ECLI:NL:RBZWB:2023:2573

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2694
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek met betrekking tot parkeerplaatsen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 april 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving betreffende het aantal parkeerplaatsen bij een gebouw in Breda beoordeeld. Eiser had eerder een verzoek ingediend om handhaving tegen het afsluiten van parkeerplaatsen, maar het college van burgemeester en wethouders van Breda heeft dit verzoek afgewezen met een besluit van 23 juni 2021. Het bestreden besluit van 19 mei 2022 bevestigde deze afwijzing. De rechtbank heeft op 8 maart 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van het college aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college terecht het handhavingsverzoek heeft afgewezen. Eiser stelt dat er niet voldaan wordt aan de parkeernormen, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een overtreding. De rechtbank wijst erop dat de parkeernormen zijn vastgesteld in de Bouwverordening en dat de vergunning is verleend op basis van de bij de aanvraag aangeleverde gegevens. Eiser kan niet meer toetsen of het college bij vergunningverlening van verkeerde parkeernormen is uitgegaan, omdat de vergunning onherroepelijk is geworden. De rechtbank concludeert dat het college niet handhavend hoefde op te treden en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid voor vergunninghouders en dat de voorwaarden van de verleende vergunning moeten worden gerespecteerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2694

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 1] , eiser

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [naam derde-partij] uit [plaatsnaam 2] (gemachtigde: mr.drs. B. Bollen) ( [naam derde-partij] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving betreffende het aantal parkeerplaatsen bij het gebouw [adres] 93 in [plaatsnaam 1] .
1.1.
Het college heeft dit verzoek met het besluit van 23 juni 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 mei 2022 op het bezwaar van eiser heeft het college deze afwijzing in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. [naam derde-partij] heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van het college, [naam medewerker] als medewerker van [naam derde-partij] en de gemachtigde van [naam derde-partij] .
1.4
Ter zitting hebben partijen aangegeven dat de kern van het geschil is of er in juridische zin voldoende parkeerplaatsen zijn rond de woning van eiser en dat ze dat getoetst willen zien.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht het handhavingsverzoek van eiser heeft afgewezen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inhoudelijke beoordeling
Mocht eiser na het primaire besluit de grondslag van zijn verzoek veranderen?
4. Het college is van mening dat de grondslag van het handhavingsverzoek is gewijzigd. Eiser had verzocht om handhaving tegen het afsluiten van parkeerplaatsen en verzoekt nu om handhaving van de parkeernormen. Dit is een uitbreiding van het verzoek en dat kan niet tijdens de bezwaarfase.
4.1
Er is geen sprake van een wijziging in de grondslag. In de eerste klacht van eiser geeft hij aan dat er door het afsluiten van de parkeerplaatsen van de kantoren, te weinig parkeerplaatsen overblijven voor bezoekers, zorgverleners en laden- en lossen van boodschappen. In het tweede verzoek wijst hij ook op de handhaving van regels over parkeren. Hoewel het college dat heeft opgepakt als verzoek om de afsluiting ongedaan te maken, sluit het verzoek niet uit dat er ook aan tegemoet gekomen kon worden door meer parkeerplaatsen te realiseren en opgevat kon worden als verzoek om de parkeernormen te handhaven. Bovendien hebben alle partijen ter zitting aangegeven het geschil te willen beëindigen en hebben zij gevraagd breed te toetsen of het college op de juiste wijze op het verzoek van eiser heeft gereageerd.
Is er sprake van een overtreding?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat niet aan de parkeernormen wordt voldaan. Bij het vaststellen van het vereiste aantal parkeerplaatsen had het college van de functie ‘wonen’ uit moeten gaan en niet van de functie ‘zorg’. Er hadden daarom per appartement 1,4 parkeerplaatsen moeten zijn, dus 98 in totaal. Er zijn 63 parkeerplaatsen tekort
.Bovendien hadden alle parkeerplaatsen openbaar moeten zijn en mogen ze niet afgesloten worden voor doelgroepen.
5.1
De rechtbank komt tot het oordeel dat er geen sprake is van een overtreding. Ten tijde van de vergunningverlening waren de parkeernormen opgenomen in de Bouwverordening. Daaraan is getoetst en op basis daarvan is de omgevingsvergunning afgegeven. Volgens de bijlage behorende bij de omgevingsvergunningen moeten 28 en 33 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. [naam derde-partij] heeft meer parkeerplaatsen gerealiseerd dan volgens de omgevingsvergunning is vereist.
5.2
Voor zover eiser stelt dat het college bij vergunningverlening van verkeerde parkeernormen is uitgegaan, mag de rechtbank dat niet meer toetsen. [naam derde-partij] heeft vergunning aangevraagd en verkregen op basis van de bij de aanvraag aangeleverde gegevens. Daarbij is aangegeven hoeveel parkeerplaatsen gerealiseerd moesten worden. Door het verlenen van de vergunning ontstaat een toestemming om op basis van hetgeen is aangevraagd en in overeenstemming met de aan de vergunning verbonden voorwaarden te bouwen. Deze vergunning is onherroepelijk geworden. Het zou in strijd zijn met de rechtszekerheid van de vergunninghouder als naderhand zwaardere voorwaarden, zoals het realiseren van meer parkeerplaatsen, aan het mogen gebruiken van de vergunning worden gesteld.
5.3
In de vergunning is ook niet opgenomen dat de parkeerplaatsen openbaar moeten blijven. Ze zijn gerealiseerd op privéterrein, zodat het in beginsel aan de eigenaar is om te bepalen wie daar mogen parkeren. In beginsel zijn voor alle doelgroepen parkeerplaatsen beschikbaar. Daarom kan niet gezegd worden dat niet aan de vergunningsvoorwaarden over parkeren is voldaan.
5.4
Dat de parkeerplaatsen tijdelijk elders zijn gerealiseerd dan op de bij de vergunning behorende tekeningen is aangegeven, leidt ook niet tot een overtreding. Voor het aanleggen van parkeerplaatsen is op zich geen vergunning nodig. De onderliggende tekeningen onderbouwen dat de parkeerplaatsen daadwerkelijk aangelegd (kunnen) worden. Nu vast is gesteld dat [naam derde-partij] voldoende parkeerplaatsen heeft gerealiseerd, wordt voldaan aan de verleende omgevingsvergunning. Er is daarom geen sprake van een overtreding.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Het college heeft terecht geconstateerd dat er geen overtreding is en dat hij niet handhavend op hoefde te treden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 12 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.