In deze civiele zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over een huurovereenkomst. De procedure volgde op een eerdere rechtszaak waarin [gedaagde] in hoger beroep was gegaan. De huurovereenkomst tussen [gedaagde] en de Regionale Zeeuwsch-Vlaamse Woningbouwvereniging dateert van 25 juni 1997, en [gedaagde] heeft het gehuurde in 2000 doorverkocht aan [eiser], met de verplichting om de huur te blijven betalen. [gedaagde] heeft echter niet alle huurtermijnen tijdig en volledig voldaan, wat heeft geleid tot een huurachterstand van € 1.720,76 tot 15 november 2022.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] onterecht facturen met huurpenningen heeft verrekend en dat de huurachterstand een tekortkoming in de huurovereenkomst oplevert. De rechter heeft geoordeeld dat de huurachterstand van meer dan drie maanden een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. [gedaagde] heeft verweer gevoerd, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] niet voldoende zijn om de ontbinding te voorkomen. De rechter heeft de huurovereenkomst ontbonden en [gedaagde] veroordeeld om het gehuurde binnen drie maanden te ontruimen.
Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en de wettelijke rente, evenals de proceskosten. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat [gedaagde] geen verweer had gevoerd tegen deze vordering. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiser] direct kan overgaan tot uitvoering van de uitspraak, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden van [gedaagde].