ECLI:NL:RBZWB:2023:2754

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
C/02/408261 / JE RK 23-599 en C/02/408264 / JE RK 23-601
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek

Op 14 april 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van drie minderjarigen. De zaak betreft de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3], waarbij de Raad voor de Kinderbescherming betrokken is. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad om voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen, na het constateren van ernstige zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarigen in hun thuissituatie. De minderjarigen waren eerder op 4 april 2023 onder toezicht gesteld en tijdelijk uit huis geplaatst bij de moeder, vanwege meldingen van huiselijk geweld en spanningen in de thuissituatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 april 2023 zijn de standpunten van de ouders en de betrokken instanties besproken. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorgen over de minderjarigen ernstig zijn en dat de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk zijn om hen te beschermen. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] verlengd tot 4 juli 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder eveneens verlengd. De minderjarige [minderjarige 2] blijft voorlopig onder toezicht gesteld, maar zijn uithuisplaatsing is niet aan de orde, aangezien de moeder het eenhoofdig ouderlijk gezag over hem heeft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers : C/02/408261 / JE RK 23-599 ( [minderjarige 1] en [minderjarige 3] )
: C/02/408264 / JE RK 23-601 ( [minderjarige 2] )
Datum uitspraak: 14 april 2023
Nadere beschikking van de kinderrechter over voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarigen:

[minderjarige 1] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
geboren op [geboortedag 1] 2005 te [geboorteplaats ] ,

[minderjarige 2] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats ] ,

[minderjarige 3] ,

hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
geboren op [geboortedag 2] 2016 te [geboorteplaats ] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in beide zaken aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [geboorteplaats ] ,

[de (stief)vader] ,

hierna te noemen: de (stief)vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Klootwijk te Breda, tijdens de mondelinge behandeling vertegenwoordigd door diens kantoorgenoot mr. P.F.M. Gulickx te Breda,

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

locatie Etten-Leur, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).

Het procesverloop

Het verloop van de procedures blijkt uit:
  • de in beide zaken afzonderlijk gegeven beschikkingen van de kinderrechter van deze rechtbank van 4 april 2023 en alle daarin genoemde stukken;
  • het op 11 april 2023 ingekomen gewijzigde verzoekschrift d.d. 5 april 2023;
  • de door de vader tijdens de mondelinge behandeling overgelegde brief.
Op 14 april 2023 heeft de kinderrechter de verzoeken in beide zaken gelijktijdig, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de kinderrechter gehoord:
  • de moeder;
  • de (stief)vader, bijgestaan door mr. Gulickx;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad;
  • een vertegenwoordiger namens de GI.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of tijdens een gesprek met de kinderrechter hun mening kenbaar te maken, maar zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

De feiten

De (stief)vader is de biologische vader van [minderjarige 3] , maar hij is niet de biologische vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 3] wordt gezamenlijk uitgeoefend door de moeder en de (stief)vader. Over [minderjarige 2] is de moeder belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag.
Bij de in beide zaken afzonderlijk gegeven beschikkingen van 4 april 2023 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 4 april 2023 tot 18 april 2023. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] bij de andere ouder met gezag verleend, met ingang van 4 april 2023 tot 18 april 2023. Deze beslissingen zijn gegeven zonder daaraan voorafgaand horen van partijen.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven momenteel samen met de moeder bij de oma moederszijde in [verblijfplaats] .

De verzoeken

C/02/408261 / JE RK 23-599:
De kinderrechter dient, na het horen van partijen, te beoordelen of zich feiten en/of omstandigheden voordoen die er toe moeten leiden dat de spoedbeslissing van 4 april 2023 met ingang van heden dient te worden herroepen.
Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek van de Raad, na wijziging van het verzoek, tot voorlopige ondertoezichtstelling en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] bij de andere ouder met gezag (te weten bij de moeder), met ingang van 18 april 2023 tot 4 juli 2023.
C/02/408264 / JE RK 23-601:
De kinderrechter dient, na het horen van partijen, te beoordelen of zich feiten en/of omstandigheden voordoen die er toe moeten leiden dat de spoedbeslissing van 4 april 2023 met ingang van heden dient te worden herroepen.
Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek van de Raad tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] , met ingang van 18 april 2023 tot 4 juli 2023.

De standpunten

Namens de Raad is ter onderbouwing van de verzoeken, samengevat, het volgende aangegeven. De Raad heeft via Veilig Thuis een aantal meldingen ontvangen over strijd en ruzies tussen de ouders in aanwezigheid van de minderjarigen, waarbij er sprake zou zijn van verbaal en fysiek geweld. Veilig Thuis heeft aangegeven dat de escalaties in de thuissituatie in de afgelopen periode in hevigheid zijn toegenomen. Vanwege de hoogoplopende spanningen zijn de minderjarigen bovendien meermaals ziekgemeld op school. Daarnaast zijn er zorgen geuit over de psychische gesteldheid van de vader. Hij zou snel boos worden en ook uitvallen tegen de minderjarigen.
Op 4 april 2023 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen de ouders, Veilig Thuis, de gemeente, [zorgaanbieder] en de Raad om te zoeken naar een passende oplossing. Omdat de vader tijdens dat gesprek boos is weggelopen, er geen (veiligheids)afspraken zijn gemaakt en hij daarna onbereikbaar was voor de Raad, zag de Raad zich genoodzaakt om aan de kinderrechter te verzoeken om de minderjarigen met spoed, te weten zonder daaraan voorafgaand horen van partijen, voorlopig onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen bij de moeder.
Omdat de vader niet over een netwerk beschikt en hij (op korte termijn) geen mogelijkheden had om elders te verblijven, verblijven de minderjarigen momenteel samen met de moeder bij de oma moederszijde in [verblijfplaats] . De veiligheid van de minderjarigen is daarmee gewaarborgd. Het is echter niet in hun belang dat zij nu niet naar school gaan. De Raad vindt het op dit moment het meest wenselijk dat de minderjarigen op korte termijn met de moeder zullen terugkeren naar huis, zodat zij ook weer naar hun eigen school kunnen gaan. Hoe lastig dat ook is van de vader, wordt dus van hem gevraagd om, totdat er meer duidelijkheid bestaat over de gestelde zorgen, tijdelijk elders te verblijven. Het belang van de minderjarigen staat hierbij voorop.
In de komende periode zal de Raad onderzoek verrichten en trachten om meer duidelijkheid te verkrijgen over de zorgen. Er zal moeten worden bezien wat de minderjarigen nodig hebben en welke hulpverlening daarop ingezet kan worden. Daarbij moet er naar de mening van de Raad, mits dat in het belang van de minderjarigen wordt geacht, worden ingezet op contact(herstel) tussen de vader en de minderjarigen.
De moeder heeft, samengevat, aangegeven dat het naar omstandigheden goed gaat met de minderjarigen. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] krijgen momenteel huiswerk van hun leerkracht. [minderjarige 1] heeft momenteel daarentegen geen schoolwerk, terwijl zij in het examenjaar zit. De moeder vindt het jammer dat [minderjarige 1] haar schooljaar nu niet op een normale wijze kan afronden. [minderjarige 3] heeft inmiddels fysiek contact met de vader gehad. Er heeft nog geen contact plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , omdat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] dat niet willen.
Namens en door de vader is, samengevat, aangevoerd dat hij zich verweert tegen de uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de moeder. Hij stelt dat de ouders weliswaar ruzies met elkaar hebben gehad, maar dat er geen sprake is geweest van mishandeling. Hij betwist dan ook de meldingen bij Veilig Thuis. Ook betwist hij dat hij psychisch instabiel is. Daarnaast stelt de vader dat juist hij in de afgelopen periode zijn zorgen heeft geuit bij Veilig Thuis en bij de politie, maar dat Veilig Thuis heeft aangegeven niet aan waarheidsvinding te doen. Als Veilig Thuis naar aanleiding van zijn zorgen adequaat had gehandeld, dan zou de situatie nu niet zijn geëscaleerd. De vader stelt daarnaast dat hij tijdens het overleg op 4 april 2023 is weggelopen, omdat hij zich door de Raad onder druk gezet voelde. Omdat de informatie vanuit Veilig Thuis en daarmee de informatie waar de Raad zich op baseert onjuist is, vindt de vader het onterecht dat de minderjarigen nu bij de moeder verblijven en niet bij hem. De vader stelt ten slotte dat hij geen mogelijkheden heeft om tijdelijk elders te verblijven, zoals de Raad nu voorstelt. Hij werkt namelijk als taxichauffeur onder meer in de nachtelijke uren, waardoor hij overdag moet slapen op tijden waarop de daklozenopvang gesloten is.
Namens de GI is, samengevat, aangegeven dat de minderjarigen een traumatische ervaring hebben meegemaakt. Omdat het voor de minderjarigen al erg genoeg is dat de ouders uit elkaar gaan, is het van groot belang dat zij op korte termijn kunnen terugkeren naar huis en naar hun eigen vertrouwde omgeving. In de komende periode zal er zicht moeten worden verkregen op de zorgen en zal er moeten worden bezien wat de minderjarigen nodig hebben en welke (vormen van) hulpverlening er kan worden ingezet voor de minderjarigen en voor de ouders.

De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), eerste lid, kan de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 255, eerste lid, is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
De kinderrechter verwijst naar de in beide zaken afzonderlijk gegeven beschikkingen van 4 april 2023. Hierbij zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht gesteld en zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 3] uit huis geplaatst bij de moeder met ingang van 4 april 2023 tot 18 april 2023, zonder daaraan voorafgaand horen van partijen. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot de mondelinge behandeling van 14 april 2023. Tijdens die mondelinge behandeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om hun zienswijzen kenbaar te maken. Naar aanleiding daarvan is naar het oordeel van de kinderrechter niet gebleken dat er sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden waardoor de beslissingen van 14 april 2023 met ingang van heden zouden moeten worden herroepen.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Bij Veilig Thuis zijn er meerdere meldingen ontvangen over ruzies en huiselijk geweld in de thuissituatie van de ouders en in aanwezigheid van de minderjarigen. Hoewel er nog veel onduidelijk is over die meldingen en over welk aandeel beide ouders hierin hebben gehad, raken deze zorgen de basale fysieke en sociaal-emotionele veiligheid van de minderjarigen. Daarnaast zijn er zorgen over de daarmee gepaard gaande spanningen waarmee de minderjarigen worden geconfronteerd.
Gebleken is dat het ondanks betrokkenheid van de Raad en Veilig Thuis binnen het vrijwillig kader niet is gelukt om bovengenoemde zorgen te voorkomen dan wel weg te nemen. Daarbij is gebleken dat de vader is weggelopen tijdens een gesprek met de Raad en Veilig Thuis waarbij er werd getracht om (veiligheids)afspraken te maken. De vader was daarna bovendien onbereikbaar voor de Raad en de hulpverlening. Om die reden is hulpverlening binnen een gedwongen kader op dit moment noodzakelijk.
De kinderrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging bij hen weg te nemen.
De kinderrechter zal daarom het resterende deel van het verzoek toewijzen in die zin dat zij de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zal verlengen met ingang van 18 april 2023 tot 4 juli 2023.
Over de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] overweegt de kinderrechter als volgt. Met het oog op bovengenoemde zorgen over de basale veiligheid van de minderjarigen in de thuissituatie bij de ouders, was het naar het oordeel van de kinderrechter noodzakelijk dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uit die situatie zijn gehaald. De kinderrechter laat hierbij op dit moment in het midden welk aandeel iedere ouder heeft gehad in de ruzies en het verbale en/of fysieke geweld. Hoewel de vader daarnaast de zorgen over zijn psychische gesteldheid ontkent, is het de vader die tijdens het gesprek met Veilig Thuis, de Raad en de hulpverlening boos is weggelopen waardoor er geen (veiligheids)afspraken konden worden gemaakt. Daarna was hij onbereikbaar voor de Raad en de hulpverlening. In dat licht valt het verzoek van de Raad om de minderjarigen bij de moeder te plaatsen te begrijpen. Op dit moment verblijven [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] samen met de moeder bij de oma moederszijde in [verblijfplaats] . Totdat de Raad onderzoek heeft verricht en er meer duidelijkheid is ontstaan over de veiligheid van de minderjarigen in de thuissituatie bij de ouders, acht de kinderrechter het in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen noodzakelijk dat zij hun verblijf bij de moeder (al dan niet bij de oma moederszijde) kunnen voortzetten (artikel 1:265b lid 1). Ook acht de kinderrechter het in het belang van de minderjarigen om de huidige plaatsing van de minderjarigen bij de moeder voort te zetten in plaats van de minderjarigen opnieuw te verplaatsen naar de vader. Zij hebben nu immers belang bij duidelijkheid en rust.
Omdat de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 3] zijn belast, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] bij de ouders gezamenlijk is gelegen en de vader niet kan instemmen met plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] bij de moeder, moet die plaatsing worden geborgd met een machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter zal het resterende deel van het verzoek van de Raad tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] daarom toewijzen in die zin dat zij de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] zal verlengen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, met ingang van 18 april 2023 tot 4 juli 2023. Omdat de moeder is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 2] , is zijn uithuisplaatsing niet aan de orde.
De kinderrechter is met de Raad en de GI van oordeel dat het zorgelijk is dat de minderjarigen momenteel niet in hun vertrouwde (thuis)omgeving verblijven en dat zij niet naar school gaan. Voor de minderjarigen zou het het beste zijn wanneer zij, met de moeder, terugkeren naar hun eigen huis en naar hun eigen school. De kinderrechter roept de vader dan ook op om te bezien wat hij hierin kan betekenen. Het belang van de minderjarigen staat hierbij voorop. De kinderrechter verzoekt daarnaast aan de GI en de Raad om de mogelijkheden daartoe te onderzoeken. Ook dient de GI aandacht te hebben voor het contact(herstel) tussen de vader en de minderjarigen.
De kinderrechter zal de beslissing over de uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat die beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als daartegen hoger beroep wordt ingesteld. Aangezien de maatregel tot voorlopige ondertoezichtstelling van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad is, is het afzonderlijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren daarvan niet nodig. Het daartoe strekkende verzoek van de Raad zal dan ook worden afgewezen.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
C/02/408261/ JE RK 23-599:
verlengt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] met ingang van 18 april 2023 tot 4 juli 2023;
verlengt, uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] bij de andere ouder met gezag, te weten bij de moeder, met ingang van 18 april 2023 tot 4 juli 2023;
wijst het meer of anders verzochte af;
C/02/408264 / JE RK 23-601:
verlengt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] met ingang van 18 april 2023 tot 4 juli 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2023 door mr. De Jong, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Wallerbos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 25 april 2023.
Voor zover deze beslissing betrekking heeft op de machtiging tot uithuisplaatsing kan hoger beroep worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.