ECLI:NL:RBZWB:2023:2570

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5079
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van planschadevergoeding in het kader van bestemmingsplanwijziging

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 april 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de toekenning van een planschadevergoeding van € 8.250,-- door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen beoordeeld. De planschadevergoeding is toegekend aan de aanvrager in verband met de vaststelling van een bestemmingsplan voor een woningbouwproject van eiseres. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.C. van Wamel, betwist de hoogte van de vergoeding en stelt dat deze te hoog is vastgesteld. Het college heeft op 8 september 2021 besloten de vergoeding toe te kennen, waarna eiseres bezwaar heeft gemaakt en het verzoek om rechtstreeks beroep bij de rechtbank heeft ingediend.

De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat het college de vergoeding heeft vastgesteld op basis van een advies van een onafhankelijke deskundige, SAOZ. Eiseres heeft tijdens de zittingen haar bezwaren geuit, waaronder de stelling dat het college de voorzienbaarheid van de schade niet goed heeft beoordeeld en dat de schadefactoren niet juist zijn gewaardeerd. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van voorzienbaarheid en dat de schadefactoren op een juiste wijze zijn beoordeeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het college om de planschadevergoeding vast te stellen op € 8.250,--. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5079

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] ., uit [plaatsnaam 1] , eiseres ( [naam eiseres] )

(gemachtigde: mr. R.C. van Wamel),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen(het college)
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam aanvrager] uit [plaatsnaam 2] (de aanvrager)
(gemachtigde: mr. L.M.A. Schrieder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [naam eiseres] tegen de toekenning van een planschadevergoeding van € 8.250,-- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 21 april 2021, aan de aanvrager vanwege de vaststelling van bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] te [plaatsnaam 2] ’ in verband met een woningbouwproject van [naam eiseres] . Op grond van een anterieure overeenkomst verhaalt het college de uitbetaalde planschadevergoeding op [naam eiseres] . [naam eiseres] is daarmee belanghebbende bij deze procedure en stelt dat het college het bedrag te hoog heeft vastgesteld.
1.1
Het college heeft de vergoeding bij besluit van 8 september 2021 toegekend. [naam eiseres] heeft in haar bezwaarschrift het college verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de rechtbank. Dit is mogelijk op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft op 16 november 2021 besloten met dit verzoek in te stemmen en heeft het bezwaarschrift doorgezonden aan de rechtbank. Dat betekent dat er geen beslissing op bezwaar is en de rechtbank het primaire besluit van 8 september 2021 zal beoordelen.
1.2
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De aanvrager heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2022 voor het eerst op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college, de aanvrager en de gemachtigde van de aanvrager. Ter zitting heeft gemachtigde van eiseres een aanvullend document overgelegd, waarna andere partijen de gelegenheid hebben gekregen daar schriftelijk op te reageren. Omdat de reactie van het college volgens eiseres onvoldoende was en het onderzoek daarom niet gesloten kon worden, is er op 8 maart 2023 een tweede zitting geweest. Daarna is het onderzoek ter zitting gesloten. Bij de tweede zitting waren de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college en de aanvrager en zijn gemachtigde aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht planschadevergoeding heeft toegekend en de hoogte daarvan op de juiste wijze heeft vastgesteld. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van [naam eiseres] .
2.1
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Heeft het college de voorzienbaarheid goed beoordeeld?
4. [naam eiseres] stelt dat het college de voorzienbaarheid niet goed heeft beoordeeld en sluit niet uit dat de planschade voor de aanvrager voorzienbaar was. Dit had beter onderzocht moeten worden. [naam eiseres] onderbouwt dit met een kaartje behorende bij een structuurschets van het samenwerkingsverband Dongemond.
4.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste jurisprudentie [1] is het in beginsel aan het college om aannemelijk te maken dat er sprake is van voorzienbaarheid. Nu het college daarvoor geen aanwijzingen heeft gevonden en [naam eiseres] meent dat er mogelijk wel sprake is van voorzienbaarheid is het aan [naam eiseres] om de voorzienbaarheid alsnog aannemelijk te maken. Zij heeft door het overleggen van een kaartje proberen aan te tonen dat het college hier onvoldoende onderzoek naar heeft gedaan. Uit dat kaartje kan volgens de rechtbank geen voorzienbaarheid worden afgeleid, nu er op dit kaartje geen woningbouw of andere ontwikkeling is voorzien op de locatie waar die nu heeft plaatsgevonden. Als uit het kaartje als mogelijke woningbouwlocaties kunnen worden afgeleid, liggen die relatief ver verwijderd van de deze locatie. In dat kaartje hoefde het college dan ook geen reden te zien om nader onderzoek uit te voeren. Het college mocht daarom concluderen dat geen sprake was van voorzienbaarheid.
Heeft het college de schadefactoren in het kader van de planvergelijking goed gewaardeerd?
5. Volgens [naam eiseres] heeft het college de planvergelijking niet op een juiste en volledige manier uitgevoerd. De conclusie dat de planwijziging heeft geleid tot een “behoorlijk zware planologische verslechtering” voor de aanvrager is niet voldoende onderbouwd.
Het college overschat de schadefactoren. Het uitzicht was al niet onbeperkt, want onder de voorgaande agrarische bestemming mochten bouwwerken tot 3 meter op de perceelsgrens worden gebouwd. Bovendien vermindert de diepte van de achtertuin het belang van de schadefactor uitzicht.
De schaduwwerking valt ook mee, omdat die zich met name in de winterperiode op een klein deel achter op het perceel voordoet. Doordat zich daar een moestuin bevindt die in de winter niet gebruikt wordt, levert dit geen nadeel op.
De verminderde situeringswaarde is geen aparte schadefactor en kan dus niet bijdragen aan de motivering van een hogere planschade.
Het verlies van privacy levert nauwelijks planschade op vanwege de grote tuin van de aanvrager en het feit dat er al woningen van derden grenzen aan zijn achtertuin. De privacy is daarmee al beperkt.
De hinder door woongebruik is een bestaande situatie die slechts zeer beperkt wordt verergerd door de nieuwe ontwikkeling. Ook hier is dus slechts licht nadeel te verwachten.
5.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verricht onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. [2] Dat houdt in dat het college in beginsel uit mocht gaan van het advies van SAOZ. [naam eiseres] heeft in het beroepschrift concreet aangegeven waarom zij twijfelt over de juistheid van dit advies. Dit zal de rechtbank beoordelen.
5.2
De rechtbank kan SAOZ volgen in haar stelling dat het uitzicht is verslechterd en dat [naam eiseres] miskent dat er op 2 meter van de perceelsgrens een bijgebouw van 6 meter hoog kan worden gebouwd. Niet de feitelijke of geplande nieuwe situatie is doorslaggevend voor de beoordeling van planschade, maar de maximaal mogelijke planologische invulling. De diepte van de achtertuin is niet dusdanig dat het uitzicht geen rol meer speelt. Het is aannemelijk dat de beperking van het uitzicht wel degelijk planologisch nadeel oplevert voor de aanvrager.
SAOZ heeft ook voldoende aannemelijk gemaakt dat, mede door de mogelijkheid van 6 meter hoge bijgebouwen op 2 meter van de perceelsgrens de zonlichttoetreding kan verminderen. Er kan dus meer schaduw zijn in de achtertuin. Omdat er een geobjectiveerde vergelijking moet worden gemaakt met de maximale invulling van de planologische mogelijkheden, doet het feitelijk gebruik door de aanvrager niet ter zake. Een potentiële koper kan immers een ander gebruik voor ogen hebben, waarbij de zonlichttoetreding wel van belang is.
SAOZ heeft met de verwijzingen naar de jurisprudentie voldoende uitgelegd dat de situeringswaarde een aparte schadefactor is. SAOZ mocht daarbij waarde toekennen aan het feit dat de verstening toeneemt en het het laatste aanliggende perceel betrof dat vrij was van bebouwing.
Ook voor privacy geldt dat de nieuwe woningen aan de achterkant van het perceel van de aanvrager wel degelijk extra privacyhinder met zich meebrengen. Meer omwonenden hebben inkijk in de tuin van de aanvrager. Dit geldt des te meer nu op 2 meter van de perceelsgrens ook bed and breakfast mogelijk is gemaakt.
Tenslotte volgt de rechtbank SAOZ in de stelling dat het feit dat er al hinder van woongebruik aan de voorzijde en zijkanten van de woning van de aanvrager is, niet betekent dat een intensivering van deze hinder door nieuwe bewoning aan de achterzijde geen schadefactor meer kan zijn.
Dat tussen SAOZ en [naam eiseres] een verschil van inzicht bestaat over de ernst van de aantasting van het uitzicht en andere hinder van de aanvragers door het nieuwe planologische regime, betekent niet dat [naam eiseres] aannemelijk heeft gemaakt dat het door SAOZ verrichte onderzoek op dit onderdeel onzorgvuldig of onvolledig is geweest, dan wel dat SAOZ het gewicht van deze bebouwingsmogelijkheden in de vergelijking met het oude planologische regime heeft onderschat. Uit het beroep van [naam eiseres] blijkt niet van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies op dit onderdeel. De rechtbank is daarmee van oordeel dat het college zich op het advies van SAOZ mocht baseren in die zin dat SAOZ de schadefactoren op een juiste en volledige manier heeft beoordeeld.
Is de schade al anderszins verzekerd?
6. [naam eiseres] stelt met verwijzing naar de vaststellingsovereenkomst tussen haar en de aanvrager dat de schade in ieder geval al gedeeltelijk is vergoed door het op haar kosten aanbrengen van een nieuw hekwerk tussen het perceel van de aanvrager en het perceel waar de ontwikkeling plaatsvindt.
6.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat het hekwerk is gerealiseerd om de negatieve gevolgen van de ontwikkeling weg te nemen. Dat blijkt ook uit het feit dat de aanvrager daarvoor in ruil toezegt dat hij geen bezwaar of beroep in zal stellen tegen de ontwikkeling. Er is echter ook expliciet opgenomen dat het hem vrij staat om een planschadevergoeding aan te vragen. Daarbij is niet vermeld dat de kosten van het hekwerk geacht moeten worden onderdeel te zijn van deze vergoeding.
Heeft het college in redelijkheid de hoogte van de planschadevergoeding op € 8.250,- kunnen vaststellen?
7. [naam eiseres] stelt dat gezien de voorgaande argumenten primair tot een lager schadepercentage had moeten worden gekomen. Met aftrek van het normaal maatschappelijk risico komt dan de tegemoetkoming uit op nihil.
7.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. [naam eiseres] is er niet in geslaagd om twijfel te zaaien over de onderbouwing van het advies van SAOZ. Dit advies is zorgvuldig tot stand gekomen en is goed gemotiveerd. Ook is [naam eiseres] niet zelf met een tegentaxatie gekomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college zich op het deskundigenoordeel van SAOZ heeft kunnen baseren.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit kan in stand blijven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 12 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 6.1

1. Burgemeester en wethouders kennen degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2.Een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is:
a. een bepaling van een bestemmingsplan, beheersverordening of inpassingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3, artikel 3.6, eerste lid, of artikel 3.38, derde of vierde lid;[. . .]
3.De aanvraag bevat een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde tegemoetkoming.
4.Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een oorzaak als bedoeld in het tweede lid, onder a, b, c, e, f of g, moet worden ingediend binnen vijf jaar na het moment waarop die oorzaak onherroepelijk is geworden.
5.Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een aanhouding als bedoeld in het tweede lid, onder d, kan eerst, en moet worden ingediend binnen vijf jaar na terinzagelegging van het vastgestelde bestemmingsplan.
6.Schade als gevolg van een bepaling als bedoeld in artikel 3.3 of artikel 3.6, eerste lid, onder c, of artikel 3.38, derde of vierde lid, wordt eerst vastgesteld op grond van een krachtens die bepalingen genomen besluit.

Artikel 6.2

1. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager.
2. In ieder geval blijft voor rekening van de aanvrager:
van schade in de vorm van een inkomensderving: een gedeelte gelijk aan twee procent van het inkomen onmiddellijk voor het ontstaan van de schade;
van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade, tenzij de vermindering het gevolg is:
1°. van de bestemming van de tot de onroerende zaak behorende grond, of
2°. van op de onroerende zaak betrekking hebbende regels als bedoeld in artikel 3.1.

Artikel 6.3

Met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade betrekken burgemeester en wethouders bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval:
de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak;
de mogelijkheden van de aanvrager om de schade te voorkomen of te beperken.

Voetnoten

1.AbRS, 28 september 2016: ECLI:NL:RVS:2016:2582 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/)
2.AbRS, 28 september 2016: ECLI:NL:RVS:2016:2582 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/), r.o. 8.3