ECLI:NL:RBZWB:2023:2770

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
02-032412-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs en verboden wapenbezit

Op 24 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs en verboden wapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de productie van MDMA en/of (met)amfetamine en/of cocaïne. De verdachte had grote hoeveelheden aceton en zoutzuur voorhanden, stoffen die vaak worden gebruikt in de productie van synthetische drugs. Daarnaast werd hij ook beschuldigd van het bezit van een gaspistool, munitie, een busje pepperspray en twee boksbeugels.

De rechtbank achtte de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van observaties en verklaringen van medeverdachten. De verdachte had een actieve rol in de organisatie van de drugshandel en was verantwoordelijk voor het aansturen van de operaties. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, en een geldboete van € 10.000,-. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de drugshandel op de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-032412-20
vonnis van de meervoudige kamer van 24 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 maart 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. H.G. Klootwijk, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de productie van harddrugs;
feit 2: een gaspistool in zijn bezit heeft gehad;
feit 3: meerdere hoeveelheden munitie in zijn bezit heeft gehad;
feit 4: een busje pepperspray in zijn bezit heeft gehad;
feit 5: twee boksbeugels in zijn bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht ten aanzien van feit 1, te weten het medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de productie van synthetische drugs, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan.
Zij baseert zich daarbij onder meer op de berichten tussen verdachte en [medeverdachte 1] ; de verklaring van [medeverdachte 1] ; het aantreffen van grote hoeveelheden aceton en zoutzuur; de processen-verbaal observaties en de op de telefoon van verdachte aangetroffen zoektermen.
Ten aanzien van de overige feiten kan vastgesteld worden dat de goederen in de woning en/of in het voertuig van verdachte zijn aangetroffen. Dit samen met de betreffende processen-verbaal van het wapen- en munitieonderzoek, maakt dat ook deze feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 1 tenlastegelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs of cocaïne.
Verdachte heeft de pallets met aceton en zoutzuur niet
voorhandengehad. Het is goed mogelijk dat deze goederen gewoon in de bedrijfsvoorraad van het bedrijf van [medeverdachte 1] hebben gestaan. Ook is niet vast te stellen dat verdachte wetenschap had van dan wel redenen om te vermoeden wat in de gesealde pallets zat. Hij had dan ook geen
opzetop voorbereidingshandelingen of bevordering daarvan. Op grond van het dossier valt niet vast te stellen dat verdachte de werkelijke aard kende van de inhoud van de pallets. Zelfs als dat wel wordt aangenomen, dan zegt dit niets over de aard van het gebruik van die goederen, aangezien het bedrijf van [medeverdachte 1] als corebusiness had om deze goederen te verkopen.
Ten aanzien van het medeplegen bij feit 1 is de verdediging van mening dat verdachtes rol beperkt is tot twee keer iemand ophalen en naast een bus staan waar [medeverdachte 1] aan het inladen is. Dit is onvoldoende om medeplegen aan te kunnen nemen. Ook op dit punt dient verdachte te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 2 tot en met 5 heeft de verdediging zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Naar aanleiding van twee TCI-processen-verbaal is een onderzoek gestart naar verdachte. Verdachte zou handelen in grondstoffen voor de productie van synthetische drugs en de werkwijze zou zijn dat verdachte naar een ontmoetingsplek rijdt, daar de bus van de klant overneemt, naar de opslag rijdt om daar de bus te vullen met grondstoffen en de bus van de klant vervolgens weer terug rijdt naar de ontmoetingsplek.
Besloten wordt om verdachte te observeren. Uit de observatieprocessen-verbaal blijkt vervolgens dat verdachte op 16 januari 2020 precies zo handelt als hiervoor beschreven. Bij controle van de bus, bestuurd door [medeverdachte 2] , blijkt deze leeg te zijn. In een tapgesprek een dag later geeft verdachte aan dat hij het vermoeden had gehad gevolgd te worden. De rechtbank sluit daarom niet uit dat verdachte om die reden niet verder gehandeld heeft als gebruikelijk.
Op 4 februari 2020 vindt er weer een observatie plaats. Gezien wordt dat een Mercedes Vito geparkeerd staat op het terrein aan de [adres 1] , zijnde het adres waar het bedrijf van [medeverdachte 1] is gevestigd. Om 09:21 uur wordt gezien dat deze Mercedes Vito met het [kenteken 1] , het terrein aan de [adres 2] komt opgereden. De bestuurder is dan verdachte. Om 09:24 uur stapt een persoon in deze Mercedes Vito en rijdt weg. Om 10:23 uur wordt de Mercedes Vito door de politie te Utrecht staande gehouden. Met de zoekfunctie van Google, een openbare bron van informatie, kan bepaald worden dat het ongeveer één uur duurt om de afstand af te leggen van plaats vertrek te Sprundel naar plaats van staandehouding te Utrecht. Bij de staandehouding blijkt de bestuurder [medeverdachte 3] te zijn. In de Mercedes Vito wordt 1200 liter aceton aangetroffen.
Ook op 4 februari 2020 wordt om 09:38 uur een Fiat Ducato, voorzien van het Belgische [kenteken 2] , op het terrein aan de [adres 2] gezien. Om 09:59 uur vertrekt verdachte als bestuurder met deze bus. Een minuut later stopt deze bus op de [adres 1] . Gezien wordt dat door middel van een heftruck vier pallets in de Fiat Ducato worden geladen. Verdachte staat daarbij te kijken. De heftruckchauffeur blijkt [medeverdachte 1] te zijn.
Nadat de Fiat Ducato geladen is, rijdt verdachte deze terug naar de [adres 2] . Verdachte stapt in een Opel Vivaro en rijdt weg.
Om 10:44 uur vertrekt de Fiat Ducato. Om 11:00 uur wordt deze gezien op de parkeerplaats Wouwse Tol te Bergen op Zoom. Er vindt een controle plaats. De bestuurder blijkt [medeverdachte 2] te zijn en in de bus blijkt 2550 liter zoutzuur te zitten. [medeverdachte 2] verklaart later dat hij de bus opgehaald heeft in het dorp waar hij woont in [plaats ] . Daar had hij de bus ook weer terug moeten zetten.
Er vindt vervolgens een doorzoeking in het bedrijfspand (een loods) van [medeverdachte 1] . Daar worden een pallet en twee losse jerrycans met aceton aangetroffen, bij elkaar 600 liter aceton. [medeverdachte 1] wijst verdachte aan als zijnde de eigenaar van de pallet en jerrycans. Hij verklaart kort gezegd dat hij zijn loods ter beschikking had gesteld aan verdachte. In het begin in verband met opslag van dozen eiwitpoeders. Dit speelde vanaf het voorjaar van 2019. Vervolgens werden het dozen en jerrycans en de laatste zeven keer waren het alleen pallets met jerrycans. De goederen werden volgens [medeverdachte 1] altijd door vreemden gebracht. Specifiek worden door hem, gezien de kentekens, “Polen en Kroaten” benoemd. De leveringen kwamen gemiddeld om de vijf à zes weken. [verdachte] was degene die aangaf wanneer spullen opgehaald gingen worden.
[medeverdachte 1] heeft op een gegeven moment een bepaald vermoeden gekregen. Hij geeft ook aan dat hij in de maand augustus 2019 een paar keer voor verdachte heeft gereden. De rechtbank constateert dat de beschrijving die [medeverdachte 1] hierbij geeft, één op één past op de handelswijze die verdachte op 4 februari 2020 heeft laten zien. Te weten het afspreken op een plek, het voertuig van de klant overnemen, met dat voertuig naar de loods van [medeverdachte 1] rijden, het voertuig laden en het voertuig vervolgens weer terugbrengen naar de klant.
[medeverdachte 1] verklaart ook over een zogenaamde “klop klop” telefoon die in het bezit zou zijn van verdachte. Dit zou volgens [medeverdachte 1] een ‘criminele telefoon’ betreffen. Bij zijn aanhouding is een dergelijke cryptotelefoon ook bij verdachte aangetroffen. Een soortgelijke telefoon is overigens ook bij [medeverdachte 2] , de chauffeur van de Fiat Ducato, aangetroffen.
De rechtbank constateert dat door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI) is vastgesteld dat de monsters van de inhoud van de jerrycans in de Mercedes Vito en de jerrycans in de loods aan de [adres 1] aceton bevatten. Ook is door het NFI vastgesteld dat de monsters van de inhoud van de jerrycans in de Fiat Ducato zoutzuur bevatten.
Verdachte (mede)pleger voorbereidingshandelingen?
Er is sprake van ‘het voorhanden hebben’ zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet als verdachte de feitelijke macht over de voorwerpen en stoffen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Die voorwerpen en stoffen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van verdachte te bevinden. Bij bewezenverklaring van ‘het voorhanden hebben’ hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat deze goederen en stoffen aan verdachte toebehoren of dat hij daarover beschikkings- of beheersbevoegdheid heeft. De goederen en stoffen moeten zich wel in de machtssfeer van verdachte bevinden. Daarvoor is vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid voor de voor productie van drugs bestemde goederen en stoffen, althans de aanmerkelijke kans daarop.
In totaal is 1800 liter aceton en 2250 liter zoutzuur aangetroffen. In het dossier wordt gerelateerd dat ambtshalve bekend is dat aceton illegaal gebruikt wordt in de vervaardiging van MDMA en/of bij het terugwinnen van cocaïne uit een dragermateriaal en dat 1800 liter aceton in verhouding staat tot een te produceren hoeveelheid van 450 kg MDMA. Ambtshalve is ook bekend dat zoutzuur wordt gebruikt voor de illegale vervaardiging van amfetamine, MDMA, methamfetamine en/of het uitwassen van cocaïne. De verhouding daarbij is dat een hoeveelheid van 2550 liter zoutzuur in verhouding staat tot een te produceren hoeveelheid van 2550 kilo MDMA.
De rechtbank merkt op dat zoutzuur en aceton legale toepassingen kennen. In de jurisprudentie wordt er echter van uitgegaan dat bij dergelijke grote hoeveelheden, zoals waar in dit dossier sprake van is, deze chemische middelen gebruikt worden bij de productie van synthetische drugs. Door verbalisanten van de Landelijke Eenheid, Landelijke Faciliteit Ontmantelen is verder gerelateerd dat ontbreken van Nederlandse etikettering op en de ongebruikelijk vervoersmethode van de jerrycans een indicatie zijn voor de criminele bestemming van de aangetroffen middelen.
De rechtbank is van oordeel dat de modus operandi van verdachte en ook een aantal keer van [medeverdachte 1] met betrekking tot het inladen van de chemische middelen een extra duiding is van de illegaliteit van de handelingen. Dit beeld wordt ook nog eens versterkt door de verklaring van [medeverdachte 1] ten overstaan van de politie dat hij wel dacht “dat het om niet legale inhoud zou zijn”.
De rechtbank constateert verder dat uit onderzoek van de telefoon van verdachte gebleken is dat hij gezocht heeft op de woorden/zinnen “acetone”, “wat en hoe” en “hoe maak je speed”. Verdachte heeft zich telkens beroepen op zijn zwijgrecht en hierover dus geen uitleg gegeven.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is er naar het oordeel van de rechtbank bij verdachte sprake geweest van beschikkingsmacht over de middelen. Hij was telkens degene die naar [medeverdachte 1] communiceerde over de leveringen, maar ook wanneer er een lading opgehaald zou worden. Ten aanzien van het ontvangen, de opslag en het leveren van de chemische middelen was hij dus degene die de touwtjes in handen had. Meerdere keren is verdachte gelinkt aan een voertuig waar heel kort daarna grote hoeveelheden chemische middelen in zijn aangetroffen. Hij was ook degene die, toen hij zelf niet in de gelegenheid was, [medeverdachte 1] instrueerde hoe te handelen. [medeverdachte 1] moest ook enveloppen met geld afgeven bij de levering, maar hij moest ook de enveloppen met geld in ontvangst nemen bij afgifte van ladingen.
Gelet op voornoemde modus operandi en de hoeveelheden chemische middelen die zijn aangetroffen, kan het niet anders dan dat verdachte wist dat de middelen bestemd waren voor de productie van synthetische drugs of het uitwassen van cocaïne. Verdachte heeft geen enkele uitleg gegeven voor zijn handelen. Van aanknopingspunten voor een ander scenario is niet gebleken en een ander scenario is dan ook niet aannemelijk geworden.
De voorbereidingshandelingen heeft verdachte samen met in ieder geval [medeverdachte 1] in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 4 februari 2020 gepleegd.
Het ten laste gelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen in die periode kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden zoals hierna onder 4.4 weergegeven. Daar komt echter bij dat op 4 februari 2020 ook medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] als chauffeur hun rol gespeeld hebben in deze zaak. Dus ook met betrekking tot deze dag met deze medeverdachten is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van medeplegen.
Ten aanzien van de feiten 2 tot en met 5 komt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op tijdstippen gelegen in de periode van 01 augustus 2019 tot en met 04 februari 2020 te Sprundel en Utrecht en Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het telkens bereiden, bewerken, vervaardigen, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van MDMA en/of (met)amfetamine en/of cocaïne, zijnde MDMA en (met)amfetamine en cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden,
stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden te vermoeden, dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers, hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
- chemicaliën en/of grondstoffen bestemd voor de productie van MDMA en/of (met)amfetamine en/of cocaïne te weten grote hoeveelheden zoutzuur en aceton opgeslagen en vervoerd en afgeleverd,
waarvan verdachte en zijn mededaders wisten of ernstige redenen hadden
te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feit(en);
2
op 4 februari 2020 te St. Willebrord, gemeente Rucphen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Bruni, type MOD. 92, kaliber 9mm PAK zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
3
op 4 februari 2020 te St. Willebrord, gemeente Rucphen munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 11, centraalvuur knalpatronen van het kaliber 9mm (aangetroffen in de Renault Kangoo) en
- 50, centraalvuur knalpatronen van het kaliber 9mm (aangetroffen in een boekenkluis) en
- 33, centraalvuur knalpatronen van het kaliber 9mm (aangetroffen in een boekenkluis) en
- 25, kogelpatronen van het kaliber .32 (aangetroffen in een boekenkluis)
voorhanden heeft gehad;
4
op 4 februari 2020 te St. Willebrord, gemeente Rucphen een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
5
op 4 februari 2020 te St. Willebrord, gemeente Rucphen, twee, wapens, van categorie I, onder 3°, te weten twee boksbeugels voorhanden heeft gehad;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 50 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest en daarnaast een geldboete van
€ 60.000,-.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, kan volstaan worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest. Daarnaast kan een maximale werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 4 februari 2020 schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA en/of (met)amfetamine en/of cocaïne. Op grond van de aangetroffen hoeveelheden mag worden aangenomen dat daarmee een aanzienlijke hoeveelheid synthetische drugs geproduceerd had kunnen worden of cocaïne mee uitgewassen kunnen worden.
Harddrugs zijn schadelijke stoffen voor de volksgezondheid. Door de verspreiding van deze verdovende middelen en het gebruik ervan wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Bovendien gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten, maar ook worden medewerkers van op zichzelf bonafide bedrijven en zelfs van opsporingsinstanties omgekocht en ingezet voor de handel in drugs. De handel in harddrugs is regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd. De rechtbank acht het, gezien deze trend, dan ook extra zorgwekkend dat bij verdachte een gaspistool en een aanzienlijke hoeveelheid munitie is aangetroffen, alsmede twee boksbeugels en een busje pepperspray.
Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag. Voorgaande is ook de reden dat er op het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs strenge straffen staan.
Voor het zwaarste feit dat verdachte heeft gepleegd bestaan er geen landelijke (LOVS) oriëntatiepunten. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en op het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij in 2017 is veroordeeld voor een Opiumwetfeit.
De rechtbank acht een gevangenisstraf in geval van het medeplegen van voorbereidingshandelingen in beginsel op zijn plaats. De rechtbank houdt bij de strafbepaling rekening met de rol die verdachte heeft gespeeld. Hij is degene die de boel heeft aangestuurd. [medeverdachte 1] was ondergeschikt aan hem en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waren enkel de chauffeurs.
De rechtbank zal rekening houden met een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn alsmede met het van toepassing zijn van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank een straf opleggen die lager ligt dan de eis van de officier van justitie. Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat er geen ruimte is voor een andere strafmodaliteit, of lichtere sanctie, dan een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel langer is dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Daar komt bij dat de rechtbank moet concluderen dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn essentiële bijdrage aan de georganiseerde drugscriminaliteit. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest alsmede een geldboete van € 10.000,- op zijn plaats.
De geldboete dient ter afschrikking, ook in financieel opzicht, van verdachte en anderen die het handelen in grondstoffen voor drugs overwegen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
De rechtbank merkt daarbij op dat waar het gaat om de sporttas (nummer 587469), deze enkel terug naar verdachte kan wanneer de tas leeg is.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 47, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van het voorbereiden of het bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij moest vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 2:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 3:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
feit 4:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
feit 5:Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 10.000,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
85 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
4 1 stk sporttas: _587469; deel 1 (dient leeg retour te gaan);
12 1 stk horloge
(omschrijving: G_585308, ibn 06-02-2020, zilver, merk: Rolex)
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 april 2023.