ECLI:NL:RBZWB:2023:2568

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5667
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Broeders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar door college van burgemeester en wethouders

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 11 april 2023, wordt het beroep van eisers behandeld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert. Eisers hebben gesteld dat het college niet tijdig heeft beslist op hun bezwaar van 29 juni 2020. De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college aanwezig waren. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en aangekondigd binnen zes weken uitspraak te doen. Deze termijn is echter niet gehaald, waardoor de rechtbank de termijn heeft verlengd met nog eens maximaal zes weken.

Eisers hebben verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft overwogen dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene een ingebrekestelling moet indienen. Eisers hebben hun brief van 29 juni 2020 als bezwaarschrift aangemerkt, maar de rechtbank oordeelt dat het college deze brief niet als zodanig hoefde te behandelen. De rechtbank concludeert dat de brief van eisers niet eenduidig als bezwaarschrift kan worden aangemerkt, omdat eisers zelf hebben aangegeven dat zij geen bezwaar wilden indienen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat er geen bezwaarschrift is waarop beslist moest worden. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. R. Broeders, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5667

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaatsnaam] , eisers

(gemachtigde: mr. G.P. Smit),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingesteld omdat verweerder volgens hen niet op tijd heeft beslist op hun bezwaar van 29 juni 2020.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.
Na de behandeling ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en aangekondigd uiterlijk over zes weken uitspraak te zullen doen. Omdat de rechtbank die termijn niet heeft gehaald, is de termijn verlengd met nog eens maximaal zes weken.
1.2
Eisers hebben daarnaast verzocht om vergoeding van de schade op grond van art. 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarover zal de rechtbank een aparte beslissing nemen. [1]

Overwegingen

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.1
Eisers hebben op 29 juni 2020 een brief verstuurd die zij nu als bezwaarschrift aanmerken. Omdat verweerder zich voor de afhandeling van bezwaarschriften laat adviseren door een adviescommissie zou verweerder in dit geval een termijn van twaalf weken hebben om te beslissen op het bezwaarschrift. [2]
2.2
Volgens eisers had verweerder uiterlijk op 21 oktober 2020 moeten beslissen op het bezwaarschrift. Die termijn is voorbij.
Is er sprake van een bezwaarschrift waarop nog moet worden beslist?
3. Eisers stellen dat het college nog moet beslissen op de brief van 29 juni 2020. Het college mocht niet uitgaan van de eerdere mededeling van eisers dat deze brief niet als bezwaarschrift aangemerkt moest worden, omdat zij geen juridische ondersteuning hadden. Dit mag sowieso niet al te makkelijk worden aangenomen.
3.1
Het college heeft de brief van 29 juni 2020 van eisers in eerste instantie wel als bezwaarschrift aangemerkt, maar het college voert aan dat eisers zelf meermaals hebben laten weten dat dit niet als bezwaarschrift moest worden gezien. Het college heeft na een telefoongesprek hierover schriftelijk bevestigd dat het bezwaarschrift niet verder behandeld zou worden.
3.2
Uit de brief van 29 juni 2020 is niet eenduidig af te leiden dat dit bedoeld was als een bezwaar tegen de opgelegde last onder dwangsom. In de brief wordt de overtreding erkend en wordt aangekondigd dat die zal worden beëindigd en wordt voorts gevraagd om een uitstel van de begunstigingstermijn en er zijn nog wat nadere opmerkingen gemaakt. Dat uitstel is verleend. Op de brief van het college van 2 juli 2020, waarmee de ontvangst van de brief van eisers van 29 juni 2020 als bezwaarschrift wordt bevestigd, hebben eisers met een e-mailbericht van 4 juli 2020 gereageerd. Die e-mail maakt duidelijk dat eisers slechts een verlenging van de begunstigingstermijn wensten en dat zijn hun brief niet wensten te laten behandelen als bezwaarschrift. Hierover is tussen de gemeente en eisers nog telefonisch contact geweest en na dat contact heeft het college bij brief van 7 juli 2020 bevestigd dat de brief van 29 juli 2020 niet verder als bezwaarschrift zou worden behandeld. Omdat inmiddels ook was besloten dat eisers de door hen gewenste langere begunstigingstermijn kregen (en die zelfs later nog eens is verlengd) was er voor het college ook geen aanleiding anders te handelen dat zijn heeft gedaan. Het college heeft daarom terecht geoordeeld dat dit geen bezwaarschrift was en dat hij hier niet op hoefde te beslissen. Dat eisers in dat stadium mogelijk nog geen beroep hebben gedaan op juridisch advies, maakt dat niet anders.
Voor eisers gemachtigde met het beroep wenst te betogen dat de mededelingen van eisers dat de brief niet als bezwaarschrift opgevat moet worden, toch gezien moet worden als een intrekking waarbij de kosten van rechtsbijstand alsnog vergoed moeten worden, volgt de rechtbank dat niet, nu eisers gelet op hun reactie op de ontvangstbevestiging kennelijk helemaal niet de bedoeling hadden die brief als bezwaarschrift in te dienen. Bovendien zou ook dat betoog niet kunnen leiden tot het dan gewenste resultaat nu in het geheel niet blijkt dat er bij het opstellen en indienen van de alsnog als bezwaar aan te merken brief een professioneel rechtsbijstandverlener betrokken is, zodat ook geen sprake kan zijn van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
3.3
Omdat de brief van 29 juni 2020 geen bezwaarschrift is en het college daarop dus ook niet hoefde te beslissen, is er geen sprake van niet tijdig beslissen op deze brief.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep wegens niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk, omdat er geen sprake is van een bezwaarschrift waarop besloten moet worden.
4.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 11 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zaaknummer: BRE 23/910
2.Artikel 7:10 en 7:13 van de Awb