ECLI:NL:RBZWB:2023:2561

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2656
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende Ziektewet

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C. van der Ent, had beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder, waarin een maatregel werd opgelegd die de toeslag op grond van de Ziektewet met 20% verminderde gedurende drie maanden. Dit besluit werd op 24 februari 2022 genomen en het bezwaar van de verzoeker werd ongegrond verklaard in een besluit van 21 april 2022. Later, op 9 november 2022, trok de verweerder het bestreden besluit in en besloot af te zien van het opleggen van de maatregel. Hierop trok de verzoeker zijn beroep in, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. De verweerder heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen een veroordeling tot vergoeding van proceskosten, mits rekening gehouden wordt met het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 837,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast is de verweerder verplicht om het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2656

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaatsnaam] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C. van der Ent),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 24 februari 2022 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een maatregel opgelegd, die inhoudt dat de toeslag die eiser ontvangt op grond van de Ziektewet is verminderd met 20% gedurende drie maanden.
In het besluit van 21 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 9 november 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten af te zien van het opleggen van een maatregel.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat zij zich niet zullen verzetten tegen een veroordeling tot vergoeding van proceskosten mits rekening gehouden wordt met het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
Bij het nieuwe besluit heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,-
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 7 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.