ECLI:NL:RBZWB:2023:2729

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
AWB- 22_779
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WW-uitkering en intrekking daarvan

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in [plaatsnaam], beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 14 januari 2022, waarin zijn WW-uitkering werd ingetrokken. Eiser had eerder, op 1 maart 2021, een WW-uitkering toegekend gekregen, maar meldde zich op 12 april 2021 ziek. Het UWV heeft vervolgens op 6 augustus 2021 medegedeeld dat eiser per 1 maart 2021 geen recht meer had op de WW-uitkering vanwege zijn ziekte. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond in het bestreden besluit.

De rechtbank heeft de zaak op 9 maart 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar het UWV niet. Tijdens de beoordeling kwam naar voren dat het UWV op 31 mei 2022 alsnog het bezwaar van eiser tegen het besluit van 6 augustus 2021 gegrond had verklaard, en eiser recht had op een WW-uitkering per 1 maart 2021. De rechtbank oordeelde dat het UWV met dit besluit volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van eiser, waardoor er geen belang meer was bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit.

De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelde het UWV tot vergoeding van het griffierecht van € 50,- aan eiser, evenals de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 april 2023. Eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/779 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os),
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 januari 2022 (bestreden besluit).
Op 31 mei 2022 heeft het UWV een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen eisers gemachtigde. Het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Bij besluit van 1 maart 2021 is aan eiser vanaf 1 maart 2021 een WW-uitkering toegekend.
Eiser heeft zich op 12 april 2021 ziek gemeld vanuit de WW.
Bij besluit van 6 augustus 2021 is aan eiser medegedeeld dat hij per 1 maart 2021 geen WW-uitkering krijgt omdat hij ziek is. De beslissing van 1 maart 2021 vervalt.
Eiser heeft tegen het besluit van 6 augustus 2021 bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Bij besluit van 31 mei 2022 heeft het UWV eisers bezwaar tegen het besluit van 6 augustus 2021 alsnog gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat het eiser niet redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat hij op 1 maart 2021 geen recht had op een WW-uitkering.
Besluit van 31 mei 2022
Uit artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat het beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. De rechtbank is van oordeel dat het UWV met het besluit van 31 mei 2022 geheel aan de bezwaren van eiser tegemoet gekomen is. Eiser krijgt alsnog een WW-uitkering per 1 maart 2021. Partijen hebben er naar het oordeel van de rechtbank geen belang bij om het besluit van 31 mei 2022 te betrekken bij het beroep tegen het bestreden besluit Dit betekent dat, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb het besluit van 31 mei 2022 niet in het geding wordt betrokken.
Bestreden besluit
Niet gebleken is dat eiser nog enig belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit. Het beroep tegen het bestreden besluit is niet-ontvankelijk.
Aanleiding bestaat het UWV te veroordelen tot vergoeden van het griffierecht aan eiser. Tevens ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van
€ 837,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.