ECLI:NL:RBZWB:2023:276

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
BRE 21/4541
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 januari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 20 oktober 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende, die deze aanslag betwistte. De rechtbank constateert dat belanghebbende op 7 augustus 2021 zijn auto had geparkeerd op een parkeerterrein waar parkeerbelasting verschuldigd was. Tijdens een controle met een scanauto werd vastgesteld dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan, wat leidde tot de naheffingsaanslag van € 66,80. Belanghebbende heeft de naheffingsaanslag betaald, maar stelde dat hij de parkeerbelasting had voldaan door contante betaling bij de parkeerautomaat, zonder bewijs van betaling te overleggen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de parkeerbelasting niet was voldaan en dat het aan belanghebbende was om zijn stelling te onderbouwen. Aangezien hij dit niet deed, blijft de naheffingsaanslag in stand. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4541
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats], de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 20 oktober 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld en dit beroep bij brief van 23 december 2021 aangevuld.
1.4.
De heffingsambtenaar bij brief van 5 januari 2022 een set stukken overgelegd.
1.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 1 februari 2022 en per e-mail van 23 maart 2022 nadere stukken ingediend.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
Belanghebbende heeft bij brief van 27 juni 2022, nadere stukken ingediend.
1.8.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat een zitting niet nodig is, omdat er voldoende informatie in het dossier aanwezig is om een uitspraak te doen en aan partijen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 10 januari 2023 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
1.9
Bij brief van 12 januari 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 16 januari 2023, heeft belanghebbende verzocht het onderzoek te heropenen omdat hij een verzoek voor schadevergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn wil indienen. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of de redelijke termijn is overschreden. Gelet daarop heeft de rechtbank het onderzoek niet heropend. Overigens is de redelijke termijn niet overschreden omdat het tijdsverloop tussen de datum van het bezwaarschrift (14 augustus 2021) en deze uitspraak minder dan twee jaar is.

2.Feiten

2.1.
Op 7 augustus 2021 omstreeks 12:50 uur stond belanghebbendes auto, voorzien van het kenteken [kenteken] (hierna: de auto), geparkeerd op het parkeerterrein [buurt] in [plaats] . Niet in geschil is dat op het moment van het parkeren op het betreffende parkeerterrein parkeerbelasting was verschuldigd.
2.2.
Tijdens een controle met een scanauto op voormelde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Daarom is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,80, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.
2.3.
Belanghebbende heeft de naheffingsaanslag op 10 september 2021 betaald. Op 16 september 2021 heeft [incassobureau] namens de invorderingsambtenaar een aanmaning tot betaling van de naheffingsaanslag gestuurd. Daarbij zijn aanmaningskosten aan belanghebbende in rekening gebracht.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Belanghebbende stelt dat hij de parkeerbelasting heeft voldaan door een contante betaling bij de parkeerautomaat en dat hij daarvan geen betalingsbewijs heeft gehad. Volgens belanghebbende kwam hij de scanauto tegen terwijl hij onderweg was naar de parkeerautomaat en heeft hij vervolgens bij de parkeerautomaat zijn kenteken ingevoerd en tot 15:00 uur parkeerbelasting betaald.
3.4.
De heffingsambtenaar voert aan dat in de gemeente [plaats] de controle plaatsvindt door een scanauto waarbij de kentekens van de voertuigen worden gescand. Volgens de heffingsambtenaar is uit de gegevens van het parkeerbedrijf van de gemeente [plaats] niet gebleken dat de auto, of een auto met een soortgelijk kenteken, omstreeks het tijdstip van het opleggen van de naheffingsaanslag bij de betreffende parkeerautomaat aangemeld stond. Bovendien, zo stelt de heffingsambtenaar, was een contante betaling van de parkeerbelasting niet mogelijk op het betreffende parkeerterrein. Dat laatste wordt door belanghebbende betwist.
3.5.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de heffingsambtenaar dat is nagegaan of het kenteken of een soortgelijk kenteken was aangemeld. De heffingsambtenaar heeft daarmee voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan. Het ligt vervolgens op de weg van belanghebbende om bewijs aan te dragen voor zijn stelling dat hij de verschuldigde parkeerbelasting wel degelijk heeft voldaan. Belanghebbende heeft geen bewijs van betaling overgelegd noch op een andere wijze aannemelijk gemaakt dat hij de parkeerbelasting heeft voldaan. Het antwoord op de vraag of het ten tijde van de aanslagoplegging mogelijk was op het betreffende parkeerterrein de parkeerbelasting in contanten te voldoen, kan dan ook in het midden blijven. Gelet het voorgaande is de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd.
3.6.
Voor zover belanghebbende in beroep bedoeld heeft mede op te komen tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten, kan het door hem beoogde resultaat niet via deze procedure worden bereikt. Tegen het besluit met betrekking tot de aanmaningskosten staat namelijk een aparte rechtsgang open. De belastingrechter kan in deze procedure alleen een oordeel geven over het bestreden besluit dat in dit geval ziet op de naheffingsaanslag. Voor zover er nog rechtsmiddelen openstaan tegen de aanmaningskosten, kan belanghebbende zijn stellingen inbrengen in een bezwaar- of beroepsprocedure tegen die kostenbeschikking. Overigens begrijpt de rechtbank de heffingsambtenaar aldus dat de aanmaningskosten inmiddels zijn vernietigd, omdat achteraf bleek dat belanghebbende de naheffingsaanslag wel tijdig had betaald.
3.7.
Gelet op het overwogene in 3.5 zal het beroep ongegrond worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier op 19 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier,
De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.