ECLI:NL:RBZWB:2023:2601

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
BRE-22_757
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens ontbrekende machtiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2023 uitspraak gedaan in het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 22 juli 2022, waarin het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard. Dit gebeurde omdat belanghebbende geen juiste machtiging had overgelegd bij het indienen van het beroep tegen de WOZ-beschikking 2020. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 3 maart 2023, waarbij gemachtigde [gemachtigde] aanwezig was, maar de heffingsambtenaar niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat de volmacht was toegestuurd, en dat het verzuim niet kon worden hersteld in verzet.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat een beroepschrift ondertekend moet zijn en dat de indiener moet aantonen dat hij gemachtigd is om namens de belanghebbende op te treden. Ondanks dat [gemachtigde] ter zitting een machtiging heeft overgelegd, heeft de rechtbank geconcludeerd dat deze niet tijdig was ingediend en dat het verzuim niet kon worden hersteld. De rechtbank heeft ook een intern onderzoek uitgevoerd naar de ontvangst van de machtiging, maar hieruit bleek dat de stukken niet waren ontvangen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding afgewezen, omdat de redelijke behandeltermijn in eerste aanleg niet was overschreden. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/757
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2023 op het verzet van
[belanghebbende], belanghebbende
(gesteld gemachtigde: [gemachtigde]).

1.Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van SaBeWa Zeeland (de heffingsambtenaar), betreffende de aan belanghebbende opgelegde WOZ-beschikking 2020, voor het object ’s-[adres] te [plaats], met aanslagnummer [aanslagnummer], van 30 december 2021, beroep ingesteld.
1.2.
Bij uitspraak van 22 juli 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
[gemachtigde] heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het verzet op 3 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Namens belanghebbende is [gemachtigde] ([gemachtigde]) verschenen. Namens de heffingsambtenaar is niemand verschenen.
1.5.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.6.
Bij brief van 9 maart 2023 heeft de rechtbank besloten om de uitspraaktermijn te verlengen.

2.Overwegingen

2.1.
De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht wegens het niet overleggen van een (juiste) machtiging.
2.2.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
2.3.
[gemachtigde] voert in zijn verzetschrift geen expliciete gronden aan tegen de in verzet bestreden uitspraak.
2.4.
Ter zitting heeft [gemachtigde] aangevoerd dat hij met dagtekening 7 juni 2022 de gevraagde machtiging heeft toegestuurd. Deze stukken heeft [gemachtigde] (ter zitting alsnog) overgelegd.
2.5.
[gemachtigde] stelt dat hij wel degelijk de gevraagd stukken heeft verzonden naar de rechtbank.

3.Overwegingen rechtbank

3.1.
Een beroepschrift wordt ondertekend en bevat – voor zover hier van belang – ten minste de nam en het adres van de indiener. Daarbij wordt met ‘indiener’ bedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt of degene namens wie beroep wordt ingesteld.
3.2.
Ondertekening van het beroepschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Als het beroepschrift niet door de indiener zelf is (mede)ondertekend maar slechts door degene die bij het beroepschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd en bij het beroepschrift is geen schriftelijke machtiging overgelegd, is er sprake van een verzuim. Het beroep kan dan niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3.3.
Bij brief van 22 februari 2022 is verzocht om binnen vier weken na dagtekening van die brief een machtiging te overleggen waaruit blijkt dat [gemachtigde] gemachtigd is beroep in te stellen namens belanghebbende.
3.4.
Bij brief van 25 februari 2022 wordt een niet leesbare volmacht ontvangen. Hierdoor kan niet worden beoordeeld of [gemachtigde] gemachtigd is door belanghebbende om beroep in te stellen.
3.5.
Bij brief van 1 april 2022 is [gemachtigde] nogmaals in de gelegenheid gesteld om een juiste volmacht te overleggen.
3.6.
Bij brief van 15 april 2022 wordt een ondertekende volmacht overgelegd. Uit de overgelegde machtiging is echter niet op te maken of deze is ondertekend door belanghebbende.
3.7.
Bij aangetekende brief van 30 mei 2022 is [gemachtigde] nogmaals in de gelegenheid gesteld om een juiste volmacht te overleggen. Volgens gegevens van Track&Trace van PostNL is de aangetekende brief afgehaald op een afhaallocatie van PostNL. Er is ondertekend voor ontvangst.
3.8.
De rechtbank heeft [gemachtigde] – meerdere keren – in de gelegenheid gesteld om een machtiging te overleggen met de waarschuwing dat als er niet aan het verzoek van de rechtbank wordt voldaan het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Er is geen juiste volmacht ontvangen.
3.9.
[gemachtigde] stelt bij brief van 7 juni 2022 de machtiging naar de rechtbank te hebben verzonden. Deze brief is niet door de rechtbank ontvangen. Bij betwisting van ontvangst is het aan de verzender om de verzending aannemelijk te maken. Het is in onderhavig geval aan [gemachtigde] om aan te tonen, door middel van bewijsstukken, dat hij de brief met de machtiging heeft verzonden. Het enkel overleggen van een afschrift van de desbetreffende brief is geen voldoende bewijs van verzending.
3.10.
[gemachtigde] heeft in meerdere procedures, die achtereenvolgens op de zitting van 3 maart 2023 zijn behandeld, gesteld wel degelijk een machtiging te hebben ingediend. De rechtbank heeft daarom ten overvloede een intern onderzoek uitgevoerd met terugwerkende kracht van een jaar in lopende én afgedane zaken. Hier is niets uitgekomen. De rechtbank concludeert dat de stukken die [gemachtigde] gesteld heeft te hebben verzonden niet zijn ontvangen.
3.11.
[gemachtigde] heeft ter zitting alsnog de brief van 7 juni 2022 en een machtiging overgelegd. De rechtbank merkt hierover op dat bij het niet voldoen aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, het beroep wegens dit verzuim niet-ontvankelijk verklaard kan worden. Dit verzuim kan in verzet niet worden hersteld [1] .
3.12.
In wat [gemachtigde] heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 22 juli 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Verzoek immateriëleschadevergoeding en proceskostenvergoeding
3.13.
De rechtbank wijst het verzoek om immateriëleschadevergoeding af, aangezien de redelijke behandeltermijn in eerste aanleg niet is overschreden en ziet ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 14 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad, 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2