ECLI:NL:RBZWB:2023:2492

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
BRE 21/2509 tot en met 21/2518
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken machtiging en rechtsgeldigheid van de gemachtigde

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 14 april 2023, wordt het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres, een besloten vennootschap, was opgehouden te bestaan op 10 mei 2021, voordat het beroepschrift werd ingediend. De rechtbank behandelt het beroep tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst, die een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen had opgelegd. De gemachtigde van eiseres had bij brief van 14 juni 2021 beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat er geen rechtsgeldige machtiging was om namens eiseres op te treden, aangezien eiseres op het moment van indiening van het beroepschrift niet meer bestond.

De rechtbank wijst erop dat volgens artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) iemand die namens een ander beroep instelt, een machtiging moet indienen. De gemachtigde heeft een document overgelegd waarin staat dat hij gemachtigd is, maar de rechtbank concludeert dat dit document niet rechtsgeldig is, omdat eiseres op dat moment niet meer bestond. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld, maar de gemachtigde kon geen overtuigende uitleg geven over de rechtsgeldigheid van zijn vertegenwoordiging.

De inspecteur heeft verzocht om veroordeling van eiseres of de gemachtigde in de proceskosten, maar de rechtbank wijst dit verzoek af, omdat er onvoldoende bewijs is voor de gestelde feiten. Ook de verzoeken om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding worden afgewezen, omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat deze verzoeken rechtsgeldig zijn gedaan. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is en dat het betaalde griffierecht niet wordt terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/2509 tot en met 21/2518

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], was gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres (opgehouden te bestaan op 10 mei 2021)
(gesteld gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding en feiten

1. Deze uitspraak gaat over het beroep tegen de uitspraak van de inspecteur van 20 mei 2021 op het bezwaar tegen de aan eiseres opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) ten bedrage van € 45.304 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.
1.1.
De gesteld gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 14 juni 2021 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar namens eiseres. Daarbij zijn uittreksels van de Kamer van Koophandel van eiseres van 26 september 2017 en van 14 juni 2021 gevoegd en is een stuk getiteld ‘machtiging’ met datum 25 september 2017 gevoegd.
1.2.
Het uittreksel van de Kamer van Koophandel van 14 juni 2021 vermeldt:
“Op10-05-2021 is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 20-04-2021.
1.3.
Op verzoek van de rechtbank en ten bewijze van het gemachtigd zijn namens eiseres, heeft de gesteld gemachtigde een nader stuk overgelegd met datum van ondertekening 16 juni 2021. Hierin staat voor zover relevant:

De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [belanghebbende]
(…) ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer [naam](…)
machtigt hierbij tot wederopzegging:
om: volmachtgeefster te vertegenwoordigen in haar fiscale aangelegenheden, (…)”
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de gesteld gemachtigde van eiseres: [gemachtigde] en namens de inspecteur: [inspecteur] en [inspecteur].

Beoordeling door de rechtbank

2. Iemand die namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander beroep mag instellen. Dit staat in artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
2.1.
De indiener van het beroepschrift stelt door eiseres gemachtigd te zijn om namens eiseres beroep in te stellen. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van 14 juni 2021 blijkt dat eiseres op het moment van indiening van het beroepschrift al meer dan een maand was opgehouden was te bestaan bij het gebrek aan baten (zie 1.2). Op grond van artikel 2:19 van het Burgerlijk Wetboek bestond deze rechtspersoon dus niet meer.
2.2.
De gesteld gemachtigde heeft desgevraagd een document d.d. 16 juni 2021 verstrekt (zie 1.3) waarin staat dat hij door eiseres – welke op dat moment dus niet bestond – zou zijn gemachtigd om deze procedure te voeren. De rechtbank is van oordeel dat dit geen rechtsgeldige machtiging kan betreffen om namens eiseres in rechte op te treden, omdat eiseres op het moment dat de machtiging zou zijn afgegeven niet bestond.
Ter zitting is een kantoorgenoot van de gesteld gemachtigde verschenen. Ook hij heeft desgevraagd geen uitleg kunnen geven over de vraag op welke wijze hij of het kantoor waar hij werkzaam is nu exact gemachtigd is en namens wie. Het is de rechtbank dus niet gebleken dat het beroepschrift gevolmachtigd namens eiseres is ingediend. Daarom al dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3. Ter zitting heeft de inspecteur, gelet op de specifieke feiten en omstandigheden in deze zaak, verzocht om veroordeling van eiseres of de gesteld gemachtigde – welke dan moet worden aangemerkt als partij in het geding – in de proceskosten van de inspecteur, symbolisch beperkt tot de kosten van één treinkaartje naar de zitting. Dit vanwege de wijze waarop hier geprocedeerd is, wat door de inspecteur wordt omschreven als misbruik van recht. De inspecteur heeft het vermoeden dat eiseres of de voormalig aandeelhouders überhaupt niet op de hoogte zijn of waren van deze beroepsprocedure en vermoedt dat enkel wordt geprocedeerd om nog (kosten)vergoedingen te verkrijgen, welke dan direct aan de gesteld gemachtigde zouden toekomen onder verwijzing naar het no cure no pay-kantoor dat hij zou voeren. De gesteld gemachtigde heeft voorgaande betwist en opgemerkt dat in dit geval een vaste prijsafspraak is gemaakt.
3.1.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Voor een dergelijk verstrekkende consequentie is het nodig dat de rechtbank de door de inspecteur gestelde, maar betwiste, feiten en omstandigheden uit de stukken kan opmaken. Dat is niet het geval, zoals de inspecteur ter zitting ook heeft beaamd. Dat het door de inspecteur uitgesproken vermoeden zelden uit de stukken van een zaak zal blijken kan zo zijn, maar maakt de conclusie van de rechtbank niet anders. De rechtbank wijst het verzoek van de inspecteur af.
4. De gesteld gemachtigde heeft ook namens eiseres verzocht om een immateriëleschadevergoeding en proceskostenvergoeding. De rechtbank wijst deze verzoeken af reeds omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat deze verzoeken rechtsgeldig zijn gedaan (zie 2.2). De rechtbank ziet onvoldoende vergelijk in het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2022 [1] om anders te oordelen nu eiseres al was opgehouden te bestaan voordat deze beroepsprocedure begon.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak daarom niet inhoudelijk. Het kennelijk namens eiseres betaalde griffierecht, wordt niet terugbetaald.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst de overige verzoeken af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 14 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten