ECLI:NL:RBZWB:2023:2563

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
22/2181
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en de deskundigheid van de hertaxateur

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 april 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt de zaak aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende, waarbij de deskundigheid van de hertaxateur en de waardevermindering door schade centraal staan. Belanghebbende had op 27 april 2020 aangifte gedaan voor de registratie van een auto, met een te betalen Bpm van € 2.001. De inspecteur had echter een hogere naheffingsaanslag van € 3.851 opgelegd, gebaseerd op een hertaxatie die de handelsinkoopwaarde op € 41.569 vaststelde. De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de door haar gestelde schade en dat de hertaxateur deskundig en onafhankelijk was. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af, omdat de behandeling binnen de redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt de naheffingsaanslag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2181

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 15 maart 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur] namens de inspecteur.

Feiten

2. Belanghebbende heeft op 27 april 2020 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een [automerk] met VIN nummer [nummer] naar een te betalen bedrag aan Bpm van € 2.001.
2.1.
Bij de aangifte is een expertiseverslag gevoegd van [X] van 23 april 2020. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 26.194. In het verslag staat vermeld dat de handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van referentievoertuigen onder aftrek van een zogenoemde gangbare marge bij importvoertuigen. Voorts heeft de taxateur een bedrag van € 11.094 wegens schade op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 15.100.
2.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [taxateur] werkzaam bij [X] ([X]). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatieverslag. De handelsinkoopwaarde is aan de hand van een marktonderzoek van referentievoertuigen vastgesteld op € 41.569. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien de handelsinkoopwaarde te verminderen wegens schade.
2.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 5.852. Met dagtekening 2 april 2021 is aan belanghebbende voor de onderhavige auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 3.851.
2.4.
Het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
Tussen partijen is meer specifiek in geschil of de hertaxateur voldoende deskundig en onafhankelijk is en of hij voldoende rekening heeft gehouden met een waardevermindering wegens schade. Voorts is in geschil de door belanghebbende bepleite herleidingsmethode.
Onafhankelijkheid hertaxateur
4. De rechtbank overweegt dat voor zover belanghebbende heeft betoogd dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd, reeds omdat de hertaxateur niet deskundig, objectief en onafhankelijk is, deze beroepsgrond faalt. Het staat de inspecteur immers vrij zijn standpunt te onderbouwen op een wijze die hem goeddunkt, mits geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs of anderszins bewijs dat niet toelaatbaar is, wat hier niet het geval is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de hertaxateur niet deskundig, onafhankelijk of objectief zou zijn. De rechtbank zal oordelen over het door beide partijen bijgebrachte bewijsmateriaal, op basis van haar keuze, weging en waardering van het bewijsmateriaal. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het rapport van hertaxatie te verwerpen, zoals belanghebbende heeft gesteld.
Waardevermindering wegens schade
5. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van [X] “bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering” in zijn taxatierapport opgenomen. Hierin geeft hij commentaar op de door belanghebbende opgevoerde schade.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet Bpm) dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
5.2.
De rechtbank heeft de schadecalculatie en de opmerkingen die de taxateur van [X] heeft gemaakt in zijn rapport vergeleken met de schadecalculatie van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een meer dan normale gebruiksschade als onder 5.1 bedoeld. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor haar rekening te komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de hand van de foto’s, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, het door belanghebbende bepleite bedrag aan schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade.
5.3.
Nu de rechtbank van oordeel is dat belanghebbende niet in haar bewijslast is geslaagd, behoeft de stelling van de inspecteur dat het taxatierapport van belanghebbende niet kan dienen ter onderbouwing van de door haar bepleite schade wegens formele en materiële gebreken, geen behandeling meer.
Herleidingsmethode
6. De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:GHSHE:2022:1427.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn
7. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor behandeling van de zaak. De redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase samen is als uitgangspunt 24 maanden. Het bezwaar van belanghebbende is op 23 april 2021 ontvangen. De uitspraak door de rechtbank wordt gedaan op 17 april 2023. Dat is binnen de daarvoor gestelde termijn van 24 maanden. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. De naheffingsaanslag is terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.J.M. de Fouw, griffier op 17 april 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.