ECLI:NL:RBZWB:2023:2667

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
02-174033-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van woninginbraken met bewijsbeoordeling en strafoplegging

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van drie woninginbraken. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 6 april 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd gewijzigd en de verdachte werd verdacht van het medeplegen van inbraken, met heling als subsidiaire beschuldiging.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank beoordeelde de bewijsvoering en kwam tot de conclusie dat voor feit 1, de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat het enkel aantreffen van een gestolen zaklamp onvoldoende bewijs bood voor de inbraak. Voor de feiten 2 en 3 oordeelde de rechtbank echter dat er voldoende bewijs was dat de verdachte zich samen met een ander schuldig had gemaakt aan de inbraken in woningen te Dongen. De rechtbank baseerde haar oordeel op camerabeelden, telefoongegevens en aangetroffen goederen bij de verdachte.

De rechtbank legde de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die immateriële schadevergoeding vorderden. De rechtbank achtte de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toewijsbaar, maar wees ook enkele vorderingen af wegens gebrek aan bewijs. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-174033-20
vonnis van de meervoudige kamer van 20 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Rotterdam
raadsman mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Verdachte wordt, kort gezegd, verdacht van het medeplegen van een drietal inbraken (feit 1 tot en met 3). Subsidiair is bij deze feiten heling tenlastegelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie verzoekt verdachte van dit feit vrij te spreken. Het enkel voorhanden hebben van een gestolen zaklamp een aantal dagen na de inbraak is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de inbraak (feit 1 primair). Ook ten aanzien van de heling (feit 1 subsidiair) bevat het dossier onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de gestolen goederen aan de [adres 1] . Tevens is uit niets gebleken dat verdachte had moeten vermoeden dat de zaklamp van diefstal afkomstig was.
Feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan inbraak in een woning gelegen aan de [adres 2] (feit 2 primair).
Naast de aangifte, kan uit de telefoongegevens van verdachte worden opgemaakt dat hij rond het tijdstip van de inbraak ter hoogte van deze locatie was. Dat verdachte deze telefoon uitgeleend zou hebben, acht de officier van justitie ongeloofwaardig nu deze telefoon enkele uren na de inbraak bij verdachte is aangetroffen.
Daarbij werden er bij de aanhouding van verdachte 13 bankbiljetten van €50,- aangetroffen. Dit komt overeen met de verklaring van aangever dat er bij de inbraak een portemonnee werd weggenomen met daarin een bedrag van minimaal € 500,- aan bankbiljetten van
€ 50,-. Dat verdachte dit geldbedrag zelf gepind zou hebben, acht de officier van justitie niet aannemelijk.
Op de camerabeelden afkomstig van de woning aan de [adres 3] , worden 5 mannen gezien, waaronder [medeverdachte] . De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de inbraak samen met anderen heeft gepleegd.
Feit 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan inbraak in een woning gelegen aan de [adres 4] (feit 3 primair). Naast de aangifte, kan uit de telefoongegevens van verdachte worden opgemaakt dat hij rond het tijdstip van de inbraak ter hoogte van deze locatie was. Dat verdachte deze telefoon uitgeleend zou hebben, acht de officier van justitie niet ongeloofwaardig nu deze telefoon enkele uren na de inbraak bij verdachte is aangetroffen.
Daarbij zijn in de schoen van verdachte sieraden aangetroffen, welke later door aangeefster zijn herkend als zijnde haar sieraden. De resultaten van het schoensporenonderzoek sterkt de officier van justitie in de overtuiging dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan deze inbraak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Het enkel aantreffen van een (vermoedelijk uit diefstal afkomstige) zaklamp, enkele dagen na de inbraak, is hiervoor onvoldoende. Ook het gegeven dat zijn telefoon ten tijde van de inbraak aanstraalde in Waalwijk, kan niet als bewijs worden gebezigd, aangezien de aanwezigheid van verdachte in Waalwijk kan worden verklaard. De verdediging verzoekt verdachte van dit feit vrij te spreken.
Feit 2
Ook ten aanzien van dit feit verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken. Er zijn geen sporen die zijn aanwezigheid kunnen bevestigen. Daarnaast kan uit het dossier worden opgemaakt dat verdachte, zoals hij eerder bij de politie heeft verklaard, op 30 juni 2020 een geldbedrag van € 340,- heeft gepind. Deze transactie in combinatie met eerdere pintransacties en gokwinsten, verklaart de aanwezigheid van het geldbedrag bij de aanhouding van verdachte. Dat de telefoon van verdachte in Dongen aanstraalde, is weinig specifiek en kan ook niet door verdachte worden verklaard, enkel dat verdachte de telefoon heeft uitgeleend.
Feit 3
De verdediging refereert zich voor wat betreft een bewezenverklaring van dit tenlastegelegde feit. De verdediging wijst hierbij op de aangifte, de foto’s die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen, de schoensporen en de aangetroffen sieraden in de schoen van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Het enkel aantreffen van de zaklamp, die enkele dagen eerder bij een inbraak is gestolen, onder de auto waar verdachte zich had verstopt, acht de rechtbank onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het primair tenlastegelegde feit. Ook het subsidiair ten laste gelegde feit, te weten de heling, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist of had moeten vermoeden dat deze zaklamp van diefstal afkomstig was. Ten aanzien van de weggenomen goederen die zijn aangetroffen in de berging aan de [adres 1] , kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist van de aanwezigheid hiervan, zodat ook ten aanzien hiervan geen sprake is van heling.
Feiten 2 en 3
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een inbraak in de woning gelegen aan [adres 2] (feit 2 primair) te [plaats] en aan de woning gelegen aan de [adres 4] (feit 3 primair).
De rechtbank stelt allereerst vast dat er onder verdachte goederen zijn aangetroffen afkomstig uit de inbraken.
[adres 2]
Onder verdachte is een geldbedrag in beslag genomen van € 650,- in biljetten van € 50,-. Weliswaar kan uit de afschriften worden opgemaakt dat verdachte op 30 juni 2020 een geldbedrag van € 340,- heeft gepind, doch is de rechtbank van oordeel dat, kijkend naar het weggenomen bedrag (meer dan € 500,-) en de coupures in samenhang bezien met de hieronder weergegeven omstandigheden, zij niet anders concluderen dan dat verdachte dit geldbedrag heeft weggenomen uit de woning gelegen aan de [adres 2] .
[adres 4]
In de schoenen van verdachte zijn voorts sieraden aangetroffen, afkomstig uit de inbraak in de woning gelegen aan de [adres 4] .
Bij de verdere beoordeling van deze feiten, is de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op het tijdsverloop en de aanwezigheid van de Apple iPhone S van verdachte in de nabijheid van de beide woningen, deze feiten in onderlinge samenhang moeten worden bezien. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Tijdslijn
Naar aanleiding van de inbraak aan de [adres 2] worden er camerabeelden aan de politie verstrekt vanuit de woning aan de [adres 3] . Op de beelden is te zien dat op 3 juli 2020 om 3.26 uur twee mannen achter elkaar langs lopen. Eén van deze twee mannen, wordt later door de politie herkend als zijnde [medeverdachte] . Omstreeks 04.26 uur lopen 5 personen, waaronder [medeverdachte] , in tegengestelde richting terug. Eén van de mannen heeft daarbij in zijn linkerhand een lichtkleurige zak, vermoedelijk een kussensloop. In diezelfde nacht omstreeks 5.13 uur wordt door [verbalisant] waargenomen dat er twee personen met een scooter aan de hand lopen en één van deze mannen een kussensloop in zijn hand heeft. Zij lopen op dat moment in de richting van de [adres 1] . In de berging van de woning aan de [adres 1] wordt vervolgens een kussensloop met gestolen goederen aangetroffen.
Omstreeks 5.20 uur wordt [medeverdachte] aangehouden en wordt waargenomen dat een tweede persoon in de richting van de Grotestraat te Waalwijk vlucht. Ter zitting heeft verdachte hierover verklaard dat hij zag dat [medeverdachte] hardhandig werd aangehouden en daarom uit angst voor de politie in de Grotestraat onder een auto is gaan liggen. Omstreeks 07.05 uur wordt verdachte aangehouden en wordt hij door [verbalisant] herkend als de tweede persoon. Bij zijn aanhouding wordt een telefoon Apple iPhone S in beslag genomen en onderzocht. Uit de telefoongegevens kan worden opgemaakt dat de telefoon zich ten tijde van zowel de inbraak in de woning aan de [adres 2] als aan de [adres 4] in de directe omgeving van deze woningen bevond.
De rechtbank is op basis van bovenstaande bevindingen van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte zich met zijn Apple iPhone S op het moment van de inbraken samen met [medeverdachte] in Dongen bevond. De verklaring van verdachte dat hij zijn telefoon op dat moment had uitgeleend, acht de rechtbank aldus ongeloofwaardig. Binnen een tijdsbestek van nog geen drie uur wordt [medeverdachte] op camerabeelden in Dongen gezien met een persoon die vermoedelijk een kussensloop bij zich draagt, vervolgens wordt hij samen met verdachte in Waalwijk gezien, waarbij wederom een kussensloop wordt waargenomen, die later in de berging aan de Noordstraat wordt teruggevonden en door [slachtoffer 1] (inbraak [adres 4] ) wordt herkend als zijnde haar kussensloop die bij de inbraak is weggenomen.
Deze bevindingen in samenhang bezien met de onder verdachte aangetroffen goederen acht de rechtbank voldoende om tot een bewezenverklaring te komen van het medeplegen van twee woninginbraken te Dongen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 2 primair
in de periode van 02 juli 2020 tot en met 03 juli 2020 te Dongen, tezamen en in vereniging met een ander gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning gelegen aan de [adres 2] , een hoeveelheid geld
dieaan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten [slachtoffer 2] , heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigen
en, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
Feit 3 primair
hij in de periode van 29 juni 2020 tot en met 03 juli 2020 te Dongen, tezamen en in vereniging met een ander gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, uit een woning gelegen aan de [adres 4] , een hoeveelheid sieraden en een kussensloop en een antieke pop
dieaan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde
n, te weten [slachtoffer 1] , heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigen
en, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf te beperken tot de duur dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarbij kan een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd met daaraan de bijzondere voorwaarden verbonden zoals deze bij vonnis van 9 maart 2023 in een andere zaak aan verdachte zijn opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een tweetal woninginbraken in Dongen. Dergelijke feiten leveren schade en overlast op voor de direct betrokkenen en zorgen voor gevoelens van onrust en onveiligheid bij hen en de maatschappij in haar geheel. Aangevers geven beiden aan waakzamer te zijn en het gevoel van veiligheid in hun eigen woning kwijt te zijn geraakt. Bij deze gevolgen heeft verdachte kennelijk niet stilgestaan. Verdachte heeft hiermee laten zien geen enkel respect te hebben voor de eigendommen en het huisrecht van anderen en enkel te handelen uit eigen belang.
Verdachte heeft een omvangrijk strafblad van 32 pagina’s en is eerder veroordeeld voor woninginbraken. Voorts is hij op 9 maart jl. door de rechtbank Den Haag nog veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 4 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met oplegging van bijzondere voorwaarden.
Gelet op de aard en ernst van feiten en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat enkel kan worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank neemt bij het bepalen van de hoogte van de straf als uitgangspunt de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De oriëntatiepunten gaan voor een inbraak in een woning waarbij sprake is van recidive uit van een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Alles afwegende en rekening houdende met het tijdsverloop, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf recht doet aan de ernst van feiten.
De rechtbank legt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding een deel hiervan voorwaardelijk op te leggen. Verdachte heeft weliswaar ter zitting aangegeven gemotiveerd te zijn en zijn leven te willen beteren, doch dit heeft eerder in 2020 ook niet geleid tot een gedragsverandering. De rechtbank heeft niet de overtuiging, mede gelet op zijn recente veroordeling, dat dit nu anders zou zijn.
De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

7.1
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.054,84 aan materiële schade en € 700,- aan immateriële schade voor feit 2.
Ten aanzien van het weggenomen geldbedrag wordt een bedrag gevorderd van € 450,- aangezien het overige (€ 1000,-) door de verzekering is vergoed. Uit het dossier is de rechtbank echter niet gebleken van een weggenomen geldbedrag van meer dan € 1000,-.
De rechtbank acht de vordering ten aanzien van dit bedrag daarom ongegrond en zal deze afwijzen.
Tevens is er materiële schadevergoeding gevorderd voor de aanschaf van camera’s. De benadeelde partij is voldoende in de gelegenheid geweest de vordering te onderbouwen, maar de gestelde schade is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan, omdat niet is gebleken dat deze aanschaf ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De aankoopbon/ factuur ontbreekt in deze. De rechtbank acht de vordering reeds daarom ongegrond en zal deze afwijzen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 500,- , vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
4 juli 2020 tot aan de dag der voldoening, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.2
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een immateriële schadevergoeding van € 500,-voor feit 3.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 juli 2020 tot aan de dag der voldoening, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:Medeplegen van diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 3:Medeplegen van diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 500,-. aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 juli 2020 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (feit 2), € 500,- te betalen vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 juli 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 500,-. aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 juli 2020 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (feit 2), € 500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 juli 2020 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.E. Mullers, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 april 2023.
De voorzitter en de jongste rechter zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.