ECLI:NL:RBZWB:2023:2771

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
02-032742-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs met grote hoeveelheden zoutzuur

Op 24 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs. De verdachte, die als chauffeur fungeerde, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid zoutzuur, een stof die vaak gebruikt wordt in de productie van synthetische drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 4 februari 2020 samen met anderen handelingen heeft verricht die gericht waren op de productie van MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne. De officier van justitie had bewijs aangedragen dat de verdachte in het bezit was van een cryptotelefoon en dat hij een transport had aangenomen dat niet paste in het reguliere handelsverkeer. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat de stoffen bestemd waren voor de productie van drugs. De verdachte werd ook beschuldigd van heling van een gestolen Fiat Ducato, maar de rechtbank sprak hem vrij van het feit dat hij niet op de hoogte was van de valse kentekenplaten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 365 dagen, waarvan 350 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank hield rekening met de rol van de verdachte, die minder prominent was dan die van zijn medeverdachten, en met de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-032742-20
vonnis van de meervoudige kamer van 24 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. A. Carli, advocaat te Geleen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. H.G. Klootwijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de productie van harddrugs;
feit 2: dat verdachte een Fiat Ducato geheeld heeft;
feit 3: dat verdachte een Fiat Ducato heeft bestuurd met onjuiste kentekenplaten;

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de voorbereidingshandelingen. Zij baseert zich daarbij onder andere op het gegeven dat verdachte in het bezit was van een cryptotelefoon. Verdachte wilde snel geld verdienen en heeft een transport aangenomen wat in het reguliere handelsverkeer niet past. Door niet te controleren wat hij vervoerde heeft verdachte minstens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er sprake was van crimineel handelen ten aanzien van het voorbereiden of bevorderen van de productie van synthetische drugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke chemische middelen in zulke hoeveelheden, gebruikt worden voor de productie van synthetische drugs. Ter zitting heeft verdachte ook verklaard “Ik ga niet met de eigen bus van het bedrijf van mijn vader zulke dingen doen. Ik wil niet dat de bus van mijn vader ontdekt wordt.”
De combinatie van omstandigheden maakt dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte opzet had op het vervoer van de stoffen die bestemd waren om de productie van synthetische drugs voor te bereiden of te bevorderen.
Ten aanzien van de heling van de Fiat Ducato, zoals onder feit 2 tenlastegelegd, is de officier van justitie van mening dat ook dit feit bewezenverklaard kan worden. Het is verdachte zelf die bij de rechter-commissaris verklaard heeft dat hij niet wist dat de Fiat Ducato gestolen was. Tot dat moment was de informatie - namelijk dat de Ducato van diefstal afkomstig was - niet bij de politie bekend. Na onderzoek blijkt de bus inderdaad gestolen te zijn. Gelet hierop kan bewezen worden verklaard dat verdachte op 4 februari 2020 wist dat de bus gestolen was.
Ten aanzien van feit 3 dient vrijspraak te volgen, nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte wetenschap had dat er valse kentekenplaten op de bus zaten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. Verdachte heeft weliswaar een hoeveelheid zoutzuur voorhanden gehad, maar hij had niet een ernstig vermoeden dat die hoeveelheid zoutzuur gebruikt zou worden voor de productie van MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne. Uit het dossier blijkt ook overigens niets van betrokkenheid van of wetenschap bij verdachte met betrekking tot het bereiden, verwerken en/of bewerken en/of vervaardigen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen. Ook is verder niets gebleken van contact tussen verdachte en medeverdachten. Het dossier bevat dan ook onvoldoende concrete aanknopingspunten op grond waarvan verdachte in verband kan worden gebracht met het opzettelijk treffen van voorbereidingshandelingen. Verdachte moet dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
Ook moet verdachte van feit 2 worden vrijgesproken. Verdachte wist niet dat de Fiat Ducato van diefstal afkomstig was. Hij beschikte namelijk over een sleutel die op het contactslot paste.
Met de officier van justitie is de verdediging van mening dat verdachte ook van feit 3 vrijgesproken moet worden. Niet bewezen kan worden dat verdachte wist van de valse kentekenplaten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Naar aanleiding van twee TCI-processen-verbaal is een onderzoek gestart naar [medeverdachte 1] . Hij zou handelen in grondstoffen voor de productie van synthetische drugs en de werkwijze zou zijn dat hij naar een ontmoetingsplek rijdt, daar de bus van de klant overneemt, naar de opslag rijdt om daar de bus te vullen met grondstoffen en de bus van de klant vervolgens weer terug te rijden naar de ontmoetingsplek.
Besloten wordt om [medeverdachte 1] te observeren. Uit de observatieprocessen-verbaal blijkt vervolgens dat hij op 16 januari 2020 precies zo handelt als hiervoor beschreven. Bij controle van de bus, bestuurd door verdachte, blijkt deze leeg te zijn. In een tapgesprek een dag later geeft [medeverdachte 1] aan dat hij het vermoeden had gevolgd te worden. De rechtbank sluit daarom niet uit dat hij niet verder gehandeld heeft als gebruikelijk.
Op 4 februari 2020 vindt er echter weer een observatie plaats. Om 09:38 uur wordt een Fiat Ducato, voorzien van het Belgische [kenteken] , op het terrein aan de [adres 1] gezien. Om 09:59 uur vertrekt [medeverdachte 1] als bestuurder met deze bus. Een minuut later stopt deze bus op de [adres 2]. Gezien wordt dat door middel van een heftruck vier pallets in de Fiat Ducato worden geladen. [medeverdachte 1] staat daarbij te kijken. De heftruckchauffeur blijkt [medeverdachte 2] te zijn. Nadat de Fiat Ducato ingeladen is, rijdt [medeverdachte 1] deze terug naar de [adres 1]. [medeverdachte 1] stapt in een Opel en rijdt weg. Om 10:44 uur vertrekt de Fiat Ducato. Om 11:00 uur wordt deze gezien op de parkeerplaats Wouwse Tol te Bergen op Zoom. Er vindt een controle plaats. De bestuurder blijkt verdachte te zijn en in de bus blijkt 2550 liter zoutzuur te zitten. Verdachte verklaart later dat hij de bus opgehaald heeft in het dorp waar hij woont in [plaats] . Daar had hij de bus ook weer terug moeten zetten.
Bij zijn aanhouding is een cryptotelefoon aangetroffen.
De rechtbank constateert dat door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI) is vastgesteld dat de monsters van de inhoud van de jerrycans in de Fiat Ducato zoutzuur bevatten.
Verdachte (mede)pleger voorbereidingshandelingen?
Er is sprake van ‘het voorhanden hebben’ zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet als verdachte de feitelijke macht over de voorwerpen en stoffen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Die voorwerpen en stoffen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van verdachte te bevinden. Bij bewezenverklaring van ‘het voorhanden hebben’ hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat deze goederen en stoffen aan verdachte toebehoren of dat hij daarover beschikkings- of beheersbevoegdheid heeft. De goederen en stoffen moeten zich wel in de machtssfeer van verdachte bevinden. Daarvoor is vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid voor de voor productie van drugs bestemde goederen en stoffen, althans de aanmerkelijke kans daarop.
Onder verdachte is 2250 liter zoutzuur aangetroffen. In het dossier wordt gerelateerd dat ambtshalve bekend is dat zoutzuur wordt gebruikt voor de illegale vervaardiging van amfetamine, MDMA, methamfetamine en/of cocaïne. De verhouding daarbij is dat een hoeveelheid van 2550 liter zoutzuur in verhouding staat tot een te produceren hoeveelheid van 2550 kilo MDMA.
De rechtbank merkt op dat zoutzuur legale toepassingen kent. In de jurisprudentie wordt er echter van uitgegaan dat bij dergelijke hoeveelheden, zoals in dit dossier sprake van is, deze chemische middelen gebruikt worden bij de productie van synthetische drugs. Door verbalisanten van de Landelijke Eenheid, Landelijke Faciliteit Ontmantelen is verder gerelateerd dat ontbreken van Nederlandse etikettering op en de ongebruikelijk vervoersmethode van de jerrycans een indicatie zijn voor de criminele bestemming van de aangetroffen middelen.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is er naar het oordeel van de rechtbank bij verdachte sprake geweest van beschikkingsmacht over het middel. Hij bestuurde de bus en [medeverdachte 1] vertrouwde hem kennelijk het transport van een grote hoeveelheid zoutzuur toe.
Gelet op voornoemde modus operandi en de hoeveelheid chemische middelen die is aangetroffen, kan het niet anders dan dat verdachte wist of een ernstig vermoeden had dat dat middel bestemd was voor de productie van synthetische drugs. Dit blijkt ook wel uit zijn opmerking ter zitting “Ik ga niet met de eigen bus van het bedrijf van mijn vader zulke dingen doen. Ik wil niet dat de bus van mijn vader ontdekt wordt.” Daar komt bij dat niet alleen [medeverdachte 1] een cryptotelefoon had die veelal door criminelen wordt gebruikt, ook verdachte had een dergelijke telefoon in zijn bezit. Bij gebrek aan aanknopingspunten daarvoor is een ander scenario niet aannemelijk geworden.
De voorbereidingshandelingen heeft verdachte samen met in ieder geval medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 4 februari 2020 gepleegd. Het ten laste gelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen in die periode kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
Ook ten aanzien van feit 2 komt de rechtbank tot een bewezenverklaring. Het is verdachte zelf die ten overstaan van de rechter-commissaris op 7 februari 2020 verklaart dat hij niet wist dat de bus gestolen was. Dit was nog vóórdat bij de politie bekend was dat de bus gestolen was. Dit betekent dan ook dat verdachte wel degelijk moet hebben geweten dat de bus van diefstal afkomstig was.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde het dossier onvoldoende aanknopingspunten geeft om tot het wettig en overtuigend bewijs te komen. Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 04 februari 2020 te Sprundel en Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het telkens bereiden, bewerken, vervaardigen, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
MDMA en/of (met)amfetamine en/of cocaïne, zijnde MDMA en (met)amfetamine en cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden stoffen
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden te vermoeden, dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers, hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
- chemicaliën en/of grondstoffen bestemd voor de productie van MDMA en/of (met)amfetamine en/of cocaïne te weten grote hoeveelheden zoutzuur opgeslagen en vervoerd
waarvan verdachte en zijn mededaders wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feit(en);
2
omstreeks 04 februari 2020 te Sprundel en Bergen op Zoom, een Fiat Ducato, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen
goed betrof;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 17 maanden met aftrek en een geldboete van € 10.000,- waarvan € 5.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring kan volstaan worden met een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd doorgebracht in voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 4 februari 2020 schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA en/of (met)amfetamine en/of cocaïne. Op grond van de aangetroffen hoeveelheid chemicaliën mag worden aangenomen dat daarmee een aanzienlijke hoeveelheid synthetische drugs geproduceerd had kunnen worden. Harddrugs zijn schadelijke stoffen voor de volksgezondheid. Door de verspreiding van deze verdovende middelen en het gebruik ervan wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Bovendien gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten, maar ook worden medewerkers van op zichzelf bonafide bedrijven en zelfs van opsporingsinstanties omgekocht en ingezet voor de handel in drugs. De handel in harddrugs is regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd.
Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Voorgaande is ook de reden dat er op het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs strenge straffen staan.
Voor het feit dat verdachte heeft gepleegd bestaan er geen landelijke (LOVS) oriëntatiepunten. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en op het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank acht een gevangenisstraf in geval van het medeplegen van voorbereidingshandelingen in beginsel op zijn plaats. De rechtbank houdt bij de strafbepaling echter rekening met de rol die verdachte heeft gespeeld. Waar [medeverdachte 1] als degene kan worden beschouwd die de boel aanstuurde en [medeverdachte 2] als handlanger van [medeverdachte 1] kan worden gezien, was de rol van verdachte meer bescheiden. Hij was degene die op 4 februari 2020 als chauffeur en vervoerder optrad. De rechtbank acht het wel opvallend dat hij ook op 16 januari 2020 de chauffeur was. Ondanks dat er toen niets is gevonden, lijkt het er wel op dat verdachte wel genegen was om vaker ritjes te doen om snel geld te verdienen.
Gelet op de ondergeschikte rol die verdachte ten opzichte van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] had, zal de rechtbank hem een aanzienlijk lagere straf opleggen. Zij zal daarbij ook meewegen dat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank een straf opleggen die lager ligt dan de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 365 dagen waarvan 350 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest op zijn plaats. De rechtbank wil met het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst niet weer zal laten verleiden om voor geldelijk gewin zich met dit soort feiten in te laten. Daarnaast acht de rechtbank oplegging van de maximale taakstraf, te weten 240 uur, op zijn plaats. Voor de oplegging van een geldboete ziet de rechtbank geen noodzaak.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van het voorbereiden of het bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij moest vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 2:Opzetheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 350 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240(
tweehonderdveertig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120(
honderdtwintig)dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 april 2023.