[gedaagde] voert verweer en voert – kort gezegd – het volgende aan.
De heer [naam] en zijn echtgenote hebben in 2010 een manage en bedrijfswoning gekocht. Zij wilden er een evenementencentrum, spafaciliteiten, een hotel en recreatiewoningen realiseren. Dit project werd door partijen [project] genoemd (hierna: [project] ). [eiser] heeft na meerdere gesprekken besloten daarvoor financiering te willen verstrekken. [gedaagde] werd opgericht en [eiser] heeft meerdere malen geldsommen ter beschikking gesteld van in totaal € 302.000,-.
Het geleende geld is echter nog niet opeisbaar; de in de overeenkomsten genoemde aflossingsdata zijn achterhaald, althans geven niet de bedoelingen van partijen weer, om de volgende redenen.
De schriftelijke overeenkomsten geven niet de volledige afspraken tussen [eiser] en [gedaagde] weer. Omdat de overeenkomsten door [eiser] zijn opgesteld, zonder betrokkenheid van [gedaagde] , moet een groot gewicht worden toegekend aan de bedoeling van partijen. [gedaagde] heeft, gezien de gesprekken met [eiser] , lange tijd de verwachting gehad dat [eiser] zou gaan participeren in het eerder genoemde [project] . Dat idee werd gesterkt door het feit dat [eiser] nog tweemaal geld heeft verstrekt aan [gedaagde] .
Omdat de vordering van [eiser] niet opeisbaar is, moet deze worden afgewezen.
Indien en voor zover de vorderingen van [eiser] wel worden toegewezen, dient verrekening plaats te vinden in verband met de Scania vrachtwagen. Bij de ter beschikkingstelling van lening II is tussen partijen afgesproken dat de vrachtwagen, die eigendom was van [gedaagde] , op naam van [eiser] zou worden gezet. Bij terugbetaling van het bedrag van
€ 32.000,- zou de Scania weer op naam van [gedaagde] worden gezet. Nu partijen niet de bedoeling hadden om daadwerkelijk eigendom over te dragen, ontbreekt een geldige titel voor overdracht van de Scania. De overdracht tot zekerheid is daarmee op grond van artikel 3:84 lid 2 BW jo. 3:84 lid 1 BW nietig. De Scania dient te worden geretourneerd en op naam van [gedaagde] te worden gezet. Voor het geval voornoemde overdracht rechtsgeldig zou zijn, beroept [gedaagde] zich op verrekening. De werkelijke waarde van de Scania is naar verwachting veel hoger dan het geleende bedrag, namelijk € 90.000,-. Een bedrag van
€ 60.000,- dient dan ook verrekend te worden.
De rente en de buitengerechtelijke kosten hangen samen met de hoofdsom en moeten daarom worden afgewezen. Daar komt wat betreft de incassokosten bij dat [eiser] maar één brief heeft geschreven, waartoe zij bovendien onvoldoende aanleiding had, omdat partijen nog met elkaar in gesprek waren. De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen, althans verminderd.
[gedaagde] voert tot slot primair verweer tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad, en vordert subsidiair dat aan een onverhoopte uitvoerbaarverklaring bij voorraad op de voet van artikel 233 lid 2 Rv de voorwaarde wordt verbonden dat door [eiser] zekerheid wordt gesteld tot een bedrag van de veroordeling, althans tot een door de rechtbank te bepalen bedrag.