ECLI:NL:RBZWB:2023:2700

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
9914400 CV EXPL 22-1737 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling op grond van onverschuldigde betaling in het kader van kinderopvangtoeslag

In deze zaak vordert eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.L.J.M. Verberne, terugbetaling van een bedrag van € 22.000,00 van gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.J.E.M. Edelmann, op grond van onverschuldigde betaling. Eiseres stelt dat zij teveel heeft betaald in het kader van een schuld aan gedaagde, die voortvloeit uit een eerdere vaststellingsovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres al een bedrag van € 32.000,00 heeft terugbetaald aan gedaagde, maar dat gedaagde ook een schuld had aan de belastingdienst die deels is kwijtgescholden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiseres niet kan aantonen dat zij teveel heeft betaald, omdat de belastingdienst een bedrag van € 34.628,00 heeft kwijtgescholden van de schuld van gedaagde. Hierdoor blijft er een openstaand bedrag van € 32.393,00 over dat gedaagde nog van eiseres kan vorderen. De vordering van eiseres wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 19 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 9914400 \ CV EXPL 22-1737
Vonnis van 19 april 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.L.J.M Verberne,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.J.E.M. Edelmann.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 juli 2022
- de mondelinge behandeling van 6 december 2022
- de akte van [eiser] van 6 februari 2023
- de e-mail van [gedaagde] van 14 februari 2023
- de antwoordakte van [gedaagde] van 1 maart 2023 met de producties 2 en 3
- de akte van [eiser] van 8 maart 2023
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft ten onrechte met de DigiD van [gedaagde] over de jaren 2006, 2007, 2008 en 2009 voorschotten kinderopvangtoeslag voor [gedaagde] aangevraagd en ook ontvangen.
2.2.
Hierdoor verkreeg de belastingdienst een vordering op [gedaagde] .
2.3.
Om de ten onrechte ontvangen voorschotten kinderopvangtoeslag terug te krijgen heeft [gedaagde] tegen [eiser] een gerechtelijke procedure gestart bij de handelsrechter van deze rechtbank.
2.4.
[eiser] is bij vonnis van 12 november 2014 van de handelsrechter van deze rechtbank veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van de geldbedragen die [gedaagde] aan de belastingdienst betaalt of heeft betaald ter delging van de schuld aan de belastingdienst uit hoofde van de ten onrechte betaalde voorschotten kinderopvangtoeslag, tot een maximum van € 67.021,00.
2.5.
[eiser] en [gedaagde] hebben naar aanleiding van het vonnis in mei 2015 een schriftelijke vaststellingsovereenkomst met elkaar gesloten. De overeenkomst bepaalt dat [eiser] iedere maand een bedrag van € 400,= betaalt aan [gedaagde] ter voldoening van haar schuld aan [gedaagde] . In de overeenkomst is vermeld dat de maandelijkse verplichting eindigt op het moment dat het volledige bedrag van € 67.021,= inclusief rente is betaald aan [gedaagde] .
In de overeenkomst is ook vermeld dat in het geval [gedaagde] van de belastingdienst kwijtschelding krijgt van een deel van het teruggevorderde bedrag, dit deel in mindering moet worden gebracht op het door [eiser] te betalen bedrag.
2.6.
[eiser] heeft vanaf 24 mei 2015 maandelijks een bedrag van € 400,= aan [gedaagde] betaald.
2.7.
De belastingdienst heeft bij brief van 24 december 2021 aan [gedaagde] geschreven dat er op 22 december 2021 geen openstaande schulden zijn.
2.8.
Bij e-mail van 14 januari 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] aan de voormalig gemachtigde van [gedaagde] (mr. Ross) een concept dagvaarding aan [gedaagde] gezonden met het verzoek om het actuele restantsaldo van de hoofdsom die [gedaagde] verschuldigd is aan de belastingdienst aan [eiser] door te geven.
2.9.
Bij brief van 27 april 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] nogmaals verzocht om inzage te geven in haar administratie om aan te tonen wanneer [gedaagde] de laatste betaling heeft verricht aan de belastingdienst. [gedaagde] heeft hierop niet gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 22.000,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] stelt dat zij teveel heeft betaald aan [gedaagde] . [eiser] vermoedt dat [gedaagde] haar oorspronkelijke schuld aan de belastingdienst al enige tijd vervroegd heeft afgelost, bijvoorbeeld door middel van een schikking met de belastingdienst. Dat betekent voor [eiser] dat zij niet langer meer gehouden is haar schuld aan [gedaagde] te voldoen en dat zij recht heeft op terugbetaling van het teveel betaalde bedrag. [eiser] weet alleen niet wanneer [gedaagde] de schuld aan de belastingdienst heeft afgelost, en ondanks de verzoeken van [eiser] aan [gedaagde] heeft [gedaagde] ook niet laten weten wanneer zij de oorspronkelijke schuld aan de belastingdienst heeft afgelost of dat zij een schikking heeft bereikt met de belastingdienst. [eiser] geeft aan dat zij vanwege de competentiegrens bij de kantonrechter een bedrag van € 22.000,= exclusief rente terugvordert.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
[gedaagde] betwist de stelling van [eiser] dat de rechtsgrond voor de betalingen ontbreekt. De belastingdienst heeft haar schuld aan de belastingdienst verrekend met vorderingen die zij had op de belastingdienst.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
[eiser] vordert betaling van een bedrag van € 22.000,= op grond van onverschuldigde betaling. Van onverschuldigde betaling is sprake indien de ene partij ( [eiser] ) de andere partij ( [gedaagde] ) zonder rechtsgrond een goed (een geldsom) heeft gegeven.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] al een bedrag van € 32.000,= heeft terugbetaald aan [gedaagde] . Om vast te kunnen stellen of [eiser] teveel heeft betaald aan [gedaagde] is het van belang om te weten welk bedrag [gedaagde] ter voldoening van haar schuld aan de belastingdienst heeft betaald, zodat duidelijk is of er een bedrag door de belastingdienst is kwijtgescholden.
Het verdere verloop van de procedure
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter daarom aan partijen gevraagd welk bedrag [gedaagde] al aan de belastingdienst had betaald. De gemachtigde van [gedaagde] heeft daarbij aangegeven dat zij over te weinig informatie beschikte om hierop een antwoord te kunnen geven. Het dossier van [gedaagde] uit de eerdere procedure was vernietigd en als nieuwe gemachtigde van [gedaagde] had zij nog weinig informatie kunnen opvragen bij anderen. Op de vraag van de kantonrechter of deze informatie nog kan worden opgevraagd, heeft de gemachtigde van [gedaagde] aangegeven en ook aangeboden om bij de belastingdienst informatie op te vragen over de schuld van [gedaagde] .
4.4.
Vervolgens hebben partijen na de schorsing aan de kantonrechter verzocht om de zaak aan te houden zodat partijen konden onderzoeken of een schikking mogelijk was.
4.5.
Na de mondelinge behandeling hebben partijen geen schikking bereikt. De gemachtigde van [gedaagde] heeft informatie opgevraagd bij de belastingdienst om te achterhalen welk bedrag [gedaagde] aan de belastingdienst heeft terugbetaald. Deze informatie heeft [gedaagde] bij akte in het geding gebracht. De belastingdienst heeft bij brief van 19 december 2022 aan de gemachtigde van [gedaagde] het volgende geschreven:
‘Mevrouw [gedaagde] heeft over de jaren 2006 tot en met 2009 in totaal een bedrag van € 72.728 aan kinderopvangtoeslag ontvangen.
Na onderzoek door Belastingdienst/Toeslagen moest mevrouw [gedaagde] bovenstaand totaalbedrag over de jaren 2006 tot en met 2009 terugbetalen. Een bedrag van € 34.628 heeft Belastingdienst/Toeslagen niet ontvangen. Dat betekent dat een totaalbedrag van €38.100 op de vordering van Belastingdienst/Toeslagen door mevrouw [gedaagde] is betaald of, bijvoorbeeld, is verrekend vanuit andere toeslagen.’
Heeft [eiser] teveel betaald aan [gedaagde] ?
4.6.
Op basis van de hierboven genoemde brief stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat het totale bedrag dat [gedaagde] diende terug te betalen € 72.728,= bedroeg, dat [gedaagde] al dan niet door verrekening een bedrag van € 38.100,= heeft betaald aan de belastingdienst en dat een bedrag van € 34.628,= is kwijtgescholden. Nu [eiser] op grond van de vaststellingsovereenkomst al een bedrag van € 32.000,= heeft betaald aan [gedaagde] , dient [eiser] nog een bedrag van € 6.100,= aan [gedaagde] te betalen.
4.7.
[eiser] meent dat de brief geen sluitend bewijs oplevert. [eiser] vindt onduidelijk wat met het woord ‘bijvoorbeeld’ wordt bedoeld. Ook stelt [eiser] dat de brief van 19 december 2022 strijdig is met de eerdere brief van de belastingdienst van 24 december 2021. [eiser] handhaaft haar vordering. Volgens [eiser] dient het bedrag van € 16.970,= uit de brief van de belastingdienst van 24 december 2021 in mindering te worden gebracht op haar schuld. Subsidiair vordert [eiser] daarom een bedrag van € 10.800,= (€ 38.100,= - € 16.970,= - € 32.000,= - € 10.800,=). Meer subsidiair vordert [eiser] betaling van het schikkingsbedrag van € 10.000,=.
4.8.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient [eiser] gemotiveerd te stellen welk bedrag zij teveel heeft betaald omdat volgens haar een rechtsgrond voor deze betalingen ontbrak.
De kantonrechter is het met [eiser] eens dat [gedaagde] – ter motivering van haar betwisting – duidelijkheid dient te verschaffen over de omvang van de schuld van [gedaagde] aan de belastingdienst. [gedaagde] en niet [eiser] heeft namelijk de mogelijkheid om deze feitelijke gegevens op te vragen bij de belastingdienst.
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] met het overleggen van de brief met bijlagen van de belastingdienst aan deze stelplicht voldaan. De belastingdienst is de aangewezen partij die informatie kan geven over de omvang van de schuld van [gedaagde] aan de belastingdienst. De kantonrechter gaat uit van de juistheid van de informatie uit de brief van 19 december 2022, omdat deze informatie na nader onderzoek door de belastingdienst zelf is verkregen.
4.10.
Op basis van de door [gedaagde] overgelegde stukken neemt de kantonrechter als vaststaand feit aan dat de belastingdienst de schuld van [gedaagde] verrekende met vorderingen van [gedaagde] en/of haar echtgenoot op de belastingdienst. Door verrekening wordt een schuld volledig voldaan of een schuld neemt af. De verrekening heeft dus tot gevolg dat de schuld van [gedaagde] jegens de belastingdienst is afgenomen. Uit de brief van 19 december 2022 blijkt dat volgens de belastingdienst [gedaagde] een bedrag van € 38.100,= aan de belastingdienst heeft voldaan.
De kantonrechter merkt op dat deze verrekening niet tot gevolg heeft dat ook de schuld van [eiser] jegens [gedaagde] afneemt. De schuld van [eiser] aan [gedaagde] neemt af door de betalingen van [eiser] zelf én in het geval dat de belastingdienst een deel van de schuld van [gedaagde] heeft kwijtgescholden, zoals ook is gebeurd. Uit de brief blijkt dat de belastingdienst de openstaande schuld van [gedaagde] voor een bedrag van € 34.628,= heeft kwijtgescholden.
4.11.
In reactie op de informatie van de belastingdienst heeft [eiser] niet gemotiveerd aangegeven waarom nog steeds een rechtsgrond ontbreekt voor de door haar gedane betalingen.
4.11.1.
[eiser] stelt dat de verrekening van het bedrag van € 16.970,= (productie 1 van [gedaagde] ) ten gunste zou moeten komen van [eiser] . De kantonrechter begrijpt de redenering van [eiser] niet, zodat dit standpunt wegens onvoldoende motivering wordt verworpen.
[eiser] voert hiertoe aan dat de belastingdienst dit bedrag niet zou hebben verrekend met de schuld van [gedaagde] , maar in de brief van de belastingdienst van 19 februari 2015 staat wel vermeld dat sprake is van een verrekening. Zoals hierboven al is toegelicht, heeft een verrekening in de verhouding tussen de belastingdienst en [gedaagde] niet tot het gevolg dat de schuld van [eiser] aan [gedaagde] met een gelijk bedrag vermindert.
4.11.2.
Ook de meer subsidiaire stelling van [eiser] dat [gedaagde] gehouden is haar een bedrag van € 10.000,= te betalen gelijk aan het schikkingsbedrag, wordt verworpen. [eiser] licht dit standpunt niet toe. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft [eiser] aangegeven dat zij aan [gedaagde] het aanbod heeft gedaan om nog een laatste betaling te doen van € 10.000,=. [gedaagde] zou daarover nadenken. Waarom dan nu [gedaagde] gehouden zou zijn om een bedrag van € 10.000,= aan [eiser] te betalen, maakt [eiser] niet duidelijk.
Conclusie
4.12.
De conclusie van het bovenstaande is dat de belastingdienst een bedrag van
€ 34.628,= van de schuld van [gedaagde] heeft kwijtgescholden. Ook als wordt uitgegaan van een bedrag van € 67.021,= (zoals vermeld in de vaststellingsovereenkomst tussen partijen), dan heeft [eiser] nog niet het hele bedrag betaald. In dat geval resteert immers na vermindering met het kwijtgescholden bedrag een door [eiser] aan [gedaagde] terug te betalen bedrag van
€ 32.393,=, terwijl [gedaagde] een bedrag van € 32.000,= van [eiser] heeft ontvangen. [eiser] heeft daarom geen recht op terugbetaling. De vordering van [eiser] wordt afgewezen.
Proceskosten
4.13.
[eiser] zal niet in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld. De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren. Dat houdt in dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Zoals [eiser] heeft aangegeven, heeft zij [gedaagde] al lange tijd meerdere keren verzocht om informatie te geven over de hoogte van de schuld. Ondanks het redelijke verzoek van [eiser] heeft [gedaagde] hier geen gehoor aan gegeven. Pas tijdens deze procedure heeft [gedaagde] duidelijkheid gegeven over de omvang van de schuld, terwijl niet goed valt in te zien waarom deze informatie niet al op een eerder moment door [gedaagde] kon worden opgevraagd.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023.