ECLI:NL:RBZWB:2023:2735

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
C/02/395269 / HA ZA 22-108 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot beëindiging van onrechtmatige hinder door overhangende beplanting en doorgeschoten wortelgroei

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers, buren van gedaagden, een vordering ingesteld wegens onrechtmatige hinder veroorzaakt door bomen in de achtertuin van gedaagden. De eisers, bestaande uit drie personen, hebben gesteld dat de bomen overlast veroorzaken door overhangende takken, doorgeschoten wortelgroei en het onthouden van zonlicht. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, inclusief een tussenvonnis en een plaatsopneming. De eisers hebben een bezonningsonderzoek laten uitvoeren, waaruit bleek dat de bomen de zonlichttoetreding in hun tuinen aanzienlijk belemmeren. Gedaagden hebben betwist dat er sprake is van onrechtmatige hinder en hebben aangevoerd dat de vorderingen van eisers verjaard zijn. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de hinder die eisers ondervinden van de bomen niet onrechtmatig is, maar heeft gedaagden wel veroordeeld tot het verwijderen van de overhangende takken en de doorgeschoten wortels. De termijn voor deze verwijdering is vastgesteld op twee maanden na betekening van het vonnis, met een dwangsom voor het geval gedaagden hier niet aan voldoen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/395269 / HA ZA 22-108
Vonnis van 12 april 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M.C.J. Houben te Eindhoven,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.W. van der Sloot te Amsterdam.
Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 juni 2022 en daarin genoemde stukken,
  • het proces-verbaal van plaatsopneming, bezichtiging en mondelinge behandeling van 29 november 2022,
  • de e-mail van 15 december 2022 van eisers met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar.
2.2.
[eiser sub 1] is woonachtig aan de [woonadres 1] . [eiser sub 2] is woonachtig aan de [woonadres 2] en [eiser sub 3] is woonachtig aan het [woonadres 3] .
2.3.
Gedaagden zijn woonachtig aan de [woonadres 4] . In hun achtertuin staan drie honingbomen.
2.4.
Eisers hebben gedaagden te kennen gegeven dat zij overlast ondervinden van de bomen. Omstreeks april 2019 hebben partijen een afspraak gemaakt over het snoeien van de bomen.
2.5.
Op 12 april 2019 zijn de bomen gesnoeid.
2.6.
Op 30 juli 2021 is op verzoek van [eiser sub 1] en [eiser sub 3] een bezonningsonderzoek uitgevoerd. Het rapport is op 1 september 2021 aan gedaagden gestuurd. Daarbij is aangegeven dat een hovenier is ingeschakeld om te onderzoeken of de bomen op een zodanige manier gesnoeid kunnen worden dat deze geen onrechtmatige hinder meer voor eisers opleveren.
2.7.
In het bezonningsrapport is onder meer opgenomen.
[afbeelding geanonimiseerd]
2.8.
In het bezonningsrapport zijn de volgende conclusies opgenomen.
[afbeelding geanonimiseerd]
2.9.
Hovenier Bomenservice Zuid heeft op 18 september 2021 een expertiserapport opgesteld met betrekking tot de vraag of de bomen gesnoeid kunnen worden zodat eisers voldoende zonlicht in hun tuin hebben zonder dat het bestaansrecht van de bomen in gevaar komt en zo ja, wat er aan de bomen gesnoeid kan worden. De conclusie van hovenier Bomenservice Zuid is dat één boom teruggesnoeid zou kunnen worden met een snoeipercentage van 50% en de andere twee bomen met een snoeipercentage van 30%.
2.10.
Bij e-mail van 11 oktober 2021 is door de gemeente Tilburg aan de (voormalige) advocaat van eisers meegedeeld dat de bomen in concept monumentaal zijn en dat deze zich ook in de klimaatwaarde-zone bevinden.
2.11.
In de Bomenverordening Gemeente Tilburg 2021 (hierna: de Bomenverordening) is in artikel 1 onder jj bepaald dat onder het vellen van bomen valt het snoeien van meer dan 20% van de kroon of het wortelgestel. In artikel 3 lid 1 van de Bomenverordening is met betrekking tot de klimaatwaarde-zone bepaald dat het verboden is bomen te vellen met een minimale stamomtrek van 40 cm gemeten op 1.30 meter hoogte boven het maaiveld.
De drie bomen vallen onder de bepaling van dit artikel.
2.12.
Voor het vellen van bomen in de zin van de Bomenverordening dient een omgevingsvergunning te worden verleend. Deze kan op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 2 onder c van de Bomenvergunning slechts bij uitzondering worden verleend indien er sprake is van een zeer zwaarwegend maatschappelijk belang, nadat alternatieven voldoende zijn onderzocht maar redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn.
2.13.
Door gedaagden is geen omgevingsvergunning bij de gemeente Tilburg aangevraagd.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht te verklaren dat de bomen onrechtmatige hinder opleveren zoals bedoeld in artikel 5:37 BW;
b. gedaagden te veroordelen om binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, de onrechtmatige situatie te beëindigen en beëindigd te houden door de bomen te snoeien zoals aangegeven in het expertiserapport en de doorgeschoten wortelgroei en overhangende takken te verwijderen en verwijderd te houden, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte van iedere dag dat gedaagden hiertoe in gebreke blijven met een maximum van € 25.000,00, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd;
c. voor zover het onder b. gevorderde niet kan worden toegewezen, gelet op een mogelijk benodigde vergunning, gedaagden tevens te veroordelen om binnen vijf dagen na het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom, over te gaan tot het op eigen kosten indienen van een deugdelijke aanvraag van een vergunning bij de gemeente Tilburg voor het gevorderde onder b., dan wel het afgeven van een volwaardige machtiging aan eisers om op kosten van gedaagden voornoemde vergunning aan te vragen, dan wel het geven van een schriftelijke en expliciete toestemming aan eisers om op kosten van gedaagden voornoemde vergunning aan te vragen, waarbij in alle gevallen het gevorderde onder b. ingaat binnen vijf dagen na het verkrijgen van voornoemde vergunning;
d. indien de gemeente Tilburg geen vergunning verleent na een eventuele aanvraag daartoe, gedaagden te veroordelen in ieder geval het gedeelte van de bomen te snoeien dat vergunningsvrij kan worden gesnoeid;
e. gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd.
3.2.
Eisers gronden hun vorderingen op onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW. Dit bestaat uit:
  • het onthouden van te veel zonlicht op hun percelen;
  • overhangende takken boven hun tuinen, garages, opritten en huizen;
  • veel groenafval op hun percelen;
  • een ontbrekende goot waardoor hemelwater van het dak van gedaagden rechtstreeks op de garage van [eiser sub 1] komt, waardoor de overlast van het groenafval en het hemelwater wordt verdubbeld;
  • beschadiging van hun eigendommen – muren, betegeling en opritten – door wortelgroei;
  • hemelwater dat bijna niet meer op een natuurlijke wijze van het perceel van [eiser sub 1] kan lopen doordat de oprit van haar perceel omhoog wordt gedrukt door wortelgroei;
  • sporadisch onderhoud aan de bomen door gedaagden.
3.3.
Gedaagden voeren verweer. Gedaagden voeren aan dat de vorderingen van eisers zijn verjaard. Gedaagden betwisten dat sprake is van onrechtmatige hinder.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

verjaring

4.1.
Het meest strekkende verweer van gedaagden is dat de vorderingen van eisers op grond van artikel 3:314 lid 1 BW jo artikel 3:306 BW zijn verjaard.
4.2.
Artikel 3:314 lid 1 BW bepaalt dat de termijn van verjaring van een rechtsvordering tot opheffing van een onrechtmatige toestand begint met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de onmiddellijke opheffing van die toestand gevorderd kan worden.
Ingevolge artikel 3:306 BW bedraagt de verjaringstermijn voor een dergelijke rechtsvordering 20 jaar.
Nu gedaagden zich op verjaring van het recht van eisers tot opheffing van de onderhavige onrechtmatige toestand beroepen, rusten op grond van het bepaalde in artikel 150 Rv op hen de stelplicht en bewijslast terzake. Gedaagden dienen feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt op welk moment er sprake zou zijn van een onrechtmatige toestand.
4.3.
Ten aanzien van [eiser sub 2] en [eiser sub 1] stellen gedaagden dat [eiser sub 2] en [eiser sub 1] stellen dat zij al sinds 28 mei 2001 onrechtmatige hinder ondervinden, terwijl zij zich voor het eerst op 25 juni 2021 op onrechtmatige hinder hebben beroepen. Gedaagden baseren zich daarbij op de stelling van eisers in de dagvaarding dat zij onrechtmatige hinder ondervinden waarbij eisers verwijzen naar de als productie 2 overlegde brief van 9 juli 2002 waarin wordt vermeld dat er op 28 mei 2001 een schriftelijk verzoek aan gedaagden is gericht.
Dit is onvoldoende. Uit de brief van 9 juli 2002 van mr. G.L.M. Korsten van SRK Rechtsbijstand aan gedaagden blijkt dat het schriftelijke verzoek van 28 mei 2001 is gedaan door haar cliënten, de heer en mevrouw [eiser sub 3] en dus niet door [eiser sub 2] en [eiser sub 1] . Feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat er volgens [eiser sub 2] en [eiser sub 1] op 28 mei 2001 sprake was van een onrechtmatige toestand stellen gedaagden niet.
4.4.
Ten aanzien van [eiser sub 3] stellen gedaagden dat de vermeende onrechtmatige hinder reeds eind jaren ‘70/begin jaren ’80 is ontstaan, toen de bomen al 50 jaar oud waren en een hoogte van meer dan 10 meter hadden bereikt, terwijl [eiser sub 3] zich pas in 2002 op de onrechtmatige toestand heeft beroepen.
Eisers betwisten dat er in de periode voor 2002 sprake was van onrechtmatige hinder en volgens eisers zijn de bomen geen 80 jaar oud.
Gelet op de betwisting door eisers, had het op de weg van gedaagden gelegen hun stelling nader te onderbouwen. Dit hebben zij echter nagelaten.
4.5.
Rechtens staat dan ook niet vast op welk moment de verjaringstermijn is aangevangen. Het beroep op verjaring wordt dan ook als onvoldoende feitelijk onderbouwd verworpen.
overhangende beplanting en doorgeschoten wortelgroei
4.6.
Eisers stellen dat er takken van de bomen boven de tuinen, het dak op de garages, de oprit en dak van de woonhuizen hangen, waardoor veel groenafval in de tuinen terecht komt. Verder is er sprake van doorgeschoten wortelgroei van de bomen waardoor schade aan muren, betegeling en opritten wordt veroorzaakt.
4.7.
Gedaagden betwisten dat de takken van de bomen boven de tuinen, garages en het dak van de woonhuizen hangen. Er is slechts een boom waarvan enkele takken overhangen boven de oprit van het perceel van [eiser sub 1] . Die takken hangen bovendien over op een hoogte van circa 10 meter zodat [eiser sub 1] hiervan geen hinder ondervindt. Eventuele overhangende takken zullen in 2023 worden verwijderd.
Gedaagden betwisten dat wortelen van de bomen schade veroorzaken aan muren, betegeling en opritten. Het omhoog drukken van de oprit gebeurt bovendien niet van de één op de andere dag. Niet duidelijk is wat [eiser sub 1] heeft gedaan om dit tegen te gaan. Op grond van artikel 5:44 lid 2 BW kunnen doorgeschoten boomwortels door [eiser sub 1] zelf worden verwijderd. [eiser sub 1] kan de wortelgroei dan ook niet op haar beloop laten gaan om vervolgens jaren later bij gedaagden aan te kloppen en zich te beroepen op vermeend onrechtmatig handelen.
4.8.
Uit het proces-verbaal van 29 november 2022 blijkt dat de rechtbank heeft geconstateerd dat er in de tuin van [eiser sub 3] bij de schutting bladeren van de boom overhangen en dat er een tak van de boom boven de aanbouw van [eiser sub 3] hangt. Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat takken van de boom van gedaagden boven de oprit van [eiser sub 1] hangen.
Op grond hiervan staat vast dat sprake is van overhangende beplantingen.
4.9.
Verder blijkt uit het proces-verbaal dat de rechtbank heeft geconstateerd dat er tot een meter uit de schutting oneffenheden in de betegeling van de tuin van [eiser sub 3] aanwezig zijn. Verder is geconstateerd dat de betegeling van de oprit van [eiser sub 1] bij de scheidingsmuur onregelmatig is.
4.10.
Volgens eisers worden deze oneffenheden veroorzaakt door wortels van de bomen van gedaagden. Gedaagden betwisten dit. Gelet op de plekken waar de oneffenheden zijn aangetroffen, had het op de weg van gedaagden gelegen hun verweer nader te onderbouwen. Dit hebben zij nagelaten. Gedaagden voeren ook niet aan waardoor de oneffenheden in de tuin en oprit dan wel door zijn veroorzaakt.
Als onvoldoende weersproken staat dan ook vast dat sprake is van doorschietende wortels.
4.11.
Uit artikel 5:44 BW en de daaruit voortvloeiende jurisprudentie volgt dat [eiser sub 3] en [eiser sub 1] de aanwezigheid van die overhangende beplanting en doorschietende wortels niet hoeven te dulden. Het enkele overhangen van beplanting op andermans grond is in beginsel reeds onrechtmatig, nu met het overhangen gebruik wordt gemaakt van het perceel van een ander. Hetzelfde geldt voor doorgroeiende wortels. Aan een eigenaar van grond is de exclusieve bevoegdheid gegeven tot het gebruik van zijn grond en de ruimte boven zijn oppervlakte, in welk genot hij niet door anderen mag worden gestoord. Niet vereist is dat de overhangende beplanting en doorgroeiende wortels hinder toebrengen.
Dat [eiser sub 3] en [eiser sub 1] op grond van artikel 5:44 BW het recht hebben om de overhangende beplanting en de doorschietende wortels zelf weg te verwijderen, laat onverlet dat zij de mogelijkheid hebben om van gedaagden in rechte verwijdering te vorderen. Artikel 5:44 BW geeft [eiser sub 3] en [eiser sub 1] immers enkel de bevoegdheid tot verwijdering en niet de verplichting. Dat [eiser sub 1] de doorschietende wortels op haar beloop zou hebben gelaten is door gedaagden onvoldoende feitelijk onderbouwd.
Gedaagden zijn dan ook gehouden de hiervoor vastgestelde overhangende beplantingen en doorgeschoten wortelgroei te verwijderen en verwijderd te houden.
onrechtmatige hinder (ontbrekende goot, slecht onderhoud en afname zonlicht)
ontbrekende goot
4.12.
Eisers stellen dat er een goot ontbreekt aan de schuur van gedaagden, waardoor hemelwater rechtstreeks op het dak van de garage van [eiser sub 1] komt. Hierdoor is de overlast van het groenafval en hemelwater voor [eiser sub 1] verdubbeld.
4.13.
Eisers hebben echter geen vordering ingesteld met betrekking tot de ontbrekende goot, zodat deze stelling geen nadere bespreking behoeft.
slecht onderhoud
4.14.
Eisers stellen dat gedaagden slechts sporadisch onderhoud plegen aan de bomen. Dit is door gedaagden betwist. Gedaagden voeren aan dat zij de bomen om het jaar (hebben) laten snoeien en ter onderbouwing hebben zij een verklaring van een hovenier, betaalbewijzen en een verklaring van hun buren overgelegd. Gelet hierop had het op de weg van eisers gelegen hun stelling nader te onderbouwen. Dit hebben eisers echter nagelaten. De stelling dat de bomen slecht worden onderhouden wordt dan ook gepasseerd.
afname zonlicht
4.15.
Eisers stellen dat er door de bomen te veel zonlicht wordt onthouden van de percelen van eisers. Ter onderbouwing beroepen eisers zich op het bezonningsonderzoek van 30 juli 2021 waaruit volgens hen blijkt dat er door de bomen aanzienlijke afnames zijn van de gemiddelde bezonningsduur in de tuin van [eiser sub 1] en de tuin van [eiser sub 3] .
4.16.
Gedaagden betwisten dat sprake is van onrechtmatige hinder als gevolg van het onthouden van zonlicht. Gedaagden betwisten dat de bomen invloed hebben op het zonlicht in de tuin van [eiser sub 2] . Deze tuin is ook niet in het bezonningsonderzoek betrokken. Dat sprake is van onrechtmatige hinder in de tuinen van [eiser sub 1] en [eiser sub 3] volgt volgens gedaagden niet uit het bezonningsonderzoek.
Gedaagden voeren verder aan dat het op grond van de Bomenverordening verboden is om de bomen voor meer dan 20% te snoeien. Gedaagden voeren aan dat zij de bomen altijd hebben onderhouden door deze om het jaar te snoeien en dat de bomen in 2023 weer zullen worden gesnoeid, met inachtneming van de Bomenverordening.
Gedaagden voeren verder aan dat eisers ter plaatse zijn komen wonen toen de drie bomen er al aanwezig waren. De bomen hadden toen al een leeftijd van ten minste 60 jaar. De overlast c.q. hinder hebben eisers dan ook op de koop toegenomen. Daarnaast komen de bomen het leefklimaat ten goede.
4.17.
Dat de bomen invloed hebben op het zonlicht in de tuinen van [woonadres 1] en [woonadres 3] betwisten gedaagden niet. Gedaagden betwisten wel dat de bomen hun schaduw werpen op de tuin van [woonadres 2] .
Vaststaat dat het bezonningsonderzoek alleen de tuin van [woonadres 1] en de tuin van [woonadres 3] betreft. Gelet hierop had het op de weg van eisers gelegen feitelijk te onderbouwen dat de bomen invloed hebben op het zonlicht in de tuin van [eiser sub 2] . Dit hebben zij echter nagelaten. De stelling dat sprake is van hinder voor wat betreft de tuin van [woonadres 2] wordt dan ook als onvoldoende feitelijk onderbouwd gepasseerd.
4.18.
Beoordeeld dient te worden of de invloed die de bomen hebben op het zonlicht in de tuinen van [woonadres 1] en [woonadres 3] onrechtmatig is. Op grond van artikel 5:37 BW in samenhang met artikel 6:162 BW is het de eigenaar van een erf niet toegestaan onrechtmatige hinder aan eigenaren van andere erven toebrengen. Daaruit volgt dat niet elke vorm van hinder onrechtmatig is. Het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, is blijkens vaste rechtspraak van de Hoge Raad afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval waaronder de plaatselijke omstandigheden (HR 3 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0235 (
De Jong/Van Tol) met betrekking tot overwaaiende onkruidzaden). Daarbij is mede van belang of degene die zich beklaagt over hinder, zich ter plaatse heeft gevestigd vóór dan wel ná het tijdstip waarop de hinder veroorzakende activiteiten een aanvang hebben genomen. In dat laatste geval zal hij ‘een zekere mate van hinder’ eerder hebben te dulden (HR 18 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2704 (
bijenspat)).
4.19.
Naar het oordeel van de rechtbank is de mate van hinder niet zodanig ernstig dat deze de grenzen van het maatschappelijk aanvaardbare overschrijdt. Daartoe wordt het volgende overwogen. Eisers vorderen dat de bomen worden gesnoeid zoals aangegeven in het expertiserapport van Bomenservice Zuid, hetgeen betekent dat één boom teruggesnoeid dient te worden met een snoeipercentage van 50% en de andere twee bomen met een snoeipercentage van 30%. Ter onderbouwing van de onrechtmatige hinder beroepen eisers zich op het bezonningsonderzoek. De conclusie van het bezonningsonderzoek is dat het snoeien van bomen 1 en 3 en het kappen van boom 2 tot een aanzienlijke verbetering van de bezonning in de tuinen van [woonadres 1] en [woonadres 3] zal leiden. De door eisers gevorderde snoeipercentages stemmen dus niet overeen met het bezonningsonderzoek en zijn minder ingrijpend. Hoeveel effect de gevorderde snoeipercentages op de hoeveelheid zonlicht in de beide tuinen hebben, wordt door eisers niet feitelijk onderbouwd. In het rapport van de hovenier staat slechts dat de door hem geadviseerde snoeipercentages tot een vermindering van de overlast zullen leiden en er (iets) meer licht in de tuinen zal vallen. Gelet op de conclusie van het bezonningsonderzoek is dit onvoldoende. Hieruit leidt de rechtbank af dat de gevorderde maatregelen dus minder effect zullen hebben dan de in het bezonningsrapport genoemde maatregelen.
4.20.
Daar komt bij dat uit het bezonningsonderzoek blijkt dat de hinder door de bomen in de beide tuinen beperkt is. De tuinen bevinden zich op het oosten en de omliggende bebouwing heeft eveneens invloed op de toetreding van zonlicht in de tuinen. Ten aanzien van [woonadres 3] blijkt uit het bezonningsonderzoek dat de tuin in de huidige situatie een redelijk tot goed bezonningsklimaat heeft en dat er afnames zijn van ruim 30% gedurende een paar maanden, namelijk in de periode dat de bomen in blad zijn. Volgens het bezonningsonderzoek zou de in het rapport voorgestelde snoeiwijze op de bovenhelft van boom 3 helpen om uit te komen op een maximale afname van 25%. Het effect van de in het bezonningsrapport voorgestelde snoeiwijze is dus niet heel groot voor de tuin van [woonadres 3] .
Ten aanzien van de tuin van [woonadres 1] blijkt uit het bezonningsrapport dat er in de huidige situatie sprake is van een slecht bezonningsklimaat. In de geoptimaliseerde situatie is het bezonningsklimaat slechts drie maanden van het jaar redelijk en de rest van de onderzochte periode (9 maanden) slecht. Een afname van 100% zonlicht in de huidige situatie in de maand september lijkt veel, maar in de geoptimaliseerde situatie is er dan in die maand gemiddeld maar een half uur zon per dag, hetgeen ook al erg weinig is. Ook in de geoptimaliseerde situatie is de hoeveelheid zonlicht dus erg beperkt.
4.21.
Verder is van belang dat gedaagden hebben aangegeven dat zij om het jaar dat gedeelte van de bomen zullen laten snoeien dat vergunningsvrij kan worden gesnoeid (20%). Daarnaast is relevant dat de bomen er al stonden toen [eiser sub 1] en [eiser sub 3] er kwamen wonen en zij dus een zekere mate van hinder eerder hebben te dulden. Dat is ook het geval als de bomen destijds het zonlicht nog niet beperkten, omdat [eiser sub 1] en [eiser sub 3] hadden kunnen voorzien dat de bomen dat op de den duur zouden gaan doen. Verder weegt mee dat Nederland een dichtbevolkt land is en rond woonhuizen geplante bomen veelal het klimaat ten goede komen, zodat bomen ook het algemeen belang dienen, hetgeen wordt onderstreept door het feit dat voor het kappen of rooien van bomen veelal een vergunning is vereist.
4.22.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leiden tot het oordeel dat de hinder die [eiser sub 1] en [eiser sub 3] in hun tuinen ondervinden van de bomen van gedaagden, niet onrechtmatig is in de zin van de onder 4.18 weergegeven maatstaf. Dit betekent verder dat er voor het aanvragen van een omgevingsvergunning geen grond is.
4.23.
Uit het vorenstaande volgt dat vorderingen a, c en d zullen worden afgewezen.
4.24.
Vordering b is toewijsbaar wat betreft de overhangende beplantingen en doorgeschoten wortelgroei.
4.25.
De termijn voor het verwijderen van de overhangende beplantingen en doorgeschoten wortelgroei wordt in redelijkheid bepaald op twee maanden na betekening van dit vonnis. Gedaagden dienen voldoende gelegenheid te hebben om een hovenier in te schakelen. Daarnaast bevinden de overhangende beplantingen en doorschietende wortels zich boven en in de grond van [eiser sub 1] en [eiser sub 3] zodat overleg nodig zal zijn over het tijdstip waarop de verwijdering zal plaatsvinden.
4.26.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als in het dictum vermeld. Tegen de hoofdelijke veroordeling is geen verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen.
4.27.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt gedaagden om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis
de overhangende beplanting boven de oprit van [eiser sub 1] en de doorgeschoten wortelgroei in de oprit van [eiser sub 1] te verwijderen en verwijderd te houden,
5.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser sub 1] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagden niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 7.500,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt gedaagden om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis
de overhangende beplantingen boven de tuin en de aanbouw en de doorgeschoten wortelgroei in de tuin van [eiser sub 3] te verwijderen en verwijderd te houden,
5.4.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser sub 3] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagden niet aan de in 5.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 7.500,00 is bereikt,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023.