ECLI:NL:RBZWB:2023:2557
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en de vergoeding van immateriële schade
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 15 februari 2022 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) heeft opgelegd. De rechtbank behandelt het beroep dat op 23 maart 2023 is behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, maar erkent dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsprocedure.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende op 27 juni 2019 aangifte heeft gedaan voor de registratie van een camper, waarbij een taxatierapport is overgelegd. De inspecteur heeft echter geen hertaxatie laten uitvoeren en heeft de schade zelf beoordeeld, wat leidde tot een naheffingsaanslag van € 4.359. Belanghebbende betwist de hoogte van de naheffingsaanslag en stelt dat er onvoldoende rekening is gehouden met de schade aan het voertuig. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur voldoende gemotiveerd heeft betwist en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een hogere waardevermindering.
De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag in stand blijft, maar dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 500 voor immateriële schade en € 837 voor proceskosten. De rechtbank gelast ook dat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 184 wordt vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Schaik en is openbaar gemaakt op 17 april 2023.