ECLI:NL:RBZWB:2023:2490

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
02-284926-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit mensenhandel met vordering toegewezen

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2023 uitspraak gedaan over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit mensenhandel. De betrokkene, geboren in 1989 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is eerder veroordeeld voor het medeplegen van mensenhandel in de periode van 4 juni 2020 tot en met 23 juni 2020. De officier van justitie, mr. I.H.C.M. van Dorst, heeft een vordering tot ontneming ingediend, gebaseerd op een ontnemingsrapportage van 20 januari 2021. Tijdens de zitting op 31 maart 2023 hebben zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd.

De officier van justitie heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als goed onderbouwd en redelijk gepresenteerd, waarbij het totaalbedrag aan de betrokkene en de mededader is toegerekend. De verdediging heeft echter primair verzocht om afwijzing van de vordering, verwijzend naar de bepleite vrijspraak in de hoofdzaak. Subsidiair is verzocht om matiging van de vordering, omdat de berekening volgens hen onjuist was door fouten van de tolk tijdens de verhoren van de aangeefster.

De rechtbank heeft in haar oordeel de bewijsoverwegingen en bewijsmiddelen uit het vonnis in de hoofdzaak meegenomen. De rechtbank concludeert dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op de verklaring van de aangeefster, juist is. De rechtbank schat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel op € 4.695, na aftrek van € 300 dat onder de betrokkene is aangetroffen. De rechtbank heeft het bedrag gelijkelijk verdeeld tussen de betrokkene en de mededader, wat resulteert in een verplichting tot betaling van € 2.347,50 aan de staat. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02-284926-20
vonnis van de rechtbank d.d. 14 april 2023
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] .
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsvrouw mr. B. Ivanov-Petkova, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.De procedure

Betrokkene is bij vonnis van heden door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld voor, kort gezegd, het medeplegen van mensenhandel in de periode van 4 juni 2020 tot en met 23 juni 2020.
De officier van justitie, mr. I.H.C.M. van Dorst, heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 maart 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de ontnemingsrapportage van 20 januari 2021 en de daarin opgenomen berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Die berekening is goed onderbouwd en redelijk. De officier van justitie vordert onder verwijzing naar de berekening het totaalbedrag pondspondsgewijs toe te rekenen aan betrokkene en de mededader.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen gelet op de in de hoofdzaak bepleite vrijspraak. Subsidiair is verzocht de vordering te matigen omdat deze op onjuiste wijze is berekend, gelet op de door de tolk gemaakte fouten tijdens de verhoren van aangeefster. Aangeefster heeft niet zelf verklaard dat zij twaalf dagen heeft gewerkt, dat heeft de tolk verkeerd vertaald. Aangeefster heeft duidelijk verklaard dat zij vier klanten per week heeft gehad. Uit de WhatsAppgeschiedenis van de mededader blijkt dat er in totaal in de periode van twee weken acht seksafspraken voor een bedrag van € 1.100,-- zijn gemaakt. Dit komt overeen met de vier klanten per week waar aangeefster over verklaart, wat neerkomt op acht klanten in een periode van twee weken. Van dit bedrag moet de aangetroffen € 300,-- worden afgetrokken. Er blijft dan een bedrag van € 800,-- over. Verzocht wordt om het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op dat bedrag.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Dat betrokkene het bewezenverklaarde heeft begaan, blijkt uit het vonnis in de hoofdzaak. Bij het bepalen van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank uit van de bewijsoverweging en de bewijsmiddelen als opgenomen bij dat vonnis.
De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in voornoemd rapport, juist is. Als uitgangspunt voor die berekening is genomen dat aangeefster twaalf dagen in de prostitutie heeft gewerkt en drie klanten per dag had. Het aantal klanten waar aangeefster over verklaart komt overeen met de hoeveelheid berichten die op de telefoon van de mededader zijn aangetroffen. Ook is gebleken dat aangeefster genoeg inkomsten genereerde om in het levensonderhoud van haar en de mededader voorzien, opbrengsten aan betrokkene af te dragen en op haar naam een huurovereenkomst af te sluiten, waarbij zij maandelijks een bedrag van € 720,-- zou gaan betalen voor de woning. Dat bij de berekening is uitgegaan van drie klanten per dag acht de rechtbank daarom alleszins redelijk.
Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat aangeefster drie klanten per dag had, in totaal 12 dagen in de prostitutie heeft gewerkt en dus in totaal 36 klanten heeft gehad. Op basis van de WhatsAppgespreken tussen de mededader en de klanten kan worden vastgesteld dat de gemiddelde prijs per seksafspraak € 138,75 bedroeg. Op grond hiervan wordt de totale opbrengst geschat op € 4.995,--. De tijdens de doorzoeking onder betrokkene aangetroffen € 300,-- moet op dit bedrag in mindering worden gebracht, wat neerkomt op een totaal wederrechtelijk verkregen voordeel van afgerond € 4.695,--.
4.2
Vaststelling ontnemingsbedrag
Bij de berekening is uitgegaan van een evenredige verdeling van het behaalde voordeel tussen betrokkene en de mededader. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden afgeleid hoe de opbrengst onder betrokkene en de mededader werd verdeeld. Betrokkene heeft geen inzicht gegeven in de (onderlinge) verdeling van het behaalde voordeel en ook overigens zijn er geen concrete aanknopingspunten voorhanden voor een afwijkende verdeelsleutel tussen betrokkene en de mededader dan op basis van gelijke verdeling. De rechtbank zal daarom het totale wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs toerekenen en het totaalbedrag verdelen tussen betrokkene en de mededader, wat afgerond neerkomt op € 2.347,50 per persoon.
Nu de hoofdzaak gelijktijdig met de ontnemingsvordering is behandeld en in de strafzaak strafvermindering is toegepast op grond van overschrijding van de redelijke termijn, is de rechtbank van oordeel dat de geconstateerde schending voldoende is gecompenseerd.
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag vaststellen op € 2.347,50

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 4.695,--
(zegge: vierduizendzeshonderdvijfennegentig euro).
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 2.347,50 (zegge: tweeduizenddriehonderdzevenenveertig euro en vijftig eurocent), ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
33 (drieëndertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. Holtgrefe en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 april 2023.
De voorzitter en de jongste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.