In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van de uitkering op grond van de Wet WIA. Eiser had zijn uitkering in verband met de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) per 2 december 2020 beëindigd gekregen door het UWV, wat eiser betwistte. Na een bezwaarprocedure heeft het UWV op 12 oktober 2022 een gewijzigd besluit genomen, waarbij het bezwaar van eiser gegrond werd verklaard en een loongerelateerde uitkering in verband met Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) werd toegekend, met een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 36,97%. Eiser was echter niet tevreden met dit besluit en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. In een tussenuitspraak op 30 december 2022 heeft de rechtbank het UWV de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het UWV heeft hierop gereageerd met een rapportage van de arbeidsdeskundige, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV het gebrek niet had hersteld. De rechtbank concludeerde dat de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit II ontoereikend was en dat het UWV onvoldoende onderzoek had gedaan naar de passendheid van de feitelijk door eiser verrichte arbeid.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit II vernietigd en het UWV opgedragen om binnen acht weken een nieuwe beslissing te nemen op de bezwaren van eiser. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser. De uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier.