Op 12 april 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening. De eiser, wonende in [woonplaats 1], heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen, dat op 23 december 2022 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een bedrijfspand en het aanleggen van twee uitritten op het adres [adres 1] in [woonplaats 2]. De eiser verzocht de voorzieningenrechter om de bouw stil te leggen, omdat de vergunninghouder al met de fundering en andere werkzaamheden was begonnen.
De voorzieningenrechter heeft de zaak op 5 april 2023 behandeld. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning is verleend voor verschillende activiteiten, maar dat de eiser alleen bezwaar heeft gemaakt tegen het bouwen van het bedrijfspand en niet tegen het aanleggen van de uitritten.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vergunning op goede gronden is verleend en dat de belangen van de eiser niet onevenredig worden geschaad. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de omgevingsvergunning in bezwaar naar verwachting in stand zal blijven. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en de voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om het besluit te schorsen. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.