ECLI:NL:RBZWB:2023:2749

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
C/02/407655 / JE RK 23-493
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
  • mr. Wallerbos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de Gecertificeerde Instelling (GI), vertegenwoordigd door WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, die verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar, tot 22 april 2024. De kinderrechter heeft de ouders, de moeder en de vader, als belanghebbenden aangemerkt. De moeder, die terminaal ziek is, en de vader, die sinds december 2021 gedetineerd is, zijn beiden niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd en dat de hulpverlening door de ouders onvoldoende wordt geaccepteerd. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd, met de nadruk op het belang van structureel contact tussen de moeder en [minderjarige] zolang dat mogelijk is. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/407655 / JE RK 23-493
Datum uitspraak: 14 april 2023
Beschikking van de kinderrechter over verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. T. Möller te Tilburg, tijdens de mondelinge behandeling vertegenwoordigd door diens kantoorgenoot mr. C.C.J. Mouwen te Tilburg,

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 7 maart 2023, ingekomen bij de griffie op 14 maart 2023.
Op 14 april 2023 heeft de kinderrechter het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de kinderrechter gehoord:
  • mr. Mouwen, namens de moeder;
  • [zorgverlener] , namens de GI (via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding via MS Teams).
Opgeroepen maar niet verschenen zijn:
  • de moeder (in persoon);
  • de vader.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening over het verzoek schriftelijk of tijdens een gesprek met de kinderrechter kenbaar te maken, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

De feiten

De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
Bij beschikking van 12 april 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 22 april 2021 tot 22 april 2022. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van 22 april 2021 tot 22 april 2022.
Bij beschikking van 14 april 2022 zijn de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 22 april 2023.
[minderjarige] verblijft op een behandelgroep van [zorginstelling] te [plaats] .

Het verzoek

De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, tot 22 april 2024.

De standpunten

Namens de GI is ter onderbouwing van het verzoek, samengevat, aangegeven dat beide ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hoewel de moeder het beste met [minderjarige] voorheeft, is de moeder vanwege haar ziekte en beperkingen onvoldoende beschikbaar en bereikbaar om (gezags)zaken over [minderjarige] op een goede wijze te (kunnen) regelen. De moeder heeft ook moeite om gesprekken te volgen over, bijvoorbeeld, de inzet van hulpverlening en zij bagatelliseert de zorgen. De GI stelt dat zij weliswaar goed contact heeft met de advocaat van de moeder om (gezags)zaken over [minderjarige] te regelen en dat de opa moederszijde erg betrokken is, maar dat de moeder daarnaast de hulpverlening onvoldoende accepteert en binnenlaat. Daarnaast verlopen de contacten tussen de moeder en [minderjarige] wisselend. De GI vindt het wel van belang dat de moeder en [minderjarige] structureel contact met elkaar hebben, mits die contacten prettig en onbelast verlopen. De vader is daarentegen volledig buiten beeld. Hij is in december 2021 gedetineerd geraakt en sindsdien reageert hij niet meer op verzoeken van de GI om in contact te komen. Daarnaast zijn er zorgen over [minderjarige] vanwege het grenzeloze gedrag dat hij vertoont op school, met als gevolg dat hij daar is verwijderd. In overleg met de leerplichtambtenaar zal hij zijn stagetraject voortzetten tot het einde van het schooljaar 2023. De GI zal in de komende periode, gelet op het voorgaande, mede op advies van [zorginstelling] , de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzoeken om een onderzoek te verrichten naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel voor beide ouders. De GI heeft ten slotte aangegeven dat [minderjarige] in mei 2023 zal worden overgeplaatst naar een trainingshuis van [zorginstelling] in de buurt van de moeder en dat hij daar veel zin in heeft.
Namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij geen verweer voert tegen verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de verzochte duur. Zij vindt het wel belangrijk om te benoemen dat zij haar best doet om beschikbaar en bereikbaar te zijn voor [minderjarige] , de GI en de hulpverlening, maar dat zij daartoe vanwege haar ziekte niet altijd in staat is. De moeder heeft kanker en is terminaal ziek. Zij vindt het dan ook moeilijk om in de stukken te lezen dat de GI van mening is dat zij de zorgen bagatelliseert en dat zij niet in staat is tot samenwerking. De advocaat van de moeder, mr. Möller, en de opa moederszijde hebben bovendien wel goed contact met de GI en via hen is het mogelijk om de (gezags)zaken over [minderjarige] op een goede wijze te regelen. De moeder vindt het dan ook niet nodig dat de GI de Raad zal verzoeken om onderzoek te verrichten naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel. Zij heeft bovenal behoefte aan duidelijkheid en zij wil graag betrokken blijven bij [minderjarige] zolang dat mogelijk is.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Beide ouders zijn op dit moment onvoldoende in staat om de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De moeder is terminaal ziek en is daardoor niet in staat om voor [minderjarige] te zorgen. De vader is sinds december 2021 volledig buiten beeld. Hij oefent zijn gezag sindsdien feitelijk niet uit. Daarnaast zijn er zorgen over [minderjarige] . Vanwege zijn grenzeloze gedrag en gebrek aan motivatie is hij verwijderd van school. Gebleken is dat hij het op stage wel goed doet en dat hij, in overleg met de leerplichtambtenaar, zijn stagetraject zal voortzetten tot het einde van het schooljaar 2023. Ook verlopen de contacten tussen de moeder en [minderjarige] wisselend positief. Hoewel de kinderrechter met de GI van oordeel is dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder te allen tijde in het belang van [minderjarige] moet zijn, vindt de kinderrechter het met het oog op het verwachte ziekteverloop van de moeder ook van belang dat de moeder en [minderjarige] , voor zolang dat nog mogelijk is, structureel contact met elkaar houden.
De kinderrechter is daarnaast van oordeel dat de noodzakelijk geachte hulpverlening door de ouders onvoldoende wordt geaccepteerd. De kinderrechter benadrukt hierbij dat de moeder het beste met [minderjarige] voorheeft en dat er bij haar geen sprake is van onwil, maar van onmacht. De moeder is vanwege haar ziekte en beperkingen namelijk niet altijd voldoende bereikbaar en beschikbaar voor de GI en de hulpverlening. Hoewel het de GI wel lukt om via de advocaat van de moeder en de opa moederszijde (gezags)zaken over [minderjarige] te regelen, is gebleken dat de moeder de hulpverlening/thuisbegeleiding van [zorginstelling] ook niet altijd accepteert. Gebleken is dat het de GI niet lukt om met de vader in contact te komen.
De GI heeft aangegeven dat zij de Raad zal verzoeken om onderzoek te verrichten naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van beide ouders. Totdat de uitkomsten van dat onderzoek bekend, de Raad naar aanleiding daarvan een eventueel verzoek bij de rechtbank heeft ingediend tot het treffen van een gezagsbeëindigende maatregel en de rechtbank zich daarover heeft uitgelaten, gaat de kinderrechter ervan uit dat de gerechtvaardigde verwachting bestaat dat de ouders binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn in staat zullen zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen.
Omdat beide ouders op dit moment niet in staat zijn om voor [minderjarige] te zorgen en het van belang is dat [minderjarige] zijn verblijf op de huidige groep bij [zorginstelling] kan voortzetten en dat hij naar verwachting in mei 2023 kan worden overgeplaatst naar een trainingshuis, is de kinderrechter van oordeel dat ook een uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds in het belang van zijn verzorging en opvoeding noodzakelijk is.
Gelet op het voorgaande en nu een mogelijk raadsonderzoek naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel de nodige tijd in beslag zal nemen, zal de kinderrechter het verzoek, dat niet is weersproken, toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige] alsmede de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen voor de (verzochte) duur van een jaar, met ingang van 22 april 2023 tot 22 april 2024. De kinderrechter overweegt hierbij dat [minderjarige] op basis van die machtiging zowel zijn verblijf op de huidige groep kan voortzetten als kan worden overgeplaatst naar het trainingshuis.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 22 april 2023 tot 22 april 2024;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 22 april 2023 tot 22 april 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2023 door mr. De Jong, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Wallerbos.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 april 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.