ECLI:NL:RBZWB:2023:2486

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
C/02/387011 FA RK 21-3012
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming erkenning, gezamenlijk gezag en omgangsregeling in afwachting van persoonlijkheidsproblematiek en hulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verzoeken van de man om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn minderjarige kind, gezamenlijk gezag en een omgangsregeling. De man, vertegenwoordigd door mr. A. Mudde-Zeevaart, heeft verzocht om erkenning van de minderjarige, die op [geboortedag] 2021 is geboren, en om een omgangsregeling waarbij hij wekelijks contact kan hebben met het kind. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. M. Janse, heeft bezwaren geuit tegen de erkenning en de omgang, onder andere vanwege zorgen over de persoonlijkheidsproblematiek van de man en zijn alcoholgebruik. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het verzoek tot erkenning toe te wijzen, maar heeft ook gewezen op de noodzaak van een veilig omgangsproces en het belang van een persoonlijkheidsonderzoek bij de man. De rechtbank heeft de behandeling van de verzoeken aangehouden in afwachting van verdere informatie over de hulpverlening en de voortgang van het UHA-traject. De rechtbank benadrukt het belang van stabiliteit voor de minderjarige en de noodzaak voor de man om stappen te zetten in zijn hulpverleningstraject. De beslissing om de verzoeken aan te houden is genomen om de situatie van de minderjarige niet te verergeren en om te zorgen voor een zorgvuldige afweging van de belangen van alle betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: C/02/387011 FA RK 21-3012
datum uitspraak: 28 maart 2023
nadere beschikking betreffende vervangende toestemming erkenning, gezag en omgang
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat voorheen mr. J.M.G. Cox, thans mr. A. Mudde-Zeevaart,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Janse,
betreffende de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021, vertegenwoordigd door mr. D.J.D. Kentie, als bijzondere curator, hierna te noemen [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
1. Het verdere verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 23 november 2021 en alle daarin genoemde stukken;
- het op 7 oktober 2022 ontvangen rapport van de Raad;
- de op 25 oktober 2022 en 22 februari 2023 ontvangen brieven van mr. Janse, waarvan de laatste met bijlagen;
- de op 1 november 2022 ontvangen brief van de bijzondere curator;
- de op 24 februari 2023 ontvangen brief van mr. Mudde-Zeevaart, tevens houdende een aanvullend verzoek.
Het verzoek is (nader) mondeling behandeld op 1 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Ook waren aanwezig de bijzondere curator en een medewerker van de Raad.

2.De nadere beoordeling

2.1
Aan de orde is het verzoek van de man om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
- vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [minderjarige] ;
- een (voorlopige) omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [minderjarige] , inhoudende dat de man recht heeft op omgang met [minderjarige] iedere week op dinsdag en donderdag gedurende anderhalf uur, bijvoorbeeld tussen 14:00 uur en 15:30 uur alsmede om de week op zaterdag tussen 12:00 uur en 17:00 uur dan wel
subsidiairte bepalen dat zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden na de beschikking begeleid contact mogelijk wordt gemaakt gedurende twee uur per week, welke regeling met de begeleidende instantie wordt uitgebouwd tot een wekelijkse en zelfstandige omgangsregeling;
- te bepalen dat hij, vanaf het moment van de erkenning, met de vrouw gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] wordt belast dan wel
s
ubsidiaireen informatieregeling vast te stellen waarbij de vrouw de man maandelijks informatie dient te verstrekken over de gezondheid en medische behandeling van [minderjarige] en over zijn interesses, waarbij worden gevoegd rapporten of verslagen van het kinderdagverblijf, minimaal 2 foto’s waarop [minderjarige] in zijn geheel te zien is en een kopie of scan van zijn werkjes of tekeningen en
te bepalen dat de vrouw de man dient te consulteren over de keuze voor kinderopvang of school, een verhuizing buiten [woonplaats 2] , een verblijf met [minderjarige] in het buitenland en niet spoedeisende medische aangelegenheden.
2.2
Bij voormelde beschikking van november 2021 is de Raad verzocht om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de navolgende vragen:
- Bestaat het risico dat ten gevolge van een erkenning van [minderjarige] door de man het belang van [minderjarige] op een evenwichtige ontwikkeling en/of het belang van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] worden geschaad?
- Bestaat er, bij toewijzing van het gezag aan de ouders gezamenlijk, een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van [minderjarige] te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
- Welke omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
In afwachting van de rapportage van de Raad en de reactie hierop van de advocaten van partijen en de bijzondere curator is de behandeling van het verzoek van de man aangehouden.
2.3
De raad adviseert het afstammingsverzoek toe te wijzen, omdat de man de verwekker is van [minderjarige] en hij belang heeft bij afstammingsvoorlichting en bij de formalisering van het vaderschap van de man. Daarbij stelt de Raad dat wordt erkend dat een erkenning van [minderjarige] door de man stress oproept bij de vrouw, maar dat haar belang bij niet-erkenning niet opweegt tegen de belangen van [minderjarige] om wel door de man erkend te worden.
De Raad adviseert in het kader van de omgang tussen de man en [minderjarige] een verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod (UHA), nu omgang in het belang van [minderjarige] wordt geacht, maar deze onbelast moet plaatsvinden. De wordt lastig, omdat de vrouw geen enkel vertrouwen heeft in de man en, zo vermoedt de Raad, zij ook geen emotionele toestemming voor de omgang zal geven. Gelet op de spanningen bij de vrouw zullen steeds hele kleine stapjes moeten worden gezet, waarbij onder begeleiding kan worden gewerkt naar een voorlopige omgangsregeling gedurende minimaal een uur per twee weken. De hulpverlening kan veiligheidswaarborgen vaststellen, waarbij gedacht kan worden aan een blaastest gedurende de eerste omgangsmomenten, die bij een positief resultaat kunnen worden stopgezet, of een voorbespreking met de begeleider voor het omgangsmoment. Bij twijfel over middelengebruik door de man gaat de omgang niet door. De invulling van de veiligheidsafspraken laat de Raad over aan de hulpverlener, net als de beantwoording van de vraag of de vrouw de eerste keren bij de omgang aanwezig kan zijn. De stress bij de vrouw als gevolg van de omgang dient volgens de Raad in een individueel hulpverleningstraject van haar te worden aangepakt. UHA is vooralsnog gericht op de mogelijkheden van (veilige) omgangsmomenten. Pas als dat lukt, dient de onderlinge verhouding tussen de man en de vrouw nader te worden bezien. Indien het UHA-traject stagneert, is de Raad bereid te bezien of een gedwongen kader passend is. In afwachting van het verloop van het hulpverleningstraject adviseert de Raad het omgangsverzoek aan te houden.
De Raad acht gezamenlijk gezag momenteel een brug te ver, mede gelet op het totale gebrek aan wederzijds vertrouwen en communicatie.
De Raad vindt een persoonlijkheidsonderzoek bij de man zeer wenselijk, nu zorgen hierover niet alleen zijn uitgesproken door de vrouw, maar ook door verschillende informanten. De man wordt ervaren als iemand die snel boos wordt en die intimiderend over kan komen. Het is belangrijk dat de man inzicht krijgt in de wijze waarop hij op anderen overkomt.
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling van de verzoeken is gebleken dat de man uit het raadsrapport niet heeft opgemaakt dat van hem wordt verwacht dat hij een persoonlijkheidsonderzoek laat verrichten en dat hij met zijn problematiek aan de slag gaat. Hij heeft ook geen aanleiding om te veronderstellen dat er sprake is van persoonlijkheidsproblematiek. De man is zich ervan bewust dat alcohol voor hem een trigger is. Hij drinkt af en toe een wijntje, maar van alcoholproblematiek is volgens hem geen sprake. Dat neemt niet weg dat de man bereid is overal aan mee te werken, als dit maar leidt tot omgang met [minderjarige] . Hij zal dan ook uitvoering geven aan de verwachtingen van de Raad. Voor de vrouw is het erg belangrijk dat de man met zijn problematiek aan de slag gaat. De man heeft volgens haar een alcoholstoornis en zij vermoedt dat sprake is van persoonlijkheidsproblematiek. Als de man laat zien dat hij dit aanpakt, dan is de vrouw bereid haar medewerking te verlenen aan een UHA-traject. Het is voor haar belangrijk dat zij vertrouwen krijgt in de man en daarvoor is vereist dat zij inzicht krijgt in het traject van de man. De man heeft desgevraagd verklaard bereid te zijn de vrouw over de voortgang van zijn nog op te starten hulpverleningsproces te informeren.
2.5
Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde geweest dat de wachtlijst voor een UHA-traject lang is en dat een persoonlijkheidsonderzoek en eventuele behandeling van de man niet moeten worden afgewacht, alvorens een verwijzing plaatsvindt. Er zou dan nodeloos veel tijd verstrijken. Anderzijds is het van belang dat, voordat het UHA-traject start, de man laat zien dat hij zijn toezeggingen met betrekking tot het persoonlijkheidsonderzoek in gang zet en dat er duidelijkheid bestaat over de eventuele problematiek van de man en het daaruit voortvloeiende behandeltraject. De man heeft verklaard bereid te zijn zich tot de huisarts te wenden in het kader van persoonlijkheidsonderzoek, aan dergelijk onderzoek zijn medewerking te zullen verlenen en een eventuele daaruit voortvloeiende behandeling te ondergaan. Indien een concrete hulpverleningsorganisatie en een tijdpad bekend zijn, dan zal de man de vrouw hierover via haar advocaat op de hoogte brengen. De advocaten informeren de rechtbank vervolgens dat de verwijzing naar UHA kan plaatsvinden. Daarvoor zal de rechtbank vervolgens zorgdragen. De verwachting is dat er meer duidelijkheid zal bestaan over de eventuele persoonlijkheidsproblematiek van de man, als het UHA-traject start.
2.6
De rechtbank wijst de man, zoals tijdens de mondelinge behandeling al is besproken, op het belang van [minderjarige] bij een stabiele situatie. Daarvoor is minimaal nodig dat er in ieder geval een begin van vertrouwen is tussen zijn ouders, dat de man op een zorgvuldige en onbelaste wijze wordt geïntroduceerd in het leven van [minderjarige] en dat de contacten tussen hen structureel van aard zijn. De vrouw heeft aan zichzelf gewerkt door meerdere malen in therapie te gaan en zij is bereid een nieuwe behandeling te ondergaan, als daar een aanleiding voor is. Er bestaan echter zorgen over de persoon en het zelfinzicht van de man. [deskundige] heeft een DSM-stoornis in het alcoholgebruik vastgesteld en de man verwezen naar [hulpinstelling] wegens vermoedens van persoonlijkheidsproblematiek. De man heeft daaraan geen uitvoering gegeven en hij lijkt ervan te zijn overtuigd dat zijn bovenmatige middelengebruik slechts van tijdelijke aard is geweest. Deze overtuiging verhoudt zich echter niet tot voornoemde vastgestelde DSM-stoornis. De rechtbank benadrukt het belang van duidelijkheid omtrent eventuele persoonlijkheidsproblematiek van de man en de mogelijkheden tot behandeling daarvan. Het is aan de man om nu stappen te zetten en te laten zien dat hij bereid is te bouwen aan de voor [minderjarige] vereiste stabiele basis.
2.7
In afwachting van de nadere informatie van de advocaten van partijen zal de rechtbank de behandeling van het verzoek van de man aanhouden tot na te melden pro forma datum. Indien er tegen die tijd nog geen concrete hulpverleningsplannen zijn, dan wordt de advocaat van de man verzocht dit aan de rechtbank te laten weten. Zodra meer duidelijkheid bestaat over het hulpverleningstraject van de man, zal de rechtbank de man en de vrouw verwijzen naar UHA. In afwachting van het verdere verloop van de beoogde trajecten, zal de rechtbank alle verzoeken vooralsnog aanhouden. [minderjarige] is nog erg jong, hij bevindt zich in een kwetsbare positie en hij is nog volledig afhankelijk van de zorg van de vrouw. Zij heeft opvolgende EMDR-behandelingen gehad en afhankelijk van de ontwikkelingen zullen er mogelijk nog meer behandelingen moeten volgen. De rechtbank kan daarom de vereiste afweging tussen de verschillende belangen nog niet maken. De huidige situatie, waarin nog veel onduidelijkheid bestaat, vraagt erom op dit moment geen grote beslissingen over [minderjarige] te nemen, maar een pas op de plaats te maken en zodoende rust te creëren, wat bijdraagt aan stabiliteit voor [minderjarige] .
Dit betekent dat als volgt wordt beslist.

3.De beslissing

De rechtbank
houdt de behandeling van de verzoeken aan tot
9 mei 2023 PRO FORMA, in afwachting van nader bericht van de advocaten van de man en de vrouw over de stand van zaken met betrekking tot het hulpverleningstraject van de man en de verwijzing naar UHA;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. van Triest, en, in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2023.
MV
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeslissing betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en de verschenen belanghebbenden: binnen drie maanden na de dagtekening van deze beschikking;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend geworden is.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.