ECLI:NL:RBZWB:2023:2494

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
10004939 \ CV EXPL 22-2290 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

VvE vakantiepark; bepaling jaarlijkse bijdrage parkkosten niet-lid VvE

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Vereniging van Eigenaren (VvE) van een vakantiepark en voormalige leden van deze VvE. De eiser, de VvE, vorderde betaling van parkkosten door de gedaagden, die hun lidmaatschap van de VvE in 2008 hadden opgezegd. De VvE stelde dat de gedaagden, als eigenaren van een villa op het park, verplicht waren om bij te dragen aan de exploitatie-, onderhouds- en beheerskosten van de algemene voorzieningen van het park, zoals vastgelegd in de statuten en de koopovereenkomst. De gedaagden voerden aan dat zij geen verplichtingen meer hadden, omdat zij geen lid meer waren van de VvE. De kantonrechter oordeelde dat de VvE niet voldoende had onderbouwd dat de gedaagden nog verplicht waren tot betaling van de parkkosten over de jaren 2009 tot en met 2021, en wees deze vordering af. De vordering over de jaren 2009 tot en met 2016 werd afgewezen wegens verjaring. Echter, de kantonrechter oordeelde dat de gedaagden wel verplicht waren om de parkkosten voor het jaar 2022 te betalen, omdat de VvE voldoende had aangetoond dat deze kosten niet onder de zuivere lidmaatschapskosten vielen. De kantonrechter heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 1.312,25, te vermeerderen met wettelijke rente, en verklaarde voor recht dat de gedaagden jaarlijks een bijdrage in de parkkosten verschuldigd zijn, met uitzondering van bepaalde bestuurskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10004939 \ CV EXPL 22-2290
Vonnis van 12 april 2023
in de zaak van
[eiser in conventie],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: ‘ [eiser in conventie / verweerder in reconventie] ’,
gemachtigde: mr. J.P. van den Berg,
tegen

1.[gedaagde in conventie sub 1] ,

te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde in conventie sub 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: ‘ [gedaagden in conventie / eisers in reconventie] ’,
gemachtigde: mr. B.J. Agteresch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 september 2022 met de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het bericht van 6 februari 2023 met productie 38 van [eiser in conventie] ;
- de mondelinge behandeling van 7 februari 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser in conventie] is een vakantiepark in [plaats 1] met 120 vrijstaande villa’s.
2.2.
[gedaagden in conventie] zijn sinds 1994 gezamenlijk eigenaar van villa [nummer] op dit park. [gedaagden in conventie] hebben daartoe een koop- en aannemingsovereenkomst gesloten. De artikelen 12C en 12D van de koop- en aannemingsovereenkomst en artikel 9 van de leveringsakte luiden als volgt:

C. De koper verbindt zich tot het bijdragen in de exploitatie-, onderhouds- en beheerskosten van de algemene en/of recreatieve voorzieningen van het villapark zoals hiervoor onder 12.A. omschreven en het buiten-schilderwerk van iedere villa, zoals hierna onder 12.G vermeld, één en ander zoals omschreven in de statuten van voornoemde vereniging.
D. De koper verplicht zich tevens de omslagen gelegd op de leden van de vereniging en in verband met de exploitatie- onderhouds- en beheerskosten van de algemene en recreatieve voorzieningen bij de eerste aanzegging door de vereniging prompt te voldoen.
2.3.
[eiser in conventie] is een vereniging die is opgericht ten behoeve van [eiser in conventie] .
2.4.
[gedaagden in conventie] waren sinds 1994 lid van [eiser in conventie] , maar hebben hun lidmaatschap per 31 december 2008 opgezegd.
2.5.
Artikel 5 van de statuten van [eiser in conventie] luidt als volgt:

(…)
2.
De leden zijn per bebouwde kavel aan de vereniging jaarlijks een contributie en verdere bijdragen verschuldigd als door de algemene vergadering zal worden vastgesteld. Onder “verdere bijdragen” vallen onder meer een jaarlijks vast te stellen omslag terzake van door de vereniging gemaakte en te maken exploitatiekosten, voortvloeiende uit de nastreving van haar doel, en welke nader zijn omschreven in artikel 3 van het reglement.
3.
Jaarlijks wordt door het bestuur een begroting van de exploitatiekosten van de vereniging ontworpen en ter vaststelling aan de algemene vergadering voorgelegd.
4.
Met ingang van een door het bestuur te bepalen datum moeten de leden jaarlijks ten behoeve van de vereniging voorschotbijdragen in één bedrag, aan de vereniging overmaken.
5.
Met het door het lid verschuldigde aandeel in de vastgestelde exploitatiekosten over enig boekjaar wordt verrekend hetgeen reeds door hem aan voorschotbijdragen werd voldaan. (…).
6.
Indien een lid niet binnen éénentwintig dagen na verloop van de in het vorig lid van dit artikel vermelde termijn het door hem verschuldigde heeft voldaan, is hij daarover een rente verschuldigd, waarvan het percentage nader in het reglement zal worden bepaald. (…)
2.6.
Partijen hebben van 2010 tot en met 2021 geprocedeerd over de vraag of en zo ja welke parkbijdrage [gedaagden in conventie] nog verschuldigd zijn te betalen aan [eiser in conventie] :
  • bij tussenvonnis van 18 juli 2012 van de Rechtbank Breda heeft de kantonrechter overwogen: “
  • [eiser in conventie] heeft tegen dit tussenvonnis tussentijds hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Het hof heeft het tussenvonnis van de Rechtbank Breda op 9 december 2014 bekrachtigd: “
  • [eiser in conventie] in vervolgens cassatie gegaan. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat niet op het cassatieberoep kon worden beslist (artikel 81 RO). De Advocaat-Generaal in kwestie heeft op 29 april 2016 desondanks overwogen: “
  • daarna is de kwestie weer bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant terecht gekomen. Bij vonnis van 6 november 2019 heeft de rechtbank de vorderingen van [eiser in conventie] afgewezen: “
  • [eiser in conventie] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. In hoger beroep heeft het hof in zijn arrest van 27 juli 2021 overwogen: “
  • geen van partijen heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest.
2.7.
[eiser in conventie] heeft over de periode 2009 tot en met 2021 facturen aan [gedaagden in conventie] toegezonden voor de jaarlijkse parkbijdrage voor in totaal € 11.739,46. Op 13 april 2021 hebben [gedaagden in conventie] een bedrag van € 1.000,00 betaald. Na de uitspraak van het hof van 27 juli 2021 heeft [eiser in conventie] het factuurbedrag met € 3.765,00 verminderd, zodat uiteindelijk een vordering van € 6.974,00 resteert.
2.8.
[eiser in conventie] heeft voor het jaar 2022 een factuur van € 1.447,00 aan [gedaagden in conventie] voor de parkbijdrage toegezonden, alsook de daaraan ten grondslag liggende begroting.
2.9.
Op 16 februari 2022 hebben [gedaagden in conventie] een bedrag van € 314,75 betaald.
2.10.
Op 4 april 2022 heeft [eiser in conventie] [gedaagden in conventie] een aanmaning gestuurd.
2.11.
Op 27 juni 2022 heeft [eiser in conventie] [gedaagden in conventie] gedagvaard.

3.Wat vinden partijen?

De eis van [eiser in conventie]
3.1.
[eiser in conventie] vordert:
I. [gedaagden in conventie] hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser in conventie] te betalen een bedrag € 6.974,00 te vermeerderen met wettelijke rente;
II. [gedaagden in conventie] hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser in conventie] te betalen een bedrag € 1.312,25 te vermeerderen met wettelijke rente;
III. te verklaren voor recht dat [gedaagden in conventie] , als eigenaren van een villa op [eiser in conventie] , niet zijnde lid van de VvE, verplicht zijn ieder jaar een bijdrage in de parkkosten van [eiser in conventie] (exploitatie-, onderhouds- en beheerskosten van de algemene en/of recreatieve voorzieningen van het park, inclusief de noodzakelijke organisatie in verenigingsverband van die werkzaamheden) te betalen die vastgesteld wordt door de algemene vergadering van de Vereniging en die gebaseerd is op de door de algemene vergadering van de Vereniging vast te stellen begroting voor dat jaar, waarbij geldt dat [gedaagden in conventie] - slechts - niet mee hoeven te betalen aan de bestuurskosten ten behoeve van de Vereniging (als bedoeld in rechtsoverweging 3.10.2 het tussen partijen gewezen arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 juli 2021), de kosten van de algemene ledenvergaderingen, de jaarbijdrage voor de Kamer van Koophandel en de kosten van de aansprakelijkheidsverzekering van de Vereniging, althans een zodanige verklaring voor recht als de kantonrechter juist zal achten;
IV. [gedaagden in conventie] hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser in conventie] te betalen een bedrag van € 789,31;
V. [gedaagden in conventie] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente indien betaling daarvan niet binnen 14 dagen plaatsvindt.
3.2.
[eiser in conventie] stelt dat [gedaagden in conventie] de bijdrage in de parkkosten over de jaren 2009 tot en met 2022 nog niet volledig hebben betaald. Uit artikel 5 van de statuten van [eiser in conventie] in samenhang met de artikelen 12C en 12D van de koop- en aannemingsovereenkomst blijkt (1) dat de bijdrage in de parkkosten wordt vastgesteld door de algemene vergadering van [eiser in conventie] (2) dat de bijdrage wordt gebaseerd op de door de algemene vergadering goedgekeurde begroting en (3) dat de eigenaren van een villa op het park verplicht zijn om de door de algemene vergadering vastgestelde bijdrage van de parkkosten aan [eiser in conventie] te voldoen. Naar aanleiding van het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 27 juli 2021 heeft [eiser in conventie] de parkbijdrage voor [gedaagden in conventie] gecorrigeerd. Na deze correctie zijn [gedaagden in conventie] over de jaren 2009 tot en met 2021 nog een parkbijdrage van in totaal € 6.974,00 verschuldigd. Over het jaar 2022 zijn [gedaagden in conventie] een bedrag van € 1.312,25 aan [eiser in conventie] verschuldigd. [eiser in conventie] vordert de wettelijke rente over deze bedragen en de buitengerechtelijke incassokosten van € 789,31. Tot slot vordert [eiser in conventie] een verklaring voor recht zoals onder 3.1 III. geformuleerd.
3.3.
[gedaagden in conventie] voeren verweer. [gedaagden in conventie] zijn – kort gezegd – van mening dat zij niet verplicht zijn de (volledige) bijdrage in de parkkosten te betalen, omdat zij geen lid meer zijn van [eiser in conventie] . [gedaagden in conventie] vinden dat [eiser in conventie] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering dan wel dat de vorderingen van [eiser in conventie] moeten worden afgewezen, met veroordeling van [eiser in conventie] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
De tegeneis van [eisers in reconventie]
3.5.
[eisers in reconventie] vorderen:
I. te verklaren voor recht dat de Vereniging onrechtmatig tegenover [eisers in reconventie] heeft gehandeld en/of misbruik van procesrecht heeft gemaakt door de onderhavige procedure in te stellen en dat de Vereniging de volledige proceskosten van [eisers in reconventie] aan hen moet voldoen;
II. de Vereniging te veroordelen om aan [eisers in reconventie] te betalen de daadwerkelijk door [eisers in reconventie] gemaakte proceskosten, geschat op € 7.500,00 excl. btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een door de kantonrechter te bepalen tijdstip.
3.6.
[eisers in reconventie] stellen dat [verweerder in reconventie] misbruik van procesrecht heeft gemaakt en onrechtmatig heeft gehandeld. Het instellen van de huidige procedure had achterwege moeten blijven. Partijen hebben namelijk al jarenlang bij rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad geprocedeerd over de vraag of [eisers in reconventie] aan [verweerder in reconventie] een aanvullende parkbijdrage verschuldigd zijn. Telkens is geoordeeld dat dit niet het geval is. Door het starten van de huidige procedure worden [eisers in reconventie] wéér op kosten gejaagd, terwijl [verweerder in reconventie] weet dat haar vordering geen enkele kans van slagen heeft, zo stellen [eisers in reconventie] .
3.7.
[verweerder in reconventie] voert verweer en betwist dat sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Partijen verschillen van mening over de betekenis van de gerechtelijke uitspraken uit de eerder tussen partijen gevoerde procedures. Het debat hierover moet in de huidige procedure worden gevoerd. [verweerder in reconventie] vindt daarom dat [eisers in reconventie] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering, dan wel dat de vorderingen van [eisers in reconventie] moeten worden afgewezen, met veroordeling van [eisers in reconventie] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.Wat vindt de kantonrechter?

De eis van [eiser in conventie]
verklaring voor recht
4.1.
[eiser in conventie] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagden in conventie] als eigenaren van een villa, niet zijnde lid van [eiser in conventie] , verplicht zijn ieder jaar een bijdrage in de parkkosten van [eiser in conventie] te betalen. Die parkbijdrage bestaat uit de exploitatie-, onderhouds- en beheerskosten van de algemene en/of recreatieve voorzieningen van het park, inclusief de noodzakelijke organisatie in verenigingsverband van die werkzaamheden. Die parkbijdrage wordt vastgesteld door de algemene vergadering van [eiser in conventie] en is gebaseerd op de door de algemene vergadering vast te stellen begroting voor dat jaar. [gedaagden in conventie] hoeven slechts niet mee te betalen aan de bestuurskosten ten behoeve van [eiser in conventie] (als bedoeld onder rechtsoverweging 3.10.2 van het tussen partijen gewezen arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 27 juli 2021), de kosten van algemene ledenvergaderingen, de jaarbijdrage voor de Kamer van Koophandel en de kosten van de aansprakelijkheidsverzekering van [eiser in conventie] , zo vindt [eiser in conventie] .
4.2.
[gedaagden in conventie] stellen allereerst dat [eiser in conventie] geen belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht, omdat in de eerdere gerechtelijke procedures tussen partijen al voldoende handvatten voor [eiser in conventie] zijn gegeven. Dat [eiser in conventie] daar geen gebruik van maakt, moet voor rekening en risico van [eiser in conventie] komen. [gedaagden in conventie] stellen daarnaast dat [eiser in conventie] de begroting van de algemene ledenvergadering niet als uitgangspunt mag nemen voor de voor [gedaagden in conventie] verschuldigde bedragen. [gedaagden in conventie] zijn immers als niet-leden geen onderdeel meer van de algemene vergadering. De statuten van [eiser in conventie] zijn niet meer op [gedaagden in conventie] van toepassing. De algemene ledenvergadering is dan ook niet bevoegd de verschuldigde bijdrage voor [gedaagden in conventie] als niet-leden vast te stellen. De opvatting van [eiser in conventie] is een onjuiste lezing van de vonnissen in de voorgaande gerechtelijke procedures tussen partijen. Het is onjuist dat [eiser in conventie] zonder onderbouwing de gehanteerde begroting als uitgangspunt mag nemen, en daarop slechts een selectie van kosten voor [gedaagden in conventie] in mindering hoeft te brengen. Het is andersom: [eiser in conventie] moet aantonen welke exploitatie-, onderhouds- en beheerskosten [gedaagden in conventie] verschuldigd zijn. Daarbij moet [eiser in conventie] aantonen dat die gemaakte kosten hebben geleid tot profijt van [gedaagden in conventie] . Tot slot is de door [eiser in conventie] gevorderde verklaring voor recht te krap geformuleerd. Gevorderd is een namelijk een verklaring voor recht waarbij [gedaagden in conventie] ‘slechts’ niet hoeven mee te betalen aan de bestuurskosten, kosten van de algemene ledenvergaderingen, jaarbijdrage voor de Kamer van Koophandel en kosten van de aansprakelijkheidsverzekering van [eiser in conventie] . Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft echter niet bedoeld een limitatief overzicht te geven van de kosten die in mindering dienen te worden gebracht op de parkbijdrage van [gedaagden in conventie] , zo stellen [gedaagden in conventie] .
4.3.
De kantonrechter volgt [gedaagden in conventie] niet in hun stelling dat [eiser in conventie] geen belang zou hebben bij haar vordering. De enkele omstandigheid dat in voorgaande procedures al handvatten tussen partijen zouden zijn gegeven, maakt niet dat [eiser in conventie] geen belang meer heeft bij de huidige procedure. Tussen partijen bestaat kennelijk discussie over de uitleg van de eerder tussen partijen gedane uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof. De stelling van [gedaagden in conventie] dat deze handvatten ‘voldoende’ waren, is op zichzelf een onderdeel van die discussie. In onderhavige procedure dient het geschil daarom (verder) te worden beslecht, reden waarom (beide partijen) wel degelijk belang hebben bij deze procedure.
4.4.
De kantonrechter volgt [gedaagden in conventie] voorts niet in hun stelling dat de begroting van de algemene ledenvergadering van [eiser in conventie] niet als uitgangspunt mag worden genomen. In dit verband verwijst de kantonrechter naar de conclusie van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad van 29 april 2016 waaruit blijkt dat de begroting van de algemene ledenvergadering op zichzelf als uitgangspunt mag worden genomen, zolang daaruit maar voldoende volgt welke onderdelen van de parkbijdrage betrekking hebben op exploitatie, onderhoud en beheer alsmede buitenschilderwerk enerzijds en op zuivere lidmaatschapskosten van de VvE anderzijds. Dit is in lijn met artikel 12 C en D van de koop- en aannemingsovereenkomst (en artikel 9 van de leveringsakte). En ook de Rechtbank Zeeland-West-Brabant en het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordeelden in diezelfde lijn. Uit de eerdere uitspraken tussen partijen blijkt niet – zoals [gedaagden in conventie] lijken te verwachten – dat [eiser in conventie] voor elke kostenpost een gespecificeerde onderbouwing moet geven die losstaat van de begroting van de algemene ledenvergadering. Uit deze uitspraken blijkt evenmin dat [eiser in conventie] slechts de kosten die strekken tot profijt van [gedaagden in conventie] bij hen in rekening mag brengen. Het criterium ‘profijt’ volgt evenmin uit de koop- en aannemingsovereenkomst. De door [eiser in conventie] gevorderde verklaring voor recht is daarom toewijsbaar, met inachtneming van het volgende.
4.5.
De kantonrechter is met [gedaagden in conventie] van oordeel dat het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch niet heeft bedoeld een limitatieve opsomming te geven van de kosten die in mindering dienen te worden gebracht op de parkbijdrage. In tegenstelling tot hetgeen [eiser in conventie] vordert dat [gedaagden in conventie] ‘slechts’ niet hoeven te betalen voor bepaalde kosten, zal de kantonrechter daarom bepalen dat [gedaagden in conventie] ‘in ieder geval’ niet hoeven te betalen voor die kosten.
4.6.
Gelet op voorstaande zal de kantonrechter de door [eiser in conventie] gevorderde verklaring van recht toewijzen zoals onder randnummer 5.2 geformuleerd.
4.7.
De grondslag voor het vorderen van de bijdrage in de parkkosten van [gedaagden in conventie] is daarmee gegeven. Het verweer van [gedaagden in conventie] dat die juridische grondslag ontbreekt, zal daarom hierna buiten beschouwing worden gelaten.
parkbijdrage 2009 tot en met 2011: daarover is al beslist
4.8.
[gedaagden in conventie] zijn van mening dat de kantonrechter niet meer op de vordering over de jaren 2009 tot en met 2011 kan beslissen, omdat hierover al is geoordeeld in de eerdere procedures tussen partijen. [gedaagden in conventie] zijn van mening dat het instellen van deze vordering misbruik van procesrecht oplevert. Daarom moet [eiser in conventie] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, zo stellen [gedaagden in conventie] .
4.9.
[eiser in conventie] voegt zich op dit punt naar het oordeel van de kantonrechter.
4.10.
De kantonrechter ziet dat in het vonnis van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 november 2019 is geoordeeld dat [gedaagden in conventie] niet in gebreke zijn met betaling van de parkbijdrage aan [eiser in conventie] over de periode 2009 tot en met 2011. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft dit oordeel in de uitspraak van 27 juli 2021 bevestigd. Over de periode van 2009 tot en met 2011 is dus al een gerechtelijk oordeel gegeven. Dat oordeel is tussen partijen bindend (juridisch: ‘gezag van gewijsde’). De kantonrechter moet dat oordeel respecteren en kan niet nog eens over diezelfde periode oordelen. Volgens de Hoge Raad [1] is het gevolg hiervan niet dat [eiser in conventie] niet-ontvankelijk wordt verklaard in dit deel van haar vordering, maar dat dit deel van de vordering wordt afgewezen.
parkbijdrage 2009 tot en met 2016: verjaard
4.11.
[gedaagden in conventie] stellen daarnaast dat de vorderingen over de jaren 2009 tot en met 2016 zijn verjaard. Daartoe verwijzen zij naar artikel 3:308 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.12.
[eiser in conventie] voegt zich op dit punt naar het oordeel van de kantonrechter.
4.13.
Artikel 3:308 BW bepaalt dat een vordering die uiterlijk binnen één jaar moet worden betaald, verjaart na 5 jaar na de dag volgende op de dag waarop de vordering betaald had moeten worden. Vaststaat dat [eiser in conventie] de verjaringstermijn niet heeft verlengd (juridisch: ‘gestuit’). [gedaagden in conventie] hebben onbetwist gesteld dat de facturen voor de parkbijdragen jaarlijks rond 1 januari voorafgaande aan het betreffende boekjaar zijn verstuurd en dat deze een betalingstermijn hadden van 14 dagen. Deze stelling wordt ondersteund door de inhoud van de facturen 2009 tot en met 2016, overgelegd als productie 32 bij dagvaarding. De verjaringstermijn is dus telkens rond 15 januari van het betreffende boekjaar aangevangen. De dagvaarding is op 27 juni 2022 uitgebracht, wat als stuitingshandeling heeft te gelden. De verjaringstermijn van 5 jaar in acht genomen, betekent dit dat alle facturen vóór 27 juni 2017 zijn verjaard. [gedaagden in conventie] hebben echter een beroep gedaan op verjaring tot en met het jaar 2016. Dat betekent dat de vordering van [eiser in conventie] voor de jaren 2009 tot en met 2016 zullen worden afgewezen.
parkbijdrage 2009 tot en met 2021: afwijzen
4.14.
[eiser in conventie] stelt dat [gedaagden in conventie] de volledige bijdrage in de parkkosten over de jaren 2009 tot en met 2021 moeten betalen, minus de zuivere lidmaatschapskosten. Die zuivere lidmaatschapskosten bestaan uit de kosten van de algemene ledenvergadering, de bestuurskosten ten behoeve van [eiser in conventie] , de jaarbijdrage voor de Kamer van Koophandel en de kosten van de aansprakelijkheidsverzekering van de VvE. [eiser in conventie] verwijst hiervoor naar het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 27 juli 2021. Uit de facturen en het overzicht over de jaren 2009 tot en met 2021 (producties 32 en 33 bij dagvaarding) volgt dat [gedaagden in conventie] nog een bedrag aan parkkosten verschuldigd zijn van in totaal € 11.739,46. Na aftrek van een door [gedaagden in conventie] betaald bedrag van € 1.000,00 en na aftrek van de zuivere lidmaatschapskosten van in totaal € 3.765,00 (productie 34 bij dagvaarding), resteert voor [gedaagden in conventie] een nog te betalen bedrag van € 6.974,00, zo stelt [eiser in conventie] .
4.15.
[gedaagden in conventie] betwisten dat zij nog enig bedrag aan [eiser in conventie] verschuldigd zijn. Volgens [gedaagden in conventie] heeft [eiser in conventie] haar vordering onvoldoende onderbouwd. Onder randnummer 4.17 van de conclusie van antwoord stellen [gedaagden in conventie] dat uit de dagvaarding niet blijkt:
  • op welke juridische grondslag [eiser in conventie] haar vordering baseert;
  • welke kosten bij [gedaagden in conventie] in rekening worden gebracht, omdat [eiser in conventie] slechts heeft gesteld welke kosten wél in rekening worden gebracht;
  • of de bij [gedaagden in conventie] in rekening gebrachte kosten ook daadwerkelijk voor de beoogde doelen zijn aangewend en of deze kosten zijn gebaseerd op daadwerkelijke facturen;
  • hoe de bij [gedaagden in conventie] in rekening gebrachte bedragen zich uiteindelijk verhouden tot de exploitatierekeningen over de betreffende jaren;
  • dat de in rekening gebrachte kosten betrekking hebben op enig profijt dat [gedaagden in conventie] ten gevolge van inspanningen van [eiser in conventie] hebben genoten.
Nu bovenstaande informatie ontbreekt, moet de vordering van [eiser in conventie] als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen, zo stellen [gedaagden in conventie] .
4.16.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser in conventie] de bijdrage voor [gedaagden in conventie] in de parkkosten over de jaren 2009 tot en met 2021 onvoldoende onderbouwd. Hoewel de stelplicht van [eiser in conventie] niet zo ver gaat als [gedaagden in conventie] stellen onder randnummer 4.17 van de conclusie van antwoord, had [eiser in conventie] haar vordering wel nader moeten onderbouwen. [eiser in conventie] had op zijn minst aan de hand van de begrotingen en/of jaarrekeningen over de jaren 2009 tot en met 2021 moeten onderbouwen dat de zuivere lidmaatschapskosten daadwerkelijk zijn begroot en/of gemaakt zoals opgesomd in het overzicht van [eiser in conventie] (overgelegd als productie 34 bij dagvaarding). Voor een verdere onderbouwing had [eiser in conventie] de onderliggende facturen voor de bestuurs- en verzekeringskosten in het geding kunnen brengen. Daar komt bij dat [eiser in conventie] tijdens de mondelinge behandeling voor het eerst heeft gesteld dat de parkbijdrage van 2009 tot en met 2021 niet zijn gebaseerd op begrotingen, maar op jaarrekeningen. Ook die stelling heeft [eiser in conventie] niet nader uitgewerkt, terwijl dat wel op de weg van [eiser in conventie] had gelegen. Deze stelling strookt namelijk niet met de eerdere stelling van [eiser in conventie] dat de parkbijdrage in de periode 2009 tot en met 2021 is vastgesteld conform artikel 5 van de statuten van [eiser in conventie] . Daarin staat juist dat de parkbijdrage wordt gebaseerd op de door de algemene vergadering goedgekeurde begroting. Ook op die inconsistentie had [eiser in conventie] een nadere toelichting behoren te geven. Het (bewijs)aanbod om de begrotingen en/of jaarrekeningen alsnog in het geding te brengen, komt te laat. Gelet op de eerder gevoerde procedures, en de daarin specifiek gegeven bewijsopdracht, wist [eiser in conventie] dat zij haar vordering deugdelijk moest onderbouwen. [eiser in conventie] had in reactie op de conclusie van antwoord nog nadere stukken in de procedure kunnen brengen, maar heeft dat nagelaten. Nu [eiser in conventie] haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd, is de conclusie dat de vordering van [eiser in conventie] over periode 2009 tot en met 2021 moet worden afgewezen.
parkbijdrage 2022: toewijzen
4.17.
[eiser in conventie] stelt dat [gedaagden in conventie] ook de volledige bijdrage in de parkkosten over het jaar 2022 moeten voldoen. Ter onderbouwing verwijst [eiser in conventie] naar de factuur met onderliggende begroting, overgelegd als productie 35 bij dagvaarding. In die begroting is rekening gehouden met het oordeel van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 27 juli 2021: er is een onderscheid gemaakt tussen de kosten voor leden en niet-leden van [eiser in conventie] . Uit de begroting blijkt dat de bestuurskosten, de kosten voor de algemene ledenvergadering, de juridische kosten en de verzekeringskosten afzonderlijk zijn begroot. Deze zuivere lidmaatschapskosten zijn niet bij [gedaagden in conventie] in rekening gebracht. [eiser in conventie] heeft de kosten voor de algemene ledenvergadering begroot op 15% van de bestuurskosten. Aan [gedaagden in conventie] is als niet-leden van [eiser in conventie] een bedrag van € 1.432,00 gefactureerd, terwijl aan alle leden van [eiser in conventie] een bedrag van € 1.525,00 is gefactureerd. Omdat [eiser in conventie] van [gedaagden in conventie] al een bedrag van € 314,75 heeft ontvangen, resteert voor hen nog een bedrag van € 1.312,25, zo stelt [eiser in conventie] .
4.18.
[gedaagden in conventie] betwisten de juistheid van de door [eiser in conventie] overgelegde begroting. Het is namelijk aan [eiser in conventie] om te stellen welke bestuurskosten betrekking hebben op exploitatie, onderhoud en beheer van [eiser in conventie] en niet – zoals [eiser in conventie] nu doet – het uitgangspunt nemen dat [gedaagden in conventie] alle kosten verschuldigd zijn, minus enkele kleine posten die direct betrekking hebben op het voorbereiden van de algemene ledenvergadering. [gedaagden in conventie] betwisten bovendien het door [eiser in conventie] gehanteerde percentage van 15% aan kosten voor de algemene ledenvergadering.
4.19.
Zoals onder rechtsoverweging 4.4 van dit vonnis is overwogen, neemt de kantonrechter de begroting van de algemene ledenvergadering als uitgangspunt. De begroting voor 2022 is overgelegd als productie 35 bij dagvaarding. In de eerdere procedures tussen partijen had [eiser in conventie] geen onderscheid gemaakt tussen zuivere lidmaatschapskosten en de overige parkkosten, waardoor het voor de rechter niet mogelijk was hierover een beslissing te nemen. Dat is in deze procedure anders. In deze procedure heeft [eiser in conventie] dat onderscheid wel gemaakt. Uit de begroting voor 2022 kan worden afgeleid hoe [eiser in conventie] het onderscheid in de berekening voor de parkbijdrage voor leden en niet-leden heeft gemaakt. [eiser in conventie] heeft in de begroting voldoende gespecificeerd wat als zuivere lidmaatschapskosten heeft te gelden, namelijk de bestuurskosten, de kosten voor de algemene ledenvergadering, de juridische kosten en de verzekeringskosten. Die kosten zijn afzonderlijk begroot. [eiser in conventie] heeft in de begroting opgenomen dat zij twee van de vijf bestuursvergaderingen per jaar gedeeltelijk (namelijk voor 3/8e deel) gebruikt om de algemene ledenvergadering voor te bereiden. [eiser in conventie] komt voor dit deel daarmee op een percentage van 15% van de bestuurskosten. Die berekening komt de kantonrechter niet onjuist, ongeloofwaardig of onredelijk voor. Uit de begroting blijkt daarnaast dat [eiser in conventie] de kosten voor zaalhuur, de juridische kosten en de verzekeringskosten niet bij de niet-leden in rekening brengt. Hoewel [gedaagden in conventie] de onderbouwing van deze begroting betwisten, hebben [gedaagden in conventie] niet aangegeven welke kosten nog meer als zuivere lidmaatschapskosten zouden moeten worden beschouwd. Dat verweer van [gedaagden in conventie] is daarom onvoldoende. De conclusie is daarom dat de kantonrechter het door [eiser in conventie] gevorderde bedrag van € 1.312,25 als parkbijdrage over het jaar 2022 zal toewijzen.
4.20.
De wettelijke rente over het bedrag van € 1.312,25 wordt toegewezen vanaf 1 april 2022. Dat is de datum dat [gedaagden in conventie] voornoemd bedrag uiterlijk hadden moeten betalen. [gedaagden in conventie] hebben tegen de wettelijke rente bovendien geen zelfstandig verweer gevoerd.
buitengerechtelijke incassokosten
4.21.
[eiser in conventie] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: ‘het Besluit’) is van toepassing. Het verzuim is op of na 1 juli 2012 ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagden in conventie] consumenten zijn (natuurlijke personen die niet hebben gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de daarvoor geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 leden 5 en 6 BW). [eiser in conventie] heeft aan [gedaagden in conventie] een aanmaning verstuurd die niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW, omdat in de aanmaning geen betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan en omdat het toepasselijke wettelijke tarief niet is vermeld. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
proceskosten
4.22.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
1.312,25
- buitengerechtelijke incassokosten
0,00
+
totaal
1.312,25
- betalingen
0,00
-/-
Totaal
1.312,25
4.23.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.24.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
De tegeneis van [eisers in reconventie]
4.25.
De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen aan de zijde van [verweerder in reconventie] . [verweerder in reconventie] was gerechtvaardigd om de huidige procedure te starten om de parkbijdrage over de jaren vanaf 2012 te innen. Op de door [eisers in reconventie] onbetaald gelaten parkbijdragen vanaf 2012 was immers nog niet eerder door een rechter beslist. Bovendien moet de discussie die tussen partijen bestaat over de uitleg van de eerder tussen partijen gewezen uitspraken in de huidige procedure kunnen worden gevoerd.
4.26.
[eisers in reconventie] zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [verweerder in reconventie] als volgt vastgesteld:
- salaris gemachtigde
330,00
(2,00 punten × factor 0,5 × € 330,00)
Totaal
330,00
4.27.
Ook deze veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken.

5.De beslissing

De kantonrechter
De eis van [eiser in conventie]
5.1.
veroordeelt [gedaagden in conventie] hoofdelijk om aan [eiser in conventie] te betalen een bedrag van € 1.312,25, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 april 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart voor recht dat [gedaagden in conventie] , als eigenaren van een villa op [eiser in conventie] , niet zijnde lid van de VvE, verplicht zijn ieder jaar een bijdrage in de parkbijdrage van [eiser in conventie] (exploitatie-, onderhouds- en beheerskosten van de algemene en/of recreatieve voorzieningen van het park, inclusief de noodzakelijke organisatie in verenigingsverband van die werkzaamheden) te betalen die vastgesteld wordt door de algemene vergadering van de Vereniging en die gebaseerd is op de door de algemene vergadering van de Vereniging vast te stellen begroting voor dat jaar, waarbij geldt dat [gedaagden in conventie] – in ieder geval – niet mee hoeven te betalen aan de bestuurskosten ten behoeve van de Vereniging, de kosten van de algemene ledenvergaderingen, de jaarbijdrage voor de Kamer van Koophandel en de kosten van de aansprakelijkheidsverzekering van de Vereniging,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
De tegeneis van [eisers in reconventie]
5.6.
wijst de vorderingen van [eisers in reconventie] af,
5.7.
veroordeelt [eisers in reconventie] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder in reconventie] tot dit vonnis vastgesteld op € 330,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7594