ECLI:NL:RBZWB:2023:2484

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
C/02/400987 FA RK 22-3897
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige en afwijzing van verzoeken tot omgangsregeling en gezamenlijk gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2014. De man, die de verwekker van het kind is, heeft verzocht om vervangende toestemming voor erkenning, alsook om een omgangsregeling en gezamenlijk gezag. De vrouw, de moeder van het kind, heeft bezwaar gemaakt tegen de erkenning en de verzoeken van de man. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2023 was de man afwezig, wat door zijn advocaat werd toegeschreven aan ziekte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen structurele omgangsregeling tussen de man en het kind heeft plaatsgevonden en dat de man niet bereikbaar is voor de bijzondere curator, die het kind vertegenwoordigt. De rechtbank heeft overwogen dat de vrouw bezorgd is over de onbetrouwbaarheid van de man en dat dit schadelijk kan zijn voor het kind. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot vaststelling van een omgangsregeling en gezamenlijk gezag afgewezen, omdat de man niet in staat is gebleken om een stabiele en betrouwbare relatie met het kind op te bouwen. De rechtbank heeft echter wel de vervangende toestemming voor erkenning toegewezen, met de voorwaarde dat de man binnen een maand na de uitspraak overgaat tot erkenning bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Indien hij dit nalaat, vervalt de toestemming. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/400987 FA RK 22-3897
Datum uitspraak: 14 maart 2023
Beschikking
in de zaak van
[de man], hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof, advocaat te Gilze.
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
de minderjarige
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014, hierna te noemen: [minderjarige] , vertegenwoordigd door mr. A.A.T. van Ginderen als bijzondere curator,
[de vrouw], hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen, advocaat te Hilvarenbeek.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
1. Het procesverloop
1.1 De rechtbank oordeelt op grond van de volgende stukken:
- de beschikking van 21 november 2021, waarin de bijzondere curator is benoemd, en het daarin genoemde verzoek;
- het op 25 januari 2023 ontvangen verslag van bevindingen van de bijzondere curator;
- het op 2 februari 2023 ontvangen verweerschrift van de vrouw, met bijlagen.
1.2 Het verzoek is mondeling behandeld op 13 februari 2023. Bij die behandeling zijn gekomen de vrouw, met haar advocaat, de advocaat van de man en de bijzondere curator. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.
De man is juist opgeroepen, maar hij is niet gekomen. Volgens zijn advocaat stelt de man wegens ziekte afwezig te zijn.
1.3 [minderjarige] heeft de mogelijkheid gekregen om tegen de rechter te zeggen wat hij van het verzoek vindt, maar hij heeft daar geen gebruik van gemaakt. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat [minderjarige] met de bijzondere curator heeft gesproken. Dat vond hij heel erg spannend en dit was voor hem voldoende.

2.De beoordeling

2.1
Aan de orde is, samengevat, het verzoek van de man tot vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige] , tot vaststelling van een contactregeling en hem mede met het gezag over [minderjarige] te belasten dan wel een informatieregeling vast te stellen.
2.2
Uit de stukken en de mondelinge behandeling blijkt het volgende:
- [minderjarige] is geboren uit de relatie tussen de man en de vrouw.
- Op de geboorteakte van [minderjarige] staat alleen de vrouw als ouder vermeld.
- De vrouw is belast met het gezag over [minderjarige] .
- Er is nooit sprake geweest van een structurele omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] .
- De man, de vrouw en [minderjarige] beschikken over de Nederlandse nationaliteit.
erkenning
2.3
Tussen de man en de vrouw is niet in geschil dat de man de verwekker is van [minderjarige] . De vrouw heeft in beginsel geen bezwaar tegen de vastlegging van hun biologische afstammingsband. Het baart de vrouw echter zorgen dat de man niet bereikbaar is gebleken voor de bijzondere curator. Dat bevestigt voor de vrouw dat sprake is van een terugkerend patroon, waarbij de man contact zoekt en vervolgens weer verdwijnt. De vrouw meent dat dit schadelijk is voor [minderjarige] en dat maakt dat zij een erkenning niet van toegevoegde waarde acht. Zij stelt dat een erkenning niet in het belang is van [minderjarige] , nu hij niets van de man als ouder te verwachten heeft. De vrouw voelt niets voor een aanhouding van het verzoek. Als de man daadwerkelijk ziek is en zijn betrokkenheid wilde tonen, dan had hij uitstel van de mondelinge behandeling kunnen verzoeken. Hij is een procedure gestart en zet iedereen aan het werk, om vervolgens zelf verstek te laten gaan. Als de man een band met [minderjarige] op wil bouwen, dan ligt het op zijn weg om zijn verantwoordelijkheid te nemen.
De bijzondere curator heeft geen contact kunnen krijgen met de man, ondanks diverse pogingen daartoe. Zij beseft dat aan een verwekker in beginsel vervangende toestemming tot erkenning wordt verleend, maar nu zij de man niet heeft kunnen spreken, kan de bijzondere curator niet vaststellen of een van de wettelijke weigeringsgronden toepasselijk is. Dat maakt het voor de bijzondere curator lastig om een advies over het afstammingsverzoek te geven.
De Raad twijfelt over het te geven advies met betrekking tot de erkenning. Hoewel het verwekkerschap van de man duidelijk is, is de Raad benieuwd naar zijn intenties en daarmee is het de vraag of een erkenning wel in het belang is van [minderjarige] . De Raad stelt voor de man nogmaals de gelegenheid te geven contact te zoeken met de bijzondere curator, zodat zij alsnog een advies uit kan brengen. Als de man vervolgens niet reageert, dan adviseert de Raad het afstammingsverzoek af te wijzen.
2.4
De rechtbank overweegt met betrekking tot het afstammingsverzoek het volgende.
Op grond van artikel 1:204, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming van de moeder om een kind te erkennen door de rechtbank worden vervangen, als het kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt. Dit kan op verzoek van de man die het kind wil erkennen, als de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden, en de man de verwekker is van het kind.
2.5
Uit de stukken en de mondelinge behandeling van de verzoeken van de man blijkt dat tussen de man en de vrouw niet in geschil is dat de man de verwekker is van [minderjarige] . In zijn algemeenheid geldt als uitgangspunt dat een kind er belang bij heeft om te weten van wie hij afstamt en dat deze afstammingsrelatie juridisch wordt vastgesteld. Anders dan door de vrouw wordt gesteld zien de in voornoemd artikel opgenomen weigeringsgronden niet op de vraag of [minderjarige] belang heeft bij een erkenning door de man, maar dient te worden beoordeeld of zijn belangen en/of die van zijn moeder bij een erkenning worden geschaad. Daarvan kan sprake zijn als een erkenning bijvoorbeeld zodanig veel stress voor een moeder met zich meebrengt, dat zij niet meer in staat is het kind een stabiel opvoedingsklimaat te bieden. In het onderhavige geval blijkt hiervan niet. De man zoekt af en toe contact met de vrouw, om vervolgens weer een tijdlang niets van zich te laten horen. De vrouw stoort zich aan dit gedragspatroon en zij wil [minderjarige] daaraan niet blootstellen, nu zij hem een betrokken en betrouwbare vader gunt. Hoewel deze ergernis van de vrouw begrijpelijk is, komt daarmee niet vast te staan dat sprake is van een van de in artikel 1:204 BW genoemde weigeringsgronden. De rechtbank zal het afstammingsverzoek dan ook toewijzen. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de man tot erkenning over zal dienen te
gaan binnen één maand, nadat de afstammingsbeslissing definitief is geworden. Dat is het geval als binnen drie maanden na afgifte van deze beschikking geen hoger beroep tegen deze beslissing is ingesteld. Indien wel hoger beroep wordt ingesteld, dan dient de man de beslissing van het gerechtshof af te wachten. Indien de man niet binnen de gestelde termijn bij de ambtenaar van de burgerlijke stand overgaat tot erkenning van [minderjarige] , dan zal de vervangende toestemming van de rechtbank komen te vervallen. De rechtbank acht deze termijn, gelet op de rechtszekerheid, in het belang van [minderjarige] . De rechtbank acht dit juist in het onderhavige geval van belang, waarin de man niet heeft gereageerd op berichten van de bijzondere curator en hij ook niet naar de mondelinge behandeling is gekomen. Deze beslissing betekent ook dat voorbij wordt gegaan aan het voorstel van de Raad om de man alsnog in de gelegenheid te stellen contact te zoeken met de bijzondere curator.
Omgang en gezag
2.6
De man heeft verzocht hem mede met het gezag over [minderjarige] te belasten dan wel een informatieregeling vast te stellen en te bepalen dat er structureel contact met [minderjarige] zal plaatsvinden. Zijn advocaat heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven zich te refereren aan de beslissing van de rechtbank op deze verzoeken, nu de man niet bereikbaar is gebleken voor de bijzondere curator en hij ook op de mondelinge behandeling niet is verschenen.
De vrouw voelt niets voor toewijzing van deze verzoeken van de man. Met name de vrouw heeft in het verleden het initiatief genomen om contacten tussen de man en [minderjarige] tot stand te brengen. Die contacten waren kort en in het bijzijn van de vrouw, omdat [minderjarige] niet alleen bij de man wil zijn. Nadat [minderjarige] dit aan de man kenbaar heeft gemaakt, heeft de man aangegeven dat het contact dan wat hem betreft ophoudt. Sinds dat moment, medio juli 2022, heeft er ook geen contact meer met de man plaatsgevonden. Dat was moeilijk voor [minderjarige] en van hem mag niet worden verwacht dat hij de man weer in zijn armen sluit, als hij zich plotseling weer aandient. [minderjarige] heeft door alles wat er in zijn leven is gebeurd het gevoel niet naar zichzelf te mogen luisteren en door de ingezette hulpverlening ziet de vrouw dat [minderjarige] langzaam wat zelfverzekerder wordt. Het onderhavige verzoek heeft bij [minderjarige] veel spanningen opgeleverd. Als de man een band op wil bouwen met [minderjarige] , dan meent de vrouw dat hij zijn verantwoordelijkheid moet nemen, betrouwbaar en beschikbaar moet zijn en moet laten zien te kunnen aansluiten bij de belevingswereld van [minderjarige] . Nu de man opnieuw toont niet bereikbaar te zijn, meent de vrouw dat van gezamenlijk gezag geen sprake kan zijn. De vrouw wenst ook niet over te gaan tot het verstrekken van informatie aan de man, nu hij zelf (opnieuw) geen enkele inspanning levert en hij het initiatief bij de vrouw legt. De vrouw is desondanks bereid te reageren, indien de man bij haar naar [minderjarige] informeert.
Het is voor de Raad lastig om een advies te formuleren, nu de man zijn intenties niet heeft kunnen toelichten en deze dus onduidelijk blijven. De Raad stelt dat [minderjarige] in deze zaak centraal moet staan en niet het bieden van een kans aan de man.
2.7
De rechtbank overweegt het volgende. De man heeft al enige tijd geen enkel contact met [minderjarige] en hij heeft onder meer verzocht om een structurele omgangsregeling vast te stellen. Het is vervolgens voor de bijzondere curator onmogelijk gebleken om contact met de man te krijgen, ondanks verschillende pogingen daartoe. Een laatste oproep tot contact heeft zij opgenomen in haar verslag van bevindingen, dat ook naar de man is gestuurd. De man is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen bij de mondelinge behandeling van zijn verzoeken. Desgevraagd heeft zijn advocaat laten weten dat de man heeft gemeld ziek te zijn, maar de advocaat leek daar niet volledig van overtuigd.
2.8
Hoewel omgang tussen een kind en zijn beide ouders in zijn algemeenheid in het belang van het kind wordt geacht, vereist dit wel dat de ouders betrouwbaar zijn in het nakomen van afspraken, dat de omgang onbelast verloopt en dat de ouders kunnen aansluiten bij de belevingswereld van het kind. De man laat niet blijken daarvan te zijn doordrongen. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat de man zich met enige regelmaat meldt, maar vervolgens perioden onaangekondigd verstek laat gaan en dat hij voorwaarden stelt aan de omgangsmomenten. Nadat [minderjarige] de man heeft laten weten niet alleen bij hem te willen zijn, heeft de man het contact (opnieuw) verbroken en werd de vrouw vervolgens met het onderhavige verzoek geconfronteerd. Daarmee is de man voor [minderjarige] geen stabiele factor in zijn leven. Het gedrag van de man maakt de onderlinge contacten beladen en spannend voor [minderjarige] en hij heeft daar duidelijk last van. [minderjarige] krijgt momenteel hulp en begeleiding in een vorm van speltherapie en dit draagt bij aan zijn zelfvertrouwen en de opbouw van een positief zelfbeeld. Mede gelet op dat proces acht de rechtbank het niet in het belang van [minderjarige] om te experimenteren met omgang met de man, zeker nu de man niet toont inzicht te hebben in de belangen van [minderjarige] en de noodzaak om voor hem bereikbaar en betrouwbaar te zijn. Het is volstrekt onduidelijk of de man een structurele omgangsregeling consequent na zal komen, terwijl dit voor [minderjarige] noodzakelijk is om te komen tot een onbelaste vorm van contactherstel. Onder die omstandigheden ziet de rechtbank geen mogelijkheden om structureel (onbelaste) omgangsmomenten tussen de man en [minderjarige] vast te stellen en daarom zal dit onderdeel van het verzoek worden afgewezen.
2.9
De uitoefening van gezamenlijk gezag vereist minimaal dat de gezagdragers elkaar kunnen bereiken, dat zij in staat zijn met elkaar te communiceren en dat zij gezamenlijk beslissingen over een kind kunnen nemen. Zoals hiervoor al is overwogen kenmerkt het contact tussen de man en de vrouw zich door langdurige perioden van afwezigheid van de man en ook op dit moment is er alweer geruime tijd geen enkele vorm van communicatie tussen hen. Dit gedragspatroon wordt door het handelen van de man in de onderhavige procedure bevestigd. Daarmee wordt aan voornoemde basisvoorwaarden voor het gezamenlijk gezag niet voldaan en zolang de man zich onbereikbaar houdt, kan ook niet worden beoordeeld of en op welke wijze daarin kan worden voorzien. Dit staat in de weg aan een adequate wijze van uitoefening van het gezamenlijk gezag en nu het belang van [minderjarige] zich daartegen verzet, zal ook dit onderdeel van het verzoek worden afgewezen.
2.1
Het verzoek tot vaststelling van een informatieregeling zal eveneens worden afgewezen. Daaraan legt de rechtbank ten grondslag dat de vrouw heeft toegezegd bereid te zijn vragen van de man over [minderjarige] te beantwoorden. De intenties van de man met [minderjarige] zijn onduidelijk gebleven en hoewel hij een gerechtelijke procedure met betrekking tot [minderjarige] is gestart, heeft hij daarin verder niet meer geparticipeerd en is hij onbereikbaar gebleken. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat van de vrouw, die zich in beginsel bereidwillig opstelt, niet mag worden verwacht dat zij de man structureel van informatie over [minderjarige] voorziet. De rechtbank vertrouwt erop dat de vrouw haar toezegging na zal komen om aan de man informatie te verstrekken, als hij haar daarom verzoekt en hij ook (blijvend) interesse toont in [minderjarige] .
2.11
Omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de zaak over hun kind gaat, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten moet dragen.

3.De beslissing

De rechtbank
verleent, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, aan de man toestemming tot het erkennen van de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014 en bepaalt dat de man,
binnen één maand nadat deze beslissing definitief is geworden, tot erkenning dient over te gaan bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Na het ongebruikt verstrijken van deze termijn komt de vervangende toestemming van de rechtbank te vervallen;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Triest, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2023, in aanwezigheid van de griffier.
MV
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een procureur worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch