In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Tevens werd verzocht om een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp voor [minderjarige] te verlenen voor zes maanden. De kinderrechter heeft de zaak mondeling behandeld, waarbij de ouders, de Raad, de GI, de jeugdconsulent en de ambulant begeleidster aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, onder andere door zijn betrokkenheid bij een negatief (crimineel) netwerk en het ontbreken van een zinvolle dagbesteding. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de moeder is overbelast en de vader biedt geen ondersteuning. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de hulpverlening binnen het vrijwillig kader niet toereikend is geweest en dat er noodzaak is voor een ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft het verzoek om een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp afgewezen, omdat er al een bestaande machtiging is die doorloopt tot 16 augustus 2023.
De kinderrechter heeft [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, met ingang van 14 april 2023. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI de situatie van [minderjarige] en zijn moeder goed in kaart moet brengen en blijvend moet monitoren, met als doel dat [minderjarige] thuis kan blijven wonen en de nodige ondersteuning krijgt.