitengerechtelijke incassokosten te hoog
4.6
Voor de berekening van de hoogte van buitengerechtelijke kosten wordt op grond van het Rapport BGK-integraal aansluiting gezocht bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Op basis hiervan oordeelt de kantonrechter dat SWM in haar aanmaning van 9 juli 2021 een te hoog bedrag heeft genoemd, zoals SWM bij de mondelinge behandeling ook heeft erkend. De aanmaning voldoet niet aan de wettelijke bepalingen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
4.7
[gedaagden] zijn de partijen die overwegend ongelijk krijgen en zij worden daarom hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. Het standpunt van [gedaagde sub 1] dat SWM moet worden veroordeeld in de proceskosten of dat deze moeten worden gecompenseerd omdat SWM in de dagvaarding geen juridische grondslag heeft genoemd voor zijn aansprakelijkheid, wordt hiermee gepasseerd. SWM heeft in de dagvaarding namelijk voldoende feitelijke gronden gesteld (die ook door [gedaagde sub 1] zijn erkend). In 4.2 zijn de rechtsgronden ambtshalve deels aangevuld, door te oordelen dat hiermee voldaan is aan de vereisten van artikel 6:162 BW. Een en ander geeft geen aanleiding voor een ander oordeel ten aanzien van de proceskosten.
4.8
In beide exploten van de dagvaarding worden twee keer de kosten van het raadplegen van de Basisregistratie Personen en van het Digitaal Beslagregister berekend. Niet gebleken is echter dat dubbele raadpleging van de registers noodzakelijk was. De kosten zullen daarom slechts voor één raadpleging per register per gedaagde worden toegewezen.
4.9
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van SWM als volgt vastgesteld:
- kosten exploten inclusief verschotten en BTW
259,48
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
528,00
(2,00 punten × € 264,00)
Totaal
1.301,48
4.1
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan SWM te betalen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van € 4.405,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 19 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.2
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van SWM tot dit vonnis vastgesteld op € 1.301,48;
5.3
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de explootkosten als [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden;
5.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Schouw en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.