ECLI:NL:RBZWB:2023:2679

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
C/02/406691 / JE RK 23-332
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvraag tot machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

Op 23 maart 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [minderjarige], behandeld. De zaak betreft een verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) Stichting Jeugdbescherming Brabant, die een machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar verzoekt. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de situatie thuis is problematisch. [minderjarige] woont bij haar moeder, maar er zijn zorgen over haar veiligheid en ontwikkeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er veel zorgen zijn over [minderjarige], die al eerder een uithuisplaatsing heeft meegemaakt en nu weer bij haar moeder woont. De hulpverlening is recent op gang gekomen, maar de ouders en [minderjarige] vertonen weerstand tegen een nieuwe uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft besloten het verzoek van de GI aan te houden voor een periode van zes maanden, zodat de ouders en [minderjarige] de kans krijgen om te profiteren van de hulp die nu wordt aangeboden. De kinderrechter benadrukt het belang van duidelijke communicatie en regie vanuit de GI, en vraagt om een verslag van de voortgang van de hulpverlening voor de pro forma zitting op 19 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/406691 / JE RK 23-332
Datum uitspraak: 23 maart 2023

Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

gevestigd te Tilburg, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.B.J. Dekker te Tilburg

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.M.G. Cox te Tilburg.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 20 februari 2023, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum;
- het verweerschrift met bijlagen van mr. Dekkers van 19 maart 2023;
- de brief van [minderjarige] van 28 maart 2023.
Op 23 maart 2023 heeft de kinderrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van de vader.
De vader en [minderjarige] zijn niet verschenen.

De feiten

De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 1 maart 2022 is [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld van 1 maart 2022 tot 1 maart 2023 en is een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdzorg verleend van 1 maart 2022 tot 1 september 2022.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 22 februari 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 1 maart 2024.

Het verzoek

De GI verzoekt een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI toegelicht dat bedoeld is een machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken voor de duur van de ondertoezichtstelling.

De standpunten

De GI legt aan het verzoek ten grondslag dat de veiligheid van [minderjarige] , maar ook die van de moeder in het geding is in de huidige situatie. De ouders kunnen [minderjarige] op dit moment niet voldoende rust, structuur en grenzen bieden waardoor de situatie thuis escaleert. Waar [minderjarige] bij het begin van het schooljaar nog soms naar school ging, gaat zij nu helemaal niet meer. Zij zit hele dagen thuis, gamet, slaapt alleen als haar moeder bij haar in bed komt liggen en zit veel op social media. Vanwege het gebrek van de moeder aan zicht op [minderjarige] haar social media en de geringe sociale vaardigheden van [minderjarige] is het voor [minderjarige] lastig om positief contact te leggen met leeftijdsgenoten, waardoor er conflicten ontstaan. Deze kunnen zich uiten in het ontvangen van dreigingen die gericht zijn op [minderjarige] wat haar gevoel van onveiligheid vergroot.
Sinds de thuisplaatsing vanuit [jeugdhulp] is er gezien dat [minderjarige] en haar moeder met behulp van [jeugdinstituut] kleine stappen hebben gezet. Deze zijn echter niet voldoende gebleken om een rustige en stabiele situatie voor [minderjarige] te bieden. Hier komt bij dat [jeugdinstituut] sinds eind december 2022 is afgesloten en alleen begeleiding vanuit [zorginstelling 1] nog betrokken is. Dit is veel minder intensief dan [jeugdinstituut] . De ouders lijken niet voldoende leerbaar om blijvend en passend aan te sluiten bij [minderjarige] en haar kindeigen problematiek. De moeder lijkt de ernst van de situatie niet in te zien en legt de oorzaak bij het wachten op de PMT en het niet naar school kunnen. Het lukt de ouders niet om te kijken naar hun eigen handelen. Door het gebrek aan zelfinzicht is het moeilijk om dingen te veranderen.
[minderjarige] heeft ondertussen last van de problemen van haar ouders, het niet terug kunnen vallen op haar ouders, het gebrek aan duidelijkheid en daarnaast ervaart zij dat haar ouders haar niet kunnen helpen als zij het moeilijk heeft. Daar komt bij dat [minderjarige] niet goed in haar vel zit en soms aangeeft niet meer te willen leven. Zij wil naar school, maar wil niet terug naar de [school] . Zij durft niet alleen naar buiten te gaan en zij kan niet slapen als haar moeder niet bij haar in bed ligt. [minderjarige] heeft geen/weinig vertrouwen in hulpverlening.
De GI meent dat als [minderjarige] thuis blijft wonen, dit er toe zal leiden dat zij verder in haar ontwikkeling wordt bedreigd, zij niet voldoende duidelijkheid en aansturing zal krijgen en de escalaties thuis zullen toenemen. Het lukt de ouders niet om [minderjarige] de grenzen te bieden die zij nodig heeft. De GI maakt zich zorgen dat het zoeken van deze grenzen zal verergeren en dat de ouders dan helemaal geen grip meer hebben op hun dochter. Ondanks dat de ouders het beste willen voor [minderjarige] wordt gezien dat datgene wat zij haar kunnen bieden voor haar niet voldoende is. Als de spanning bij [minderjarige] oploopt kan zij fysiek agressief worden richting haar moeder. Indien [minderjarige] thuis blijft wonen denkt de GI dat deze fysieke agressie zal verergeren met de kans op ernstig letsel.
Tijdens de mondelinge behandeling is daar door de GI aan toegevoegd dat nog niet duidelijk is waar [minderjarige] zal worden geplaatst en wanneer deze plaatsing zal plaatsvinden. Er zal eerst een aanmelding gedaan worden bij [jongerencentrum] . Daar moet worden bekeken waar [minderjarige] geplaatst kan worden. De bedoeling is dat dit binnen een paar maanden gerealiseerd kan worden, maar men heeft te maken met wachtlijsten, zodat dit niet met zekerheid kan worden gezegd. De GI realiseert zich dat een uithuisplaatsing voor iedereen erg ingrijpend zal zijn, maar zij blijft achter het verzoek staan omdat zij er geen vertrouwen in heeft dat de situatie van [minderjarige] thuis verandert, ondanks de goede bedoelingen van de moeder. Er komt nu twee keer per week een ambulant begeleider vanuit het PMT traject, maar de echte PMT kan pas over drie tot vier maanden starten.
Namens de moeder is aangevoerd dat er onvoldoende aanleiding is om over te gaan tot deze verregaande en ingrijpende maatregel. Een uithuisplaatsing dient een laatste redmiddel te zijn, dat pas mag worden ingezet als alle mogelijkheden om de zorgen weg te nemen zonder het kind elders te plaatsen zijn benut. De moeder meent dat een directe noodzaak om nu over te gaan tot een uithuisplaatsing ontbreekt. Daarbij wordt onvoldoende duidelijk gemaakt dat de maatregel in het belang van [minderjarige] is. Pas onlangs is haar hulpverlening is gestart en het is onduidelijk wat de resultaten daarvan zijn. [minderjarige] is op 24 juli 2022 weer bij de moeder thuis komen wonen. De moeder heeft samen met [minderjarige] een traject bij [jeugdinstituut] doorlopen. De eindconclusie daarvan was dat de moeder en [minderjarige] hebben bereikt dat [minderjarige] thuis kan blijven wonen. Er is een terugvalplan opgesteld waar de moeder nog steeds gebruik van maakt. Twee maal per week komt er ambulante begeleiding van [zorginstelling 1] en de moeder kan ook tussendoor een beroep op hen doen wanneer dit nodig is. Daarnaast heeft de moeder ondersteuning van een maatschappelijk werkster en kan zij een beroep doen op haar netwerk. Voor [minderjarige] is eindelijk gepaste dagbesteding gevonden. Zij is eind vorige maand gestart bij [stichting] en gaat hier nu iedere dinsdag van 9.00 uur tot 16.00 uur heen. Vanaf 24 april 2023 komt hier een extra dag per week bij. Het is voor [minderjarige] van belang dat zij individuele hulpverlening krijgt. Recent is PMT gestart. Vanaf heden zal de therapeut elke donderdag twee uur bij [minderjarige] komen, later zal de echte PMT starten. De moeder meent verder dat de vader invloed heeft op het niet accepteren van grenzen door [minderjarige] . Hij heeft meermaals aangegeven er niet achter te kunnen staan dat [minderjarige] bij haar moeder woont. De vader blijft de moeder en [minderjarige] vervelende berichten sturen. Dit roept spanning op bij zowel [minderjarige] als de moeder. De regierol van de GI ontbreekt. De moeder meent dat wanneer de vader achter de plaatsing van [minderjarige] bij haar zou kunnen staan en dit ook naar haar kan uitdragen, [minderjarige] haar grenzen beter zal kunnen accepteren.
Het is de moeder niet duidelijk waar de GI haar verzoek op heeft gebaseerd. Zij heeft zelf de gezinsvoogd maar twee keer gezien. Daarnaast is de voogd nog een keer bij [minderjarige] op school langs geweest. Het is nog geheel niet duidelijk waar [minderjarige] geplaatst zou moeten worden en wat de plannen zijn. Gelet op bovenstaande, de eerdere ervaring van [minderjarige] met de uithuisplaatsing en haar kwetsbaarheid, alsmede de recente start van PMT en [stichting] is de moeder van mening dat aan haar en [minderjarige] geen eerlijke kans is geboden de thuisplaatsing te continueren. Een uithuisplaatsing is te vroeg en zeker niet in het belang van [minderjarige] . De moeder meent dat een uithuisplaatsing meer schade zal aanrichten dan goed zal doen. [minderjarige] is geboden bij stabiliteit en veiligheid, welke in de thuissituatie nog altijd het meest kan worden gegarandeerd. De moeder verzoekt het verzoek van de GI af te wijzen.
Tijdens de mondelinge behandeling is daar door en namens de moeder aan toegevoegd dat het beter gaat met [minderjarige] . Zij gaat eens per maand naar het [zorginstelling 2] en ontmoet daar leeftijdsgenoten. Zij heeft momenteel veel last van het verzoek dat door de GI is gedaan. Dit bezorgt haar veel stress. De advocaat van de moeder meent dat het ontbreekt aan regie door de GI. Er zijn daardoor veel dingen blijven liggen, zoals het maken van afspraken tussen de ouders en het stellen van voorwaarden. De GI zou hier eerst op in moeten zetten.
De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de vader zich verzet tegen een uithuisplaatsing van [minderjarige] . Hoewel hij ook zorgen heeft over [minderjarige] , wil hij graag dat zij bij de moeder blijft. Ook de advocaat van de vader vraagt zich af of er wel voldoende regie is gevoerd door de GI en of er voldoende contact tussen de GI en de ouders is geweest om een uithuisplaatsing te voorkomen. Zo is er niet ingezet op het verbeteren van de wisselwerking tussen de ouders in hun communicatie. De GI is niet met hen samen in gesprek gegaan of heeft een schriftelijke aanwijzing afgegeven om iets te bewerkstelligen. Zowel de ouders als [minderjarige] zijn gebaat bij duidelijkheid. De vader vindt het onbestaanbaar dat er een machtiging tot uithuisplaatsing wordt gevraagd, zonder dat duidelijk is waar [minderjarige] wordt geplaatst en per wanneer. Gelet op de problematiek van [minderjarige] en alles wat er in het verleden al is gebeurd meent de vader dat dit haar niet kan worden aangedaan. Hij meent dat het verzoek moet worden afgewezen.
[minderjarige] heeft in een brief aan de rechtbank laten weten dat zij graag bij haar moeder wil blijven wonen. Sinds haar thuisplaatsing gaat het goed bij haar moeder. [minderjarige] meent dat de jeugdzorgwerker geen zicht heeft op haar thuissituatie nu veel . Zij heeft haar maar een aantal keren gezien. Een uithuisplaatsing zou alleen maar slecht voor haar zijn. [minderjarige] geeft aan dat zij het vervelend vindt dat haar vader ruzie blijft maken met haar moeder en dat hij haar blijft pushen om bij hem te komen wonen. Zij zou willen dat dit ophoudt.

De beoordeling

Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
De kinderrechter stelt vast dat er veel zorgen zijn over [minderjarige] . Zij groeit op in een systeem waarin er veel liefde is, maar ook sprake is van onmacht en beperkingen bij zowel de ouders als [minderjarige] . Dat maakt de situatie ingewikkeld. [minderjarige] is een kwetsbaar meisje dat al veel heeft meegemaakt. Zij heeft een trauma opgelopen van een eerdere uithuisplaatsing. Ook heeft ze al lang veel last van het geruzie en de spanningen tussen haar ouders. Zij is uithuisgeplaatst geweest bij [jeugdhulp] in [plaats] . Sinds eind juli 2022 woont zij weer bij haar moeder. De hulpverlening aan [minderjarige] is pas recent op gang gekomen. Zij is nu drie keer bij [stichting] geweest en de PMT kan pas over drie tot vier maanden starten. Ondertussen komt er wel een ambulant begeleider bij haar thuis. Zowel de ouders als [minderjarige] vertonen een enorme weerstand tegen weer een uithuisplaatsing. Bij toewijzing van het verzoek van de GI is nog niet duidelijk waar [minderjarige] kan worden geplaatst en per wanneer dit gerealiseerd kan worden. De kinderrechter is van oordeel dat een uithuisplaatsing in deze situatie (nog) niet aan de orde kan zijn. De ouders en [minderjarige] hebben behoefte aan duidelijkheid. Bovendien is de hulpverlening nu pas op gang aan het komen, terwijl [minderjarige] al vanaf juli 2022 weer bij de moeder thuis woont. Die hulpverlening heeft dus nog geen positieve effecten kunnen hebben, daarvoor is de tijd te kort geweest. [minderjarige] en haar ouders moeten de kans krijgen om te gaan profiteren van de hulp die nu op gang is gekomen omdat daarmee wellicht de uithuisplaatsing van [minderjarige] kan worden voorkomen. Door de vorige uithuisplaatsing heeft zij immers een trauma opgelopen en voorkomen moet worden dat dit weer gebeurd. Daarom moet een nieuwe uithuisplaatsing, als dat op termijn toch echt nodig blijkt te zijn omdat er geen verbetering komt in de situatie van [minderjarige] , zeer zorgvuldig worden voorbereid en begeleid.
De kinderrechter zal het verzoek van de GI daarom aanhouden voor een half jaar. Daarmee wordt [minderjarige] en haar ouders een laatste kans geboden om een nieuwe uithuisplaatsing te voorkomen. Gedurende deze periode kan worden bezien welke stappen er worden gemaakt door [minderjarige] met de hulp die zij nu krijgt aangeboden ( PMT en [stichting] en door de volwassenen om haar heen. Daarbij is het van groot belang dat de GI daarbij een strakke regie voert en duidelijke regels opstelt voor de ouders, onder meer over hun onderlinge communicatie. Tevens dient de GI [minderjarige] duidelijk te maken dat het belangrijk is dat zij mee gaat werken aan de dingen die in haar belang worden geacht, zoals naar buiten gaan, naar school (of eerst [stichting] ) gaan en niet bij haar moeder in bed slapen. [minderjarige] moet zich realiseren dat zij niet degene is die bepaalt wat goed voor haar is, maar dat dit wordt bepaald door de ouders in samenspraak met de GI. De kinderrechter is daarnaast van oordeel dat het belangrijk is dat er daarnaast intensieve (opvoed)ondersteuning voor de moeder wordt geboden en vraagt de GI na te denken over de mogelijkheid om een interventie in te zetten om de moeder te versterken in haar opvoedrol.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide advocaten aangegeven dat zij bereid zijn een rol te spelen in de communicatie tussen partijen. De kinderrechter raadt de GI aan hier gebruik van te maken.
De kinderrechter houdt het verzoek van de GI aan tot
19 september 2023 PRO FORMA. Zij verzoekt de GI twee weken voor deze datum schriftelijk verslag uit te brengen over het verloop van de hulpverlening en de stand van zaken (een en ander onder gelijktijdige verzending daarvan aan de advocaten van partijen). Voorts dient de GI aan te geven of het verzoek tot uithuisplaatsing wordt gehandhaafd. Wanneer het verzoek wordt gehandhaafd verlangt de kinderrechter van de GI een concrete invulling van het verzoek.
Indien de GI het verzoek handhaaft, zal door de rechtbank een mondelinge behandeling worden gepland.

De beslissing

De kinderrechter:
houdt de behandeling van het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing aan tot
dinsdag 19 september 2023 PRO FORMA;
verzoekt aan de GI om uiterlijk op voormelde pro forma datum schriftelijk verslag uit te brengen (een en ander onder gelijktijdige verzending daarvan aan de advocaten van partijen) en haar standpunt kenbaar te maken over het verzoek, zoals in de beoordeling weergegeven;
behoudt zich verder iedere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2023 door mr. Van Triest, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 6 april 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.