ECLI:NL:RBZWB:2023:2541

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
C/02/406071 / KG ZA 23 - 54 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een distributieovereenkomst in kort geding

In deze zaak heeft de vennootschap naar Duits recht, hierna te noemen [eiser], een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intecma B.V., hierna te noemen Intecma. De procedure is gestart naar aanleiding van een brief van Intecma van 5 januari 2023, waarin zij de handelsrelatie met [eiser] per 1 april 2023 heeft beëindigd. [eiser] vordert in dit kort geding dat Intecma de distributieovereenkomst met haar per direct nakomt, als ware er geen opzegging of beëindiging van de overeenkomst. De vorderingen van [eiser] omvatten onder andere het bevel aan Intecma om geplaatste en te plaatsen orders in behandeling te nemen, geen nieuwe orders van derden te accepteren en klanten te informeren over de situatie. Intecma heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in haar vorderingen, althans tot afwijzing van deze vorderingen als ongegrond.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [eiser] niet heeft voldaan aan haar verplichting om alle relevante feiten volledig en naar waarheid te presenteren, zoals vereist door artikel 21 Rv. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. De voorzieningenrechter heeft tevens [eiser] veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Intecma zijn begroot op € 1.755,00. Het vonnis is uitgesproken op 24 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/406071 / KG ZA 23-54
Vonnis in kort geding van 24 maart 2023
in de zaak van
de vennootschap naar Duits recht
[eiser] GMBH,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaten: mr. R.C. de Mol en mr. drs. S.S. van Dam te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTECMA B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Hooge Zwaluwe,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Intecma,
advocaten: mr. J. van Baaren en mr. D.C. W.J. Verstraten te Breda.
.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 februari 2023 met producties 1 t/m 11,
- de akte overlegging producties 12 t/m 14 van [eiser] ,
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 21,
- de mondelinge behandeling op 14 maart 2023,
- de pleitnota van [eiser] ,
- de pleitnota van Intecma.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.IPR

2.1.
De Nederlandse rechter is op grond van artikelen 2 en 24 EEX bevoegd van het geschil kennis te nemen. Partijen zijn het erover eens dat Nederlands recht van toepassing is.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is actief in het verhandelen van complexe industriële elektronica. Intecma is producent van dergelijke elektronica.
3.2.
Tussen Intecma en [eiser] heeft gedurende meer dan twaalf jaar een handelsrelatie\ bestaan. Zij hebben aan deze relatie geen schriftelijke overeenkomst ten grondslag gelegd. Partijen zijn erover eens dat er sprake is van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
3.3.
Bij brief van 5 januari 2023 aan [eiser] heeft Intecma bericht de handelsrelatie tussen partijen per 1 april 2023 te beëindigen.
3.4.
Naar aanleiding van die brief heeft op 12 januari 2023 een bespreking tussen partijen plaatsgevonden en correspondentie tussen (hun advocaten).

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert als voorlopige voorziening:
I. Intecma te bevelen de distributieovereenkomst met [eiser] per direct getrouw na te leven -als ware er van opzegging of beëindiging daarvan geen sprake- en in dat verband de door [eiser] geplaatste en te plaatsen orders voor de regio’s Nederland, Duitsland, Polen en Slowakije in behandeling te nemen en deze binnen de tussen partijen gebruikelijke termijn af te handelen, dit op straffe van een dwangsom,
II. Intecma te bevelen de distributieovereenkomst met [eiser] per direct getrouw na te leven -als ware er van opzegging of beëindiging daarvan geen sprake- en in dat verband geen nieuwe orders van derden in de regio’s Nederland, Duitsland, Polen en Slowakjje in behandeling te nemen, en [eiser] direct van die nieuwe orders op de hoogte te stellen, dit op straffe van een dwangsom,
III. Intecma te bevelen om -met kopie aan [eiser] - aan alle klanten in de regio’s Nederland, Duitsland, Polen en Slowakije binnen 48 uur na dit vonnis per e-mail en aangetekende post, zonder verdere aan- of toevoegingen, met deugdelijke aanhef en afsluiting te berichten zoals in het petitum van de dagvaarding is vermeld, dit op straffe van een dwangsom,
IV. Intecma te bevelen om aan [eiser] binnen vier werkdagen na dit vonnis gedetailleerd opgave te doen -zulks geverifieerd door een onafhankelijke registeraccountant- van alle orders die zij in de laatste zes maanden heeft ontvangen (en al dan niet heeft geaccepteerd) ten behoeve van klanten uit de regio’s Nederland, Duitsland, Polen en Slowakije, dit op straffe van een dwangsom,
V. zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter passend acht,
met veroordeling van Intecma in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten.
4.2.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat er geen voldoende zwaarwegende grond bestaat om de overeenkomst op te zeggen en dat er bovendien geen redelijke opzegtermijn in acht is genomen. Daarbij zijn de in punt 34 onder i t/m v van de dagvaarding genoemde omstandigheden van belang. Gelet op het vertrouwen dat [eiser] mocht hebben in het voortduren van de relatie met Intecma, is de door haar gehanteerde opzegtermijn onaanvaardbaar en in strijd met de redelijkheid en de billijkheid. Dit betekent volgens [eiser] dat de overeenkomst niet is opgezegd, althans dat deze (nog) niet eindigt, althans dat de opzegging moet worden geacht te zijn gedaan tegen een termijn die nog lang niet in zicht is en dat Intecma deze dus nog moet nakomen.
4.3.
Intecma heeft geconcludeerd [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans deze af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Op dit verweer zal hierna, voor zo ver van belang, nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Intecma heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat [eiser] artikel 21 Rv heeft geschonden. Zij voert daartoe aan dat tijdens de bespreking van 12 januari 2023 (een delegatie van) [eiser] bij Intecma is geweest om de afwikkeling van de handelsrelatie met elkaar te bespreken. Tijdens dat gesprek heeft [eiser] op geen enkele wijze geprobeerd om Intecma te overtuigen de handelsrelatie nog te continueren en heeft zij zich bij de opzegging van 5 januari 2023 neergelegd. Partijen hebben toen gesproken over de afwikkeling van de openstaande orders, het informeren van klanten en een aan [eiser] te betalen marge. Intecma verwijst in dit verband naar de door haar als productie 15 overgelegde geluidsopname, het als productie 16 overgelegde besprekingsverslag en de correspondentie tussen partijen in de periode 17-25 januari 2023 (producties 17 en 18) naar aanleiding van deze bespreking. De bespreking en de correspondentie worden in de dagvaarding niet wordt genoemd.
5.2.
[eiser] betwist dat zij tijdens de bespreking van 12 januari 2023 heeft ingestemd met de beëindiging van de handelsrelatie. Zij heeft de voorzieningenrechter dan ook niet verkeerd voorgelicht.
5.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] , door in de dagvaarding de bespreking van 12 januari 2023 en de daaropvolgende correspondentie tussen partijen niet te benoemen, de op haar rustende verplichting de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (artikel 21 Rv), niet heeft nageleefd. Wat partijen op 12 januari 2023 en daarna hebben besproken en of/welke afspraken zij in dat kader hebben gemaakt is van belang voor de beantwoording van de vraag of de overeenkomst tussen partijen al dan niet is beëindigd en daarmee voor de beoordeling van de onderhavige vorderingen die strekken tot nakoming van de overeenkomst. Omdat [eiser] de verplichting van artikel 21 Rv niet heeft nageleefd, kan de voorzieningenrechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Daarbij is het volgende van belang. Artikel 21 Rv strekt ertoe dat het geschil in een zo vroeg mogelijk stadium volledig wordt gepresenteerd. Juist in een kortgedingprocedure, waarin ingrijpende maatregelen genomen kunnen worden en waarin geen plaats is voor bewijslevering, is het van belang dat de voorzieningenrechter meteen volledig wordt ingelicht over de van belang zijnde feiten. Uit het feit dat [eiser] de hiervoor genoemde feiten heeft achtergehouden, wordt de gevolgtrekking gemaakt dat hetgeen Intecma hierover heeft gesteld juist is. De voorzieningenrechter zal daarom de vorderingen van [eiser] afwijzen. De overige standpunten van partijen hoeven niet meer te worden besproken.
5.4.
[eiser] zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Intecma worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.755,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Intecma gevallen en tot op heden begroot op € 1.755,00,
6.3.
verklaart voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2023.