ECLI:NL:RBZWB:2023:2488

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
02-284926-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mensenhandel met geweld en seksuele uitbuiting van een kwetsbare vrouw

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van mensenhandel. De verdachte, geboren in 1989 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B. Ivanov-Petkova. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 31 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I.H.C.M. van Dorst, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte het medeplegen van mensenhandel, gedwongen prostitutie en seksuele uitbuiting van een slachtoffer in de periode van 4 juni 2020 tot en met 23 juni 2020, evenals het voorhanden hebben van een wapen en munitie op 25 juni 2020.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster, ondanks enkele inconsistenties, voldoende betrouwbaar waren om de verdachte te veroordelen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met een medeverdachte de aangeefster had geworven, vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte geweld had gebruikt tegen de aangeefster en dat hij opzettelijk voordeel had getrokken uit haar seksuele uitbuiting. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tweede feit, het voorhanden hebben van een wapen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van het wapen.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van 16 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, de aangeefster, voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en de medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-284926-20
vonnis van de meervoudige kamer van 14 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1989 te [geboorteplaats] .
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsvrouw mr. B. Ivanov-Petkova, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I.H.C.M. van Dorst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:het medeplegen van mensenhandel (gedwongen prostitutie en seksuele uitbuiting van
[slachtoffer] ) in de periode van 4 juni 2020 tot en met 23 juni 2020;
feit 2:het voorhanden hebben van een wapen en munitie op 25 juni 2020, althans in de periode van 1 juni 2020 tot en met 25 juni 2020.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie ten aanzien van feit 1 naar voren dat de verhoren met aangeefster voor het bewijs kunnen worden gebruikt, nu de wijze van vertalen door de tolk, het verbaliseren van de verhoren en de door verbalisanten gehanteerde verhoorwijze in de visie van het openbaar ministerie geen vormverzuim opleveren. Op geen enkele manier is gebleken van een opzettelijk onjuiste weergave van de werkelijkheid en ook kan niet gezegd worden dat er sprake is van een zodanig onzorgvuldige weergave dat deze niet als representatief kan worden geacht. Ook zijn alle verhoren auditief vastgelegd en is de verdediging in de gelegenheid gesteld deze te beluisteren. Daarnaast is de verdediging in de gelegenheid geweest om aangeefster zelf te horen bij de rechter-commissaris. Niet kan worden vastgesteld dat er in de verhoren zodanig is gestuurd dat aangeefster niet in vrijheid heeft kunnen verklaren. Overigens is er niet door de verdediging verzocht om de verbalisanten te horen over de verhoortechnieken of om de verhoren na de toevoegingen van de tolk alsnog volledig te transcriberen.
Feit 1 kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen, waarbij de verklaringen van aangeefster een belangrijk onderdeel zijn van de bewijsvoering. Op basis van deze verklaringen in combinatie met de overige bewijsmiddelen uit het dossier kan bewezen worden verklaard dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan sub 1, sub 3, sub 4, sub 6 en sub 9 van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Verdachten hebben aangeefster geworven, vervoerd, gehuisvest en over de grens gebracht. Doordat gedreigd werd met geweld en ook geweld werd gebruikt, is aangeefster misleid en is er misbruik gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en haar kwetsbare positie. Hierdoor is zij werkzaam geraakt in de prostitutie en zag zij geen kans om zich aan de situatie te onttrekken. Verdachten hebben hierbij het oogmerk van uitbuiting gehad en ook voordeel getrokken uit de uitbuiting. Dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte kan worden afgeleid uit de verklaringen van aangeefster en de onderlinge contacten aangetroffen in de telefoon van de medeverdachte. Verdachte heeft aangeefster naar Nederland gehaald en haar ondergebracht bij de medeverdachte, die haar vervolgens in de prostitutie aan het werk zette waarbij verdachte een sturende en controlerende rol speelde. Beide verdachten hebben geprofiteerd van haar inkomsten.
Feit 2 kan eveneens wettig en overtuigend worden bewezen op basis van het dossier. Het wapen met de munitie is aangetroffen op de slaapkamer waar verdachte met zijn vrouw verbleef.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. De wijze waarop aangeefster door de politie is gehoord is ontoelaatbaar. Dit is gelegen in enerzijds de wijze waarop de vragen door de verbalisanten aan aangeefster zijn gesteld en anderzijds hebben de verbalisanten onjuist en niet naar waarheid geverbaliseerd. Daarnaast is er op verschillende wijzen onjuist vertaald door de tolk. Geprobeerd is om dit te herstellen, maar op geen enkele wijze is overzichtelijk geworden welke delen uit de verklaringen moeten worden geschrapt, vervangen of aangevuld. Het had op de weg van het openbaar ministerie gelegen om dit alsnog te doen door de verhoren volledig te transcriberen. Dit alles tezamen leidt ertoe dat niet meer ongedaan gemaakt kan worden dat aangeefster door de wijze van verhoren een bepaalde kant op is gestuurd. Dit geldt ook voor de rechtbank, die op verschillende momenten in het proces kennis heeft genomen van onjuiste processen-verbaal van verhoor. De verdediging heeft in het pleidooi een aantal inconsistenties en misstanden in de verhoren van aangeefster naar voren gebracht. Primair wordt om die reden verzocht om de verklaringen van aangeefster bij de politie uit te sluiten van het bewijs, nu er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
Subsidiair wordt verzocht om gelet op de tegenstrijdigheden in de verklaringen van aangeefster, die op sommige punten ook leugenachtig zijn, niet te gebruiken voor het bewijs gelet op de onbetrouwbaarheid hiervan.
Meer subsidiair wordt verzocht om enkel de delen van de verklaringen van aangeefster die steun vinden in andere bewijsmiddelen voor het bewijs te bezigen. Ook in dat geval moet vrijspraak volgen, omdat de aangifte van [aangeefster] en het gesprek dat zij heeft gevoerd met de betreffende verbalisant van het bewijs moeten worden uitgesloten. De aangifte is niet ondertekend en het gesprek met de verbalisant heeft plaatsgevonden zonder tolk. Er is dus onvoldoende steunbewijs voorhanden.
Verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. Niet kan worden uitgesloten dat het wapen en de munitie aan een ander toebehoorde nu verdachte tijdelijk logeerde in de woning en de kamer waar hij verbleef al gemeubileerd was. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte enige wetenschap had van de aanwezigheid van het wapen en de munitie, waardoor hij er ook niet over kon beschikken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Feit 1
Bewijsuitsluitingsverweer
Door de verdediging is aangevoerd dat de wijze van verhoren en verbaliseren door de verbalisanten en de wijze van vertaling door de tolk tijdens de verhoren van aangeefster bij de politie ontoelaatbaar zijn en de verhoren van aangeefster bij de politie daarom van het bewijs moeten worden uitgesloten. De rechtbank is van oordeel dat de door de verdediging aangehaalde passages er blijk van geven dat door de verbalisanten suggestieve vragen zijn gesteld en op bepaalde onderdelen onvoldoende zorgvuldigheid is betracht bij het verbaliseren van de verhoren. Dit geldt ook voor bepaalde vertalingen van de tolk. Sommige passages zijn niet juist vertaald en de tolk heeft soms ook uit zichzelf vragen gesteld. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vormverzuim. Er is echter geen sprake van een onherstelbaar verzuim, omdat de opnames van de verhoren alsnog op verzoek van de verdediging zijn verstrekt. Daarnaast is op verzoek van de verdediging een aantal delen van het verhoor opnieuw vertaald door een andere tolk. Deze aanvullingen zijn aan het dossier toegevoegd, waarin een juiste weergave van de verklaring van aangeefster is weergegeven. Ten slotte heeft de verdediging zelf de mogelijkheid gehad om de aangeefster bij de rechter-commissaris te bevragen. De rechtbank is van oordeel dat het vormverzuim hiermee genoegzaam is hersteld, waardoor aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak niet is tekortgedaan. Omdat er daarom geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), kunnen de verklaringen van aangeefster bij de politie voor het bewijs worden gebruikt. Het verweer van de verdediging wordt dus verworpen.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake geweest van een dusdanige sturing of suggesties vanuit de verbalisanten en/of de tolk, dat door het hiervoor genoemde vormverzuim de strekking en/of betrouwbaarheid van haar verklaringen is aangetast. Uit de verklaringen van aangeefster komt voor de rechtbank een helder beeld naar voren van wat aangeefster naar haar eigen zeggen is overkomen. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangeefster wel tegenstrijdigheden en inconsistenties bevatten, bijvoorbeeld over haar maagdelijkheid en afgebroken zwangerschap voordat zij naar Nederland is gekomen. Anderzijds stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van aangeefster ten aanzien van de verdenking op bepaalde punten steun vinden in andere bewijsmiddelen, waarop de rechtbank hierna verder in zal gaan. De rechtbank acht de tegenstrijdigheden en inconsistenties om die reden onvoldoende om haar verklaringen in hun geheel als onbetrouwbaar terzijde te schuiven. De rechtbank weegt daarbij ook de kwetsbare positie van aangeefster mee, zoals ook de verbalisanten opmerken aan het begin van het verhoor van 2 september 2020 en ook is gebleken bij het verhoor door de rechter-commissaris. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster ten aanzien van het tenlastegelegde betrouwbaar zijn en zal haar verklaringen bij de bewezenverklaring als uitgangspunt nemen.
De rechtbank zal de aangifte van [aangeefster] en het gesprek dat zij heeft gevoerd met de verbalisant niet bezigen voor het bewijs. Het verweer van de raadsvrouw op dit punt behoeft daarom geen bespreking.
Beoordeling van het feit
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich, samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 273f lid 1 sub 1, 3, 4, 6 en 9 Sr. Voor een bewezenverklaring van de subonderdelen moet sprake zijn van drie elementen: dwangmiddelen, handelingen en (het oogmerk van) uitbuiting. De rechtbank zal deze elementen hierna bespreken en zich vervolgens uitlaten over de vraag of er sprake is geweest van medeplegen.
De dwangmiddelen (t.a.v. sub 1, sub 4 en sub 9 Sr)
Op basis van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank ten aanzien van de toegepaste dwangmiddelen het volgende vast. Aangeefster was achttien jaar oud toen zij in Bulgarije in contact kwam met verdachte. Zij ging ervan uit dat hij voor haar in Nederland werk in de aardbeienpluk had geregeld. Eenmaal in Nederland aangekomen bleek dat er geen werk in de aardbeienpluk voor haar geregeld was en dat zij in plaats daarvan in de prostitutie moest werken. Kort na haar aankomst in Nederland, na een tussenstop in Rotterdam bij [naam] , is zij door verdachte naar de woning van de medeverdachte gebracht, waar zij gedurende de ten laste gelegde periode verbleef. Niet is gebleken dat verdachte en de medeverdachte op enig moment hebben geprobeerd om werk voor aangeefster in de aardbeienpluk te regelen. Voor aangeefster is nooit een BSN-nummer aangevraagd, zij is niet op een wachtlijst gezet, waarover de werkgever heeft verklaard dat dit gebruikelijk is, en de werkgever van de verdachten heeft verder verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat er werk voor aangeefster is aangevraagd. Hiermee staat voldoende vast dat zij onder valse voorwendselen naar Nederland is gebracht.
Eenmaal in de woning van de medeverdachte aangekomen kon zij geen kant op. Aangeefster beschikte niet over een telefoon en financiële middelen. Uit de verklaring van [naam] blijkt dat aangeefster toen zij bij haar aankwam, helemaal geen spullen bij zich had. Verder sprak aangeefster de Nederlandse of Engelse taal niet, kende zij de weg niet en bevond zij zich in een voor haar vreemd land waarvan zij de gewoontes niet kende. Bovendien was de medeverdachte bijna altijd in haar buurt aanwezig en kende zij in Nederland geen andere personen. Zij had hier geen familie en had dus niemand om op terug te vallen. Dit alles terwijl zij net achttien jaar was en nog nooit in het buitenland was geweest. Op basis hiervan kan worden bewezen dat aangeefster vanaf haar vertrek in Bulgarije telkens afhankelijk is geweest van één van de verdachten. Zij bevond zich daardoor in een kwetsbare positie.
Verder is gebleken dat verdachte in de ten laste gelegde periode twee keer geweld tegen aangeefster heeft gebruikt. Aangeefster heeft consistent verklaard dat het geweld op twee momenten heeft plaatsgevonden en dat de oorzaak van het geweld betrekking had op het werk in de prostitutie. Door de verdediging is naar voren gebracht dat aangeefster over het geweld wisselend verklaart omdat zij de ene keer verklaart over dat er door verdachte naar haar is uitgehaald en de andere keer dat zij is geslagen. De rechtbank is van oordeel dat het gebruik van verschillende termen, die overigens qua betekenis niet zodanig ver uit elkaar liggen, haar verklaring op dit punt niet tegenstrijdig maakt. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster over het geweld dan ook geloofwaardig en acht het aannemelijk dat aangeefster zich hierdoor bedreigd heeft gevoeld.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat de gebruikte dwangmiddelen hebben bestaan uit geweld, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
De gedragingen (t.a.v. sub 1, sub 3, sub 4, sub 6 en sub 9 Sr)
Aangeefster is in Bulgarije (aan)geworven door verdachte om in Nederland in de prostitutie te gaan werken. Verdachte heeft haar met dat doel vervoerd naar Nederland, nu de rechtbank hiervoor al heeft overwogen dat het nooit de bedoeling is geweest om aangeefster in de aardbeienpluk te laten werken. In Nederland is aangeefster ondergebracht bij de medeverdachte. De medeverdachte beheerde de afspraken van aangeefster en vervoerde haar telkens daarnaartoe. Verder is gebleken dat op 22 juni 2020 door aangeefster een huurcontract is afgesloten, waarbij de medeverdachte aanwezig was. Zij zouden hier samen gaan wonen. Het contract was opgemaakt in de Nederlandse taal en de medeverdachte zou aan aangeefster hebben uitgelegd wat zij ging tekenen. Gelet hierop komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het werven, vervoeren, overbrengen en huisvesten (sub 1) en het aanwerven en meenemen (sub 3) van aangeefster.
De rechtbank is ook van oordeel dat aangeefster is bewogen zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling (sub 4). Aangeefster heeft van zowel verdachte als van de medeverdachte gehoord dat zij in de prostitutie moest gaan werken en/of pas terug naar Bulgarije zou mogen op het moment dat zij genoeg geld had verdiend. Tijdens één van de geweldsmomenten zou verdachte tegen haar gezegd hebben dat zij niet mocht stoppen omdat zij geld moest verdienen om van te kunnen eten.
Nadat aangeefster bij de medeverdachte was ingetrokken, heeft zij seks met hem gehad. Zij voelde zich hiertoe gedwongen omdat zij anders geen plek had om te verblijven. Aangeefster en de medeverdachte hebben daarna nog meerdere malen seks gehad. Op de vierde dag in Nederland zijn er door en op aanwijzing van de medeverdachte foto’s gemaakt van aangeefster in lingerie en werd haar daarna verteld dat ze niet meer terug kon. Deze foto’s zijn gebruikt voor de advertentie op [website] , waarin het telefoonnummer van de medeverdachte stond vermeld. Uit de contacten tussen verdachte en de medeverdachte is gebleken dat verdachte bemoeienis heeft gehad met de foto’s die voor de advertentie gebruikt gingen worden. De medeverdachte onderhield vervolgens de contacten met de klanten, bepaalde de prijs en besprak met de (potentiële) klanten welke seksuele handelingen aangeefster moest verrichten, die onder andere bestonden uit seks zonder condoom. Aangeefster verklaart hier eveneens over en verklaart ook dat zij op voorhand niet wist welke handelingen zij moest verrichten. Ook moest zij blijkens haar verklaring doorwerken tijdens haar menstruatie. De medeverdachte vervoerde aangeefster naar de afspraken en bleef tijdens de afspraken op haar wachten. Dit blijkt ook uit de verklaring van [getuige] , die via de advertentie een seksafspraak met aangeefster had gemaakt.
Uit de verklaring van aangeefster is gebleken dat zij is bewogen om de verdachten te bevoordelen uit de opbrengst van de prostitutiewerkzaamheden (sub 9). Zij verklaart dat zij een deel van het door haar verdiende geld moest afdragen aan de medeverdachte en daarvan ook een deel werd gebruikt om in hun levensonderhoud te voorzien. Dit blijkt ook uit het door aangeefster afgesloten huurcontract voor de woning in [plaats] , waar zij met de medeverdachte zou gaan wonen en waarvoor zij financieel verantwoordelijk zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat het gelet op de bijdragen van verdachte aan het feit, in samenhang met de bevindingen in het dossier over het lage inkomen van verdachte in Nederland, het niet anders kan dan dat hij ook zou genieten in de opbrengst van de prostitutiewerkzaamheden en de rechtbank gaat er gelet op de verklaring van aangeefster van uit dat verdachte ook daadwerkelijk een deel van de opbrengsten via de medeverdachte heeft gekregen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank ook van oordeel dat verdachten opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van aangeefster (sub 6).
(Het oogmerk van) uitbuiting
Vast staat dat aangeefster er met toepassing van de hiervoor genoemde dwangmiddelen door de verdachten toe is gebracht om zich te prostitueren. Zij is in Bulgarije geronseld en naar Nederland gebracht met het doel haar hier in de prostitutie te laten werken. De verdachten hebben daarbij een groot deel van het door haar verdiende geld ontvangen. Hieruit volgt niet alleen dat er sprake was van uitbuiting, maar ook dat de verdachten dit met hun handelen hebben beoogd. Aldus is de rechtbank van oordeel dat de verdachten het oogmerk hebben gehad om aangeefster seksueel uit te buiten.
Medeplegen
Verdachte en de medeverdachte vervulden beiden een eigen, elkaar over en weer aanvullende rol bij het tot stand brengen en/of in stand houden van de uitbuitingssituatie van aangeefster. Verdachte en de medeverdachte hebben op zodanige wijze aan de uitbuitingssituatie bijgedragen, dat van een bewuste en nauwe samenwerking en aldus van medeplegen sprake is geweest. Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat zijn rol niet alleen bij het werven en vervoeren wezenlijk en significant was, ook is gebleken dat verdachte een actieve rol heeft gehad bij de uitvoering van de prostitutiewerkzaamheden toen aangeefster eenmaal in Nederland was. De verklaring van verdachte dat hij niet wist wat er met aangeefster ging gebeuren en geen zicht meer had op haar toen zij eenmaal bij de medeverdachte introk, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Zo blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte bemoeienis heeft gehad met de foto’s die gebruikt zouden worden voor de advertentie en daarnaast blijkt uit de telefoongegevens dat verdachte en de medeverdachte in de periode van 14 juni 2020 tot 21 juni 2020 in totaal 353 keer contact met elkaar hebben gehad. Daarnaast zijn er op de telefoon van verdachte meer gegevens aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met mensenhandel, zoals twee foto’s van Bulgaarse identiteitsbewijzen van twee vrouwen die bij de politie staan geregistreerd als zijnde werkzaam in de prostitutie. Verder is verdachte degene geweest die geweld op aangeefster heeft toegepast om te zorgen dat zij doorging met het verrichten van de prostitutiewerkzaamheden. De medeverdachte was daar telkens bij.
Uiteindelijk hebben de verdachten gezamenlijk van de inkomsten geprofiteerd. De door verdachten verrichte handelingen waren erop gericht om aangeefster in een kwetsbare positie te houden en prostitutiewerkzaamheden te laten verrichten. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte en de medeverdachte een gezamenlijk plan hadden om aangeefster de werkzaamheden te laten verrichten en zichzelf uit de opbrengsten daarvan te bevoordelen.
Onvoldoende bewijs voor enkele gedragingen
Het dossier bevat geen bewijs dat de verdachten aangeefster op dwingende toon gezegd hebben dat ze haar geld moest zien te verdienen of dat zij een bepaald aantal klanten per dag moest zien af te werken (gedachtestreepje 12). Ook is niet te bewijzen dat zij een gedeelte van de door aangeefster verdiende gelden hebben afgepakt en/of ingehouden, maar zoals hiervoor is overwogen, hebben zij de geldbedragen wel ontvangen van aangeefster (gedachtestreepje 20). Van deze onderdelen in de tenlastelegging zal verdachte daarom gedeeltelijk worden vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde mensenhandel.
4.3.2.2
Feit 2
Bij een doorzoeking in de woning waar verdachte verbleef zijn een vuurwapen en knalpatronen aangetroffen. Deze lagen in een doos onder het (opblaas)bed in de slaapkamer waar verdachte en zijn gezin logeerden. Het enkele feit dat verdachte toegang tot de slaapkamer had en daar veelvuldig is geweest, brengt niet vanzelfsprekend mee dat verdachte zich ook in meer of mindere mate bewust was (of moet zijn geweest) van de aanwezigheid van de doos met het vuurwapen en de knalpatronen onder het bed. Het dossier biedt hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van het aangetroffen wapen en de munitie en zal verdachte vrijspreken van dit feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 4 juni 2020 tot en met 23 juni 2020 te Vlissingen en Veere en Middelburg en Zuidzande, gemeente Sluis en te Ritthem, gemeente Vlissingen en te ‘s-Gravenpolder, gemeente Borsele en in andere plaatsen in de provincie Zeeland, tezamen en in vereniging met een ander,
A)
een ander, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2001) (telkens)
door geweld, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie, hebben geworven, vervoerd, overgebracht
engehuisvest, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°)
en
hebben aangeworven
enmedegenomen met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3°)
en
hebben gedwongen met een van de onder sub 1 genoemde middelen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4°)
en
B)
(telkens) opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de seksuele uitbuiting van een ander, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2001) (sub 6°)
en
C)
een ander, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2001) (telkens) hebben gedwongen met een van de onder 1° genoemde middelen hem, verdachte en diens mededader te bevoordelen uit de opbrengst van haar ( [slachtoffer] ) seksuele handelingen met en voor een derde (sub 9°),
immers hebben hij verdachte en zijn mededaders
- die [slachtoffer] (onder valse voorwendselen) vanuit Bulgarije meegenomen en/of vervoerd naar Nederland (teneinde haar in de prostitutie te laten werken in Nederland) en
- ( vervolgens) die [slachtoffer] in [plaats] in huis genomen en/of onderdak verleend (zonder enige inspraak van die [slachtoffer] ) en
- ( vervolgens) die [slachtoffer] gezegd dat er geen werk was in de aardbeienpluk en/of dat ze nu
prostitutiewerk moest (gaan) doen en
- seks bedreven/gehad met die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] gezegd dat ze seks moest hebben met hem, diens mededader omdat ze anders geen slaapplaats/onderdak zou hebben en
- die [slachtoffer] -zakelijk weergegeven - gezegd/verteld dat zij pas naar huis (Bulgarije) terug kon/mocht als zij genoeg geld had verdiend en/of dat zij door te werken in de prostitutie geld zou verdienen zodat ze eten zou(den) kunnen kopen en
- erotiserende en/of sexueel getinte foto’s en/of foto’s in lingerie van die [slachtoffer] gemaakt en/of (vervolgens) daarbij/daarna gezegd - zakelijk weergegeven - dat ze nu niet meer terug kon (krabbelen) en
- die [slachtoffer] aanwijzingen gegeven hoe ze moest poseren voor die foto’s en
- een advertentie gemaakt met daarop erotiserende en/of sexueel getinte foto’s
van die [slachtoffer] en
- in die
seksadvertentiezonder medeweten en/of instemming van die [slachtoffer] vermeld dat die [slachtoffer] 7 dagen per week beschikbaar zou zijn voor prostitutiewerkzaamheden en/of beschikbaar was voor “bare seks” (seks zonder condoom) en/of (tong)zoenen en/of “anaal bij klant” en
- die [slachtoffer] (vervolgens)
geïntroduceerdin de prostitutie en
- voor die [slachtoffer] seksafspraken gemaakt en
- die [slachtoffer] opgedragen dat zij moest blijven werken tijdens haar menstruatie en
- die [slachtoffer] geslagen en/of geschopt en/of gedreigd te slaan (als ze een of meer klant(en) zou weigeren) en/of die [slachtoffer] - zakelijk weergegeven - gezegd dat ze altijd naar klanten toe moest om te voorkomen dat ze (weer) geslagen zou worden en
- die [slachtoffer] opgedragen om seks zonder condoom te hebben en
- die [slachtoffer] met de auto vervoerd naar seks afspraken en
- contacten onderhouden met (potentiële) klanten en/of (
potentiële) klanten benaderd ten behoeve van het hebben van seks met die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] aangestuurd en/of opdrachten gegeven in verband met de prostitutiewerkzaamheden en/of de inkomsten daaruit en
- zorg gedragen voor controle en/of begeleiding en/of beveiliging/bescherming en/of toezicht op (de prostitutiewerkzaamheden van) die [slachtoffer] en
- een (aanzienlijk/substantieel) gedeelte van de door [slachtoffer] verdiende gelden ontvangen en
- die [slachtoffer] hem (verdachte en diens mededader) laten onderhouden van het door haar verdiende geld uit prostitutiewerkzaamheden,
terwijl die [slachtoffer] erg jong was (18 jaar) en niet in het bezit was van een (eigen) telefoon en niet de Nederlandse en/of Engelse taal sprak en geen inkomen/geld had en geen eigen onderkomen/verblijfplaats had en/ geen familie en/of vrienden in Nederland had en niet van te voren wist dat er door verdachte en zijn mededader seksafspraken werden gemaakt en (eigenlijk liever) niet naar die seksafspraken wilde gaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 28 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie houdt in haar strafeis onder meer rekening met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van feit 1 is verzocht om een straf op te leggen overeenkomstig de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en gelet op alle misstanden in het dossier op grond van artikel 359a Sv strafvermindering toe te passen. Daarnaast is verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat hij al 15 maanden in een schorsing van de voorlopige hechtenis loopt. Verzocht wordt om te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel. Hij heeft samen met de medeverdachte een jonge vrouw onder valse voorwendselen uit Bulgarije naar Nederland gebracht, met het doel haar hier in de prostitutie te laten werken. Zij moest vrijwel gelijk na haar aankomst in Nederland starten met de werkzaamheden en een groot deel van de verdiensten afstaan. Omdat de afspraken voor haar werden geregeld wist zij op voorhand niet welke seksuele handelingen zij moest gaan verrichten en moest zij onder meer seks hebben zonder condoom. Ook moest aangeefster doorwerken als zij ongesteld was. Verdachte en de medeverdachte wisten dat aangeefster zich in een kwetsbare en afhankelijke positie bevond. Aangeefster was destijds achttien jaar, sprak de Nederlandse of Engelse taal niet en bevond zich in een vreemd land zonder haar familie in de buurt. Verdachte en de medeverdachte hebben hier misbruik van gemaakt en hebben enkel uit financieel gewin gehandeld. De rechtbank rekent hen dit aan en neemt in strafverhogende zin mee dat verdachte, anders dan de medeverdachte, op twee momenten geweld tegen aangeefster heeft gebruikt. Verdachte en de medeverdachte hebben door hun handelen een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van aangeefster. De psychische gevolgen van dergelijke uitbuiting kunnen voor een slachtoffer, zo is algemeen bekend, groot zijn. Dit geldt zeker voor jonge slachtoffers, zoals in deze zaak ook sprake van is. De rechtbank zal in het voordeel van verdachte rekening houden met het feit dat de bewezenverklaarde uitbuitingsperiode van relatief korte duur is geweest.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verder blijkt uit het strafblad dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Dit heeft de strafoplegging niet beïnvloed.
Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 10 november 2020, te weten de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na deze datum, te weten 10 november 2022. De redelijke termijn is dan ook met zes maanden overschreden. De rechtbank zal aan de overschrijding van de redelijke termijn consequenties verbinden, in die zin dat de rechtbank compensatie zal toepassen door middel van strafvermindering.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op de ernst van het feit, een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats. Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt genomen, waarbij voor dit feit een oriëntatiepunt geldt van 14 maanden gevangenisstraf. De rechtbank houdt in het nadeel van verdachte rekening met de in de LOVS genoemde strafverzwarende factoren en zal om die reden een hogere gevangenisstaf straf opleggen en dus niet volstaan met een straf gelijk aan de duur van het voorarrest.
Gelet op deze feiten en omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie en is zij alles afwegend van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Zonder de overschrijding van de redelijke termijn zou aan verdachte een gevangenisstraf van langere duur zijn opgelegd.
De rechtbank zal beslissen het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, nu verdachte een belang heeft om de uitkomst van een (eventueel) hoger beroep in vrijheid af te wachten. Daarnaast weegt de rechtbank het tijdsverloop mee. Dit maakt dat zijn persoonlijk belang zwaarder weegt dan het strafvorderlijk belang om over te gaan tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert ten aanzien van feit 1 een schadevergoeding van € 14.695,--, bestaande uit € 4.695,-- aan materiële schade en € 10.000,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheid.
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de vordering ten aanzien van de materiële schade is onderbouwd aan de hand van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 20 januari 2021. Op grond van dit rapport stelt de rechtbank vast dat de geschatte opbrengst uit de prostitutie door aangeefster € 4.695,-- is. De rechtbank verwijst voor de overwegingen naar het ontnemingsvonnis. De gevorderde materiële schade zal gelet hierop in zijn geheel worden toegewezen.
Immateriële schade
Namens de benadeelde is aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van het feit mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van immateriële schade. Dit blijkt ook uit de onderbouwing van de vordering. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.000,--. De rechtbank acht dit bedrag gelet op het bewezenverklaarde feit, de bewezenverklaarde pleegperiode, de onderbouwing van de vordering en de hoogte van schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, billijk. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt ten slotte vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.Het beslag

De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 36f, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 2 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 1º, 3º, 4º, 6º en 9º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl dit feit is vergezeld van geweld

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 16 (zestien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten het wapen en de munitie (G631495 en G631496);
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 9.695,-- ,
waarvan € 4.695,-- aan materiële schade en € 5.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 juni 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] (feit 1), € 9.695,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 juni 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 83 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 april 2023.
De voorzitter en de jongste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.