ECLI:NL:RBZWB:2023:2549

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
C/02/406976 / JE RK 23-369
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Oijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige met complexe problematiek en zorgen over de opvoedsituatie

In deze zaak heeft de kinderrechter op 29 maart 2023 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, vanwege zorgen over zijn opvoedsituatie en de problematiek van zijn moeder. De moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, woont met [minderjarige] en heeft in het verleden te maken gehad met diverse problemen, waaronder een licht verstandelijke beperking en een onveilige thuissituatie. De kinderrechter heeft de zaak behandeld tijdens een mondelinge zitting op 15 maart 2023, waarbij de moeder en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende zicht is op de opvoedsituatie van [minderjarige] en dat de hulpverlening niet adequaat kan functioneren door de afwezigheid van samenwerking van de moeder. Er zijn zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige], die gepest wordt op school en die in het verleden te maken heeft gehad met kindermishandeling. De kinderrechter heeft besloten om [minderjarige] voor de duur van zes maanden onder toezicht te stellen, met de mogelijkheid om de situatie tussentijds te evalueren. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ondertoezichtstelling moet worden gezien als een kans voor de moeder om haar opvoedvaardigheden te verbeteren en om de nodige hulpverlening te ontvangen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van [minderjarige] niet verder in gevaar komt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/406976 / JE RK 23-369
Datum uitspraak: 29 maart 2023

Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Breda, hierna te noemen de Raad,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2011 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende(n) aan:

[minderjarige] , voornoemd,

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een geheim adres,
advocaat mr. M.R.F. Berte,

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een geheim adres.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[de GI]

, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek van de Raad van 23 februari 2023, ingekomen bij de griffie op 23 februari 2023;
- de brief van mr. Berte van 9 maart 2023 met bijlage;
- de brief van de Raad van 3 maart 2023 met als bijlage de reactie van [de moeder] op de raadsrapportage.
Op 15 maart 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. M.R.F. Berte;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening aan de kinderrechter kenbaar te maken en hij heeft daarvan gebruik gemaakt.

De feiten

De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] woont bij zijn moeder.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar.

het standpunt van de raad

Ter toelichting op het verzoek voert de Raad, samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] heeft te maken met kind-eigen problematiek. Hij is licht verstandelijk beperkt (LVB) en heeft een zwakke taalontwikkeling. [minderjarige] heeft last van frustraties en maakt vaak ruzie met andere kinderen. Er is mogelijk sprake van hechtingsproblematiek en trauma.
In februari 2022 is een melding bij [hulpverlener 1] gedaan in verband met kindermishandeling. [minderjarige] heeft aangegeven dat hij dagelijks geslagen wordt door moeder. Hij is vaak alleen thuis. Er zijn vervolgens veiligheidsafspraken gemaakt bij [hulpverlener 1] . Op 15 maart 2022 heeft [minderjarige] ook bij [naschoolse dagbehandeling] aangegeven zich thuis niet veilig te voelen. Op 17 mei 2022 zijn aanvullende afspraken gemaakt. In de periode mei tot en met september 2022 is er sprake van diverse incidenten. De (vaak wisselende) partners van moeder zorgen voor onveiligheid in het leven van [minderjarige] . Hij is aanwezig geweest bij escalaties tussen moeder en haar ex-partners. Moeder wordt bedreigd door hen en zij vertelt dat zij is verkracht en mishandeld door een ex-partner. [minderjarige] werd onderdeel van de ruzies tussen moeder en haar ex-partners. Moeder is wisselend over haar drugsgebruik (cocaïne).
De grootste zorg die de Raad op dit moment heeft is dat er niet of nauwelijks zicht is op de thuissituatie van [minderjarige] . Vrijwel alle hulpverlening, die bij moeder en [minderjarige] betrokken waren, zijn door moeder buiten gesloten, aldus de raad. [zorgverlener] is gestopt in december 2022. [naschoolse dagbehandeling] (voor kinderen met een LVB bij [zorgverlener] ), waar [minderjarige] 5 maal per week heen ging na school, is door moeder gestopt. [minderjarige] wordt door moeder afgeremd om iets te vertellen over zichzelf of over de thuissituatie. [minderjarige] kan mede daardoor geen gebruik maken van de voor hem noodzakelijke hulpverlening en de hulpverlening krijgt geen grip op de veiligheid en opvoedomgeving. Moeder herkent de zorgen niet die de hulpverlening en school hebben.
Op 1 december 2022 meldt [zorgverlener] bij [hulpverlener 1] dat moeder foto’s van vuurwapens heeft gedeeld. Er wordt een inval gedaan door de politie in de woning van moeder en [minderjarige] waarbij niets wordt gevonden. Op 6 december 2022 stopt [zorgverlener] de hulpverlening.
De Raad is van mening dat moeder onvoldoende bij [minderjarige] kan aansluiten. Zij ziet niet wat hij nodig heeft. De Raad vindt het zorgelijk dat [minderjarige] het idee heeft dat hij voor zijn moeder moet zorgen. Moeder belast [minderjarige] met volwassenproblematiek. Hij moet haar brieven voorlezen en haar telefoon bij zich dragen. [minderjarige] spreekt gebrekkig Nederlands en moeder, van Cambodjaanse afkomst, spreekt ook slechts zeer gebrekkig Nederlands. Zij kunnen elkaar dan ook niet goed verstaan. Moeder is niet in staat [minderjarige] te geven wat hij nodig heeft op sociaal-emotioneel gebied. Dit kan te maken hebben met enerzijds het licht verstandelijk beperkte niveau waarop zij functioneert anderzijds kan het te maken hebben met haar belaste verleden. Gekeken zal moeten worden welke hulpverlening bij moeder aansluit, zowel op cognitief als psychisch niveau waarbij er zeker aandacht moet zijn voor de taalbarrière. Aangezien er op dit moment onvoldoende zicht is op de thuissituatie en moeder niet meer openstaat voor de hulpverlening, is het noodzakelijk dat [minderjarige] onder toezicht gesteld wordt. Vanuit de ondertoezichtstelling kan zicht verkregen worden op de thuissituatie en de nodige hulpverlening ingezet worden, waar moeder aan mee moet werken. Positief is ook dat [minderjarige] bijna ieder weekend gaat logeren bij [halfbroer minderjarige] (zelfde moeder) en diens vader [naam] . Daar heeft hij het erg naar zijn zin.

Het standpunt van belanghebbende

Door en namens de moeder wordt, samengevat, naar voren gebracht dat zij het niet eens is met de verzochte ondertoezichtstelling. Het klopt dat er in het verleden zorgen waren maar moeder heeft nu gekozen voor [minderjarige] . Ze rookt en drinkt niet meer en heeft voldoende tijd voor hem. De communicatie met de hulpverlening liep erg slecht, mede door het taalprobleem. Aannames werden niet gecheckt bij haar. Er zijn daardoor diverse misverstanden ontstaan met name met betrekking tot de door de vrouw gedeelde foto’s van vuurwapens, waarna de politie een doorzoeking in haar woning heeft gedaan. Er werd geen vuurwapen gevonden en de moeder heeft niet kunnen uitleggen dat het om een filmpje van Tik Tok ging waarmee zij juist wou aangeven voor [minderjarige] te willen vechten. De doorzoeking van de woning en de gevolgen daarvan hebben moeder en [minderjarige] erg geschaad. Moeder heeft sinds de politie-inval verminderd vertrouwen in de hulpverlening. Moeder is door de hulpverlening niet geïnformeerd over het risico van het stoppen met [naschoolse dagbehandeling] . Zij dacht dat dat rust zou opleveren voor [minderjarige] . Namens moeder is bij de mondelinge behandeling benoemd dat moeder [minderjarige] weer bij [naschoolse dagbehandeling] wil aanmelden als dat in het belang van [minderjarige] geadviseerd wordt. Op dit moment gaat het met [minderjarige] volgens moeder niet goed omdat hij op school gepest wordt. Moeder heeft in het verleden veel stress ervaren door de vele verschillende hulpverleners die niet op één lijn zaten en waarbij het ontbrak aan goede onderlinge samenwerking. Moeder heeft al gedurende vier jaren een ambulante begeleider van [zorgverlener] en daarnaast krijgt zij hulp van [hulpverlener 2] . Een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar is, mede daardoor, overbodig en doet geen recht aan de positieve ontwikkeling die moeder heeft doorgemaakt en de samenwerking die zij met de huidige hulpverlening is aangegaan.

[minderjarige]

is apart gehoord en heeft verklaard dat het best goed met hem gaat. In het verleden is er wel wat fout gegaan thuis maar dat gaat nu goed. Hij is ook wel eens geslagen maar volgens [minderjarige] had hij daar dan zelf aanleiding voor gegeven. Anders dan vroeger wordt hij nu niet meer alleen thuis gelaten en zijn er ook geen andere mannen meer in huis.

Het standpunt van de GI

De GI staat achter het verzoek en is bereid de voogdij op zich te nemen. Bezien moet worden wat precies nog nodig is voor [minderjarige] . Een ondertoezichtstelling kan daarbij helpend zijn.

De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Met de Raad is de kinderrechter van oordeel dat de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder op dit moment nog onvoldoende duidelijk is. Mede door de beëindiging van de hulpverlening van [zorgverlener] en [naschoolse dagbehandeling] is er te weinig zicht op opvoedingsvaardigheden van moeder. Er is, zeker ten opzichte van één jaar geleden, weliswaar sprake van positieve ontwikkelingen in het leven van moeder en [minderjarige] en moeder zegt ook open te staan voor hulpverlening maar er blijven zorgen over [minderjarige] . Hij heeft het op dit moment moeilijk op school omdat hij gepest wordt en er bestaan grote twijfels of de moeder op een passende wijze kan aansluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft. De sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] lijkt daarmee in het gedrang te zijn gekomen. De moeder heeft te kampen met haar eigen persoonlijke problematiek en heeft een licht verstandelijke beperking. Met name in het verleden lukte moeder het niet altijd om keuzes te maken in het belang van [minderjarige] . Nog steeds, lijkt moeder het lastig te vinden zich open te stellen voor de voor [minderjarige] noodzakelijke hulpverlening. Complicerende factor is dat de taalbarrière tussen moeder en [minderjarige] en tussen moeder en de hulpverlening groot is. Mede hierdoor is moeder onvoldoende in staat de voor [minderjarige] noodzakelijke zorg daadwerkelijk te benutten.
In de komende periode is het van belang dat de GI als regievoerder gaat optreden en er zicht komt op de opvoedsituatie. De kinderrechter begrijpt dat moeder voor [minderjarige] het goede wil doen en hoopt dan ook dat moeder de ondertoezichtstelling zal zien als een steun in de rug, een mogelijkheid om te verbeteren waar nodig en een kans om te laten zien dat zij over de juiste opvoedvaardigheden beschikt.
Als doelen waaraan tijdens de ondertoezichtstelling in het kader van de ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] gewerkt moet worden, worden aangemerkt:
- [minderjarige] ontvangt individuele hulpverlening.
- [minderjarige] heeft een (logeer)adres waar hij zichzelf kan zijn en hij kan toekomen
aan zijn ontwikkelingstaken (school, vrienden maken, ontdekken wie hij is, ziçh steeds meer losmaken van thuis).
- Moeder ontvangt passende hulpverlening, op het gebied van (intensieve)
opvoedondersteuning, de Nederlandse taal, haar eigen psychisch functioneren.
Aanhouding
De kinderrechter zal [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van zes maanden, onder aanhouding van het overige. Een termijn van een half jaar is hopelijk toereikend om de opvoedsituatie van [minderjarige] beter in beeld te krijgen en de GI de regie in de hulpverlening te doen nemen en vervolgens te kunnen beoordelen of met die hulpverlening volstaan kan worden of dat de ondertoezichtstelling nog verlengd moet worden. De kinderrechter acht het van belang om tussentijds te toetsen hoe de ondertoezichtstelling verloopt. Daarmee krijgt de moeder de kans om de GI te laten zien hoe het [minderjarige] in de komende periode vergaat. Beoordeeld zal vervolgens worden of het noodzakelijk is om het resterende deel van het verzoek toe te wijzen, dan wel of de hulpverlening in een vrijwillig kader kan worden voortgezet.
De GI wordt verzocht om uiterlijk op na te melden pro forma datum bij de rechtbank een verslag in te dienen, onder gelijktijdige toezending daarvan aan de moeder en de Raad, over het verloop van de ondertoezichtstelling, inclusief een overzicht van ingezette hulpverlening, behaalde resultaten en of de hulpverlening kan worden voortgezet in een vrijwillig kader. Voorts dient de Raad uiterlijk binnen een week nadien zijn standpunt te geven ten aanzien van het resterende verzoek. Indien nodig zal er vervolgens een nieuwe mondelinge behandeling worden gepland waarop de resultaten van de ondertoezichtstelling kunnen worden besproken en of een verlenging van de ondertoezichtstelling nodig is.
Uitvoerbaar bij voorraad
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] onder toezicht van [de GI] met ingang van 29 maart 2023 tot 29 september 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de beslissing ten aanzien van het resterende deel van het verzoek aan tot dinsdag 25 juli 2023 PRO FORMA, in afwachting van het schriftelijk verslag van de GI en berichtgeving van de Raad, zoals weergegeven in de beoordeling van deze beschikking onder ‘aanhouding’;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Oijen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023, in tegenwoordigheid van mr. Deveneijns als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.