ECLI:NL:RBZWB:2023:2745

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
10295475 CV EXPL 23-271 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke ontbinding en ontruiming van woonruimte met betrekking tot huurachterstand en betalingsregelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen Altera Vastgoed N.V. en twee gedaagden, die beiden in persoon procedeerden. De zaak betreft een huurachterstand van € 4.831,80 tot en met april 2023, met bijkomende kosten zoals buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De partijen hebben een betalingsregeling getroffen waarbij de gedaagden de totale schuld van € 6.527,89 in termijnen zullen aflossen. De kantonrechter heeft de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde voorwaardelijk toegewezen, onder de voorwaarde dat de gedaagden in gebreke blijven met hun betalingsverplichtingen. De rechter heeft bepaald dat, indien de gedaagden meer dan veertien dagen in gebreke blijven, de huurovereenkomst ontbonden kan worden en de ontruiming kan plaatsvinden. Tevens is de verzoek om machtiging tot ontruiming door Altera afgewezen, omdat dit niet in overeenstemming is met de wet. De rechter heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
Zaaknummer: 10295475 CV EXPL 23-271
Vonnis van 19 april 2023
in de zaak van
de naamloze vennootschap Altera Vastgoed N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
eiseres,
nader te noemen: Altera,
gemachtigde: SWG Incasso Advocaten B.V. te Rosmalen, gemeente ‘s-Hertogenbosch,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende op een geheim adres in de [gemeente] ,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonadres] ,
gedaagden,
nader te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
beiden procederend in persoon.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
het tussenvonnis in deze zaak van 15 februari 2023 met de daarin genoemde processtukken;
de akte ten behoeven van de mondelinge behandeling zijdens Altera van 14 maart 2023 met één productie;
de aantekeningen van de griffier betreffen het inplannen van een nieuwe mondelinge behandeling van 21 maart 2023;
e e-mailberichten van de griffier van 22 maart 2023 en 28 maart 2023 over de nieuwe zittingsdatum;
de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 3 april 2023;
een overzicht van de actuele huurachterstand zijdens Altera, overgelegd ter zitting van 3 april 2023.

2.De beoordeling

2.1.
Na bespreking van de zaak verklaren partijen het eens te zijn geworden over het volgende:
de huurachterstand berekend tot en met de huur over de maand april 2023 bedraagt € 4.831,80;
de buitengerechtelijke incassokosten bedragen € 432,80 (inclusief btw);
de wettelijke rente bedraagt tot en met april 2023 een bedrag van € 47,85;
e proceskosten bedragen € 134,44 voor de dagvaarding, € 487,00 voor griffierecht en € 594,00 voor gemachtigdesalaris (1 punt á € 264,00 voor de dagvaarding en 1 punt á € 330,00 voor de mondelinge behandeling), derhalve in totaal € 1.215,44;
partijen spreken af dat de totale schuld wegens huurachterstand, buitengerechtelijke incassokosten, verschenen rente en proceskosten wordt vastgesteld op een bedrag van € 6.527,89 welk bedrag [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in 10 opeenvolgende maandelijkse termijnen van € 500,00, een extra aflossing van € 1.000,00 eind juni 2023 en één laatste termijn van € 527,89 zullen aflossen;
De onder e) genoemde termijnen worden overgemaakt op het rekeningnummer dat (nog) per e-mail door Altera naar [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal worden gestuurd;
de eerste termijn zal uiterlijk op 1 mei 2023 worden betaald, de volgende termijnen steeds uiterlijk op de eerste dag van de maand;
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen blijven voldoen aan de lopende huurverplichtingen jegens Altera, te betalen steeds uiterlijk op de eerste dag van de maand;
als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] meer dan veertien dagen in gebreke blijven met de voldoening van enige termijn en/of met de lopende huurverplichtingen vanaf mei 2023, zijn zij in verzuim zonder dat een ingebrekestelling is vereist en zijn zij het gehele nog uitstaande bedrag (inclusief de nog niet verschenen termijnen) direct verschuldigd. In dat geval zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tevens met ingang van die dag over het verschuldigde bedrag de wettelijke rente ex art. 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verschuldigd.
2.2.
Altera wijzigt haar geldvordering tot hetgeen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] krachtens voornoemde afspraken verschuldigd zijn. Voorts is ter zitting afgesproken dat de kantonrechter de vordering strekkende tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal afwijzen en de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde voorwaardelijk zal toewijzen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verzetten zich niet tegen toewijzing van de gewijzigde vordering en tegen een voorwaardelijke ontbinding en ontruiming.
2.3.
Gehoord de standpunten van partijen, overweegt de kantonrechter dat de onvoldoende betwiste vorderingen, zoals op de zitting gewijzigd, toewijsbaar zijn. Daarbij geldt wel dat, als ten minste één van de voorwaarden tot ontbinding van de huurovereenkomst intreedt, aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een redelijke termijn van veertien dagen na betekening van dit vonnis wordt geboden om het gehuurde te ontruimen.
2.4.
Voorts is, voor zover de overeenkomst wordt ontbonden doordat één van de voorwaarden intreedt, de wettelijke huurverhoging enkel toewijsbaar over de bedragen die op grond van de overeenkomst verschuldigd zijn, zodat de wettelijke huurverhoging over de gebruiksvergoeding na ontbinding van de huurovereenkomst tot ontruiming van het gehuurde niet wordt toegewezen.
2.5.
Tot slot is, voor zover de overeenkomst wordt ontbonden doordat één van de voorwaarden intreedt, de machtiging van Altera om de ontruiming zelf uit te (doen) voeren, desnoods met inroeping van de sterke arm, niet toewijsbaar. Deze wijze van ontruiming berust immers niet op de wet. Artikel 556 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) schrijft voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. Onverenigbaar met die regel is dat de kantonrechter Altera niettemin zou machtigen om zelf de ontruiming te bewerkstelligen; in zoverre derogeert artikel 556 lid 1 Rv bij ontruimingsbeslissingen aan artikel 3:299 BW. De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm in te roepen. De voornoemde bevoegdheid ontleent hij rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om aan Altera te betalen een bedrag van € 6.527,89 aan achterstallige huur tot en met de huur over de maand april 2023, buitengerechtelijke incassokosten, rente tot en met april 2023 en proceskosten;
3.2.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning te [woonadres] en veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om de woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met de zijnen en de haren te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Altera te stellen, indien en zodra aan tenminste één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  • [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn in gebreke met de voldoening van enige termijn van € 500,00 per maand, een extra aflossing van € 1.000,00 eind juni 2023 en een laatste termijn van € 527,89 van de hiervoor onder 2.1. e) bedoelde aflossingsverplichting; en/of
  • [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn, gedurende de periode van de aflossingsverplichting, in gebreke met de voldoening van enige termijn van de maandelijkse huur als bedoeld onder 2.1. h);
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , voor het geval zij meer dan veertien dagen in gebreke blijven met de voldoening van enige termijn en/of met de lopende huurverplichtingen vanaf mei 2023, tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het gehele nog uitstaande bedrag (inclusief de nog niet verschenen termijnen) met ingang van de vijftiende dag na het in gebreke zijn;
3.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om aan Altera te betalen een bedrag van € 1.192,30 per maand, of zoveel hoger als bij wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten, voor iedere ingegane maand vanaf 1 mei 2023 tot het tijdstip van ontbinding van de huurovereenkomst en een bedrag van € 1.192,30 per maand voor iedere ingegane maand na de ontbinding van de huurovereenkomst tot de feitelijke ontruiming van het gehuurde;
3.5.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023.