In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2018. De ouders van de minderjarige zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. Op 18 maart 2023 werd de minderjarige zonder voorafgaand horen van de ouders voorlopig onder toezicht gesteld van een gecertificeerde instelling (GI) en werd er een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, vanwege zorgen over verwaarlozing en alcoholmisbruik door de ouders. De minderjarige verblijft sindsdien in een pleeggezin.
Tijdens de mondelinge behandeling op 30 maart 2023 zijn de ouders gehoord, waarbij zij hun situatie toelichtten. De vader gaf aan dat hij zijn werk had verloren en dat de ouders alcohol hadden gedronken om met stress om te gaan. De moeder benadrukte dat zij goed voor de minderjarige zorgt en dat zij naar school gaat. De GI heeft aangegeven dat de ouders zich aan de gemaakte afspraken hebben gehouden, maar dat er nog steeds zorgen zijn over de opvoedsituatie.
De kinderrechter oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de eerdere beslissing zouden moeten herroepen. De zorgen over de opvoedsituatie en het alcoholgebruik van de ouders blijven bestaan. Daarom heeft de kinderrechter besloten de voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen tot 18 juni 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening eveneens te verlengen. De Raad voor de Kinderbescherming zal verder onderzoek verrichten naar de noodzaak van een definitieve ondertoezichtstelling en de mogelijkheden voor terugplaatsing van de minderjarige bij de ouders.