Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[eiser sub 1] ,
[eiser sub 2],
[eiser sub 3],
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 22 juni 2022 en daarin genoemde stukken,
- het proces-verbaal van plaatsopneming, bezichtiging en mondelinge behandeling van 29 november 2022,
- de e-mail van 15 december 2022 van eisers met opmerkingen over het proces-verbaal.
2.De feiten
3.Het geschil
- het onthouden van te veel zonlicht op hun percelen;
- overhangende takken boven hun tuinen, garages, opritten en huizen;
- veel groenafval op hun percelen;
- een ontbrekende goot waardoor hemelwater van het dak van gedaagden rechtstreeks op de garage van [eiser sub 1] komt, waardoor de overlast van het groenafval en het hemelwater wordt verdubbeld;
- beschadiging van hun eigendommen – muren, betegeling en opritten – door wortelgroei;
- hemelwater dat bijna niet meer op een natuurlijke wijze van het perceel van [eiser sub 1] kan lopen doordat de oprit van haar perceel omhoog wordt gedrukt door wortelgroei;
- sporadisch onderhoud aan de bomen door gedaagden.
4.De beoordeling
verjaring
De Jong/Van Tol) met betrekking tot overwaaiende onkruidzaden). Daarbij is mede van belang of degene die zich beklaagt over hinder, zich ter plaatse heeft gevestigd vóór dan wel ná het tijdstip waarop de hinder veroorzakende activiteiten een aanvang hebben genomen. In dat laatste geval zal hij ‘een zekere mate van hinder’ eerder hebben te dulden (HR 18 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2704 (
bijenspat)).