ECLI:NL:RBZWB:2023:2772

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
02-032677-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs. De verdachte, geboren in 1969, werd bijgestaan door raadsman mr. A. Goedkoop. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 28 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. H.G. Klootwijk, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd gewijzigd en de rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de productie van harddrugs, door grote hoeveelheden aceton en zoutzuur voorhanden te hebben. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat de aangetroffen chemische stoffen bestemd waren voor de productie van synthetische drugs. De verdachte had zijn loods ter beschikking gesteld aan een medeverdachte, die betrokken was bij de handel in grondstoffen voor de productie van drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een ondergeschikte rol had, maar dat hij wel degelijk betrokken was bij de voorbereidingshandelingen.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een geldboete van € 10.000,-. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de schadelijke gevolgen van de handel in harddrugs voor de volksgezondheid en de samenleving. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-032677-20
vonnis van de meervoudige kamer van 24 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A. Goedkoop, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. H.G. Klootwijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de productie van harddrugs.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de observaties die gedaan zijn; op de berichten tussen verdachte en [medeverdachte 1] ; de eigen verklaring van verdachte bij de politie en de aangetroffen chemische stoffen. De rol van verdachte is daarbij zo omvangrijk en essentieel geweest dat sprake was van medeplegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte heeft zich voor het karretje van [medeverdachte 1] laten spannen. Verdachte was goed van vertrouwen en wilde [medeverdachte 1] helpen met het opbouwen van diens bedrijf. Verdachte heeft niets gekregen voor de opslag. Hij wist niets en had ook geen vermoeden van wat er in de jerrycans zat. Weliswaar bevonden de stoffen zich in zijn machtssfeer, maar hij was zich niet bewust van de aanwezigheid van die stoffen. Ook kan niet worden aangetoond dat verdachte de bedoeling had om de voorbereidingshandelingen uit te voeren met als doel het illegaal produceren, verwerken of vervaardigen van verdovende middelen.
Ten aanzien van het medeplegen wordt opgemerkt dat verdachte opslagruimte ter beschikking heeft gesteld, maar dat er verder geen samenwerking of taakverdeling was. Er blijkt niet dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking van voldoende gewicht tussen verdachte en een of meer anderen.
Verdachte dient dan ook van het tenlastegelegde feit vrijgesproken te worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Naar aanleiding van twee TCI-processen-verbaal is een onderzoek gestart naar [medeverdachte 1] . Hij zou handelen in grondstoffen voor de productie van synthetische drugs en de werkwijze zou zijn dat hij naar een ontmoetingsplek rijdt, daar de bus van de klant overneemt, naar de opslag rijdt om daar de bus te vullen met grondstoffen en de bus van de klant vervolgens weer terug te rijden naar de ontmoetingsplek.
Besloten wordt om [medeverdachte 1] te observeren. Uit de observatieprocessen-verbaal blijkt vervolgens dat hij op 16 januari 2020 precies zo handelt als hiervoor beschreven. Bij controle van de bus, bestuurd door [medeverdachte 2] , blijkt deze leeg te zijn. In een tapgesprek een dag later geeft [medeverdachte 1] aan dat hij het vermoeden had gehad gevolgd te worden. De rechtbank sluit daarom niet uit dat hij om die reden niet verder gehandeld heeft als gebruikelijk.
Op 4 februari 2020 vindt er weer een observatie plaats. Gezien wordt dat een Mercedes Vito geparkeerd staat op het terrein aan de [adres 1], zijnde het adres waar het bedrijf van verdachte is gevestigd. Om 09:21 uur wordt gezien dat deze Mercedes Vito met het [kenteken 1] , het terrein aan de [adres 2] komt op gereden. De bestuurder is dan [medeverdachte 1] . Om 09:24 uur stapt een persoon in deze Mercedes Vito en rijdt weg. Om 10:23 uur wordt de Mercedes Vito door de politie te Utrecht staande gehouden. Met de zoekfunctie van Google, een openbare bron van informatie, kan bepaald worden dat het ongeveer één uur duurt om de afstand af te leggen van plaats vertrek te Sprundel naar plaats van staandehouding te Utrecht. Bij de staandehouding blijkt de bestuurder [medeverdachte 3] te zijn. In de Mercedes Vito wordt 1200 liter aceton aangetroffen.
Ook op 4 februari 2020 wordt om 09:38 uur een Fiat Ducato, voorzien van het Belgische [kenteken 2] , op het terrein aan de [adres 2] gezien. Om 09:59 uur vertrekt [medeverdachte 1] als bestuurder met deze bus. Een minuut later stopt deze bus op de [adres 1]. Gezien wordt dat door middel van een heftruck vier pallets in de Fiat Ducato worden geladen. [medeverdachte 1] staat daarbij te kijken. De heftruckchauffeur blijkt verdachte te zijn. Nadat de Fiat Ducato ingeladen is, rijdt [medeverdachte 1] deze terug naar de [adres 2]. [medeverdachte 1] stapt in een Opel Vivaro en rijdt weg. Om 10:44 uur vertrekt de Fiat Ducato. Om 11:00 uur wordt deze gezien op de parkeerplaats Wouwse Tol te Bergen op Zoom. Er vindt een controle plaats. De bestuurder blijkt [medeverdachte 2] te zijn en in de bus blijkt 2550 liter zoutzuur te zitten. [medeverdachte 2] verklaart later dat hij de bus opgehaald heeft in het dorp waar hij woont in [plaats ] . Daar had hij de bus ook weer terug moeten zetten.
Er vindt vervolgens een doorzoeking in het bedrijfspand van verdachte. Daar worden een pallet en twee losse jerrycans met aceton aangetroffen, bij elkaar 600 liter aceton. Verdachte wijst [medeverdachte 1] aan als zijnde de eigenaar van de pallet en jerrycans. Hij verklaart kort gezegd dat hij zijn loods ter beschikking had gesteld aan [medeverdachte 1] . In het begin in verband met opslag van dozen eiwitpoeders. Dit speelde vanaf het voorjaar van 2019. Vervolgens werden het dozen en jerrycans en de laatste zeven keer waren het alleen pallets met jerrycans. De goederen werden volgens verdachte altijd door vreemden gebracht. Specifiek worden door hem, gezien de kentekens, “Polen en Kroaten” benoemd. De leveringen kwamen gemiddeld om de vijf à zes weken. [medeverdachte 1] was degene die aangaf wanneer spullen opgehaald gingen worden. Verdachte heeft op een gegeven moment een bepaald vermoeden gekregen. Hij geeft ook aan dat hij in de maand augustus 2019 een paar keer voor verdachte heeft gereden. De rechtbank constateert dat de beschrijving die verdachte hierbij geeft, één op één past op de handelswijze die [medeverdachte 1] op 4 februari 2020 heeft laten zien. Te weten het afspreken op een plek, het voertuig van de klant overnemen, met dat voertuig naar de loods van verdachte rijden, het voertuig laden en het voertuig vervolgens weer terugbrengen naar de klant.
Verdachte verklaart ook over een zogenaamde “klop klop” telefoon die in het bezit zou zijn van [medeverdachte 1] . Dit zou volgens verdachte een ‘criminele telefoon’ betreffen. Bij zijn aanhouding is ook een dergelijke cryptotelefoon bij [medeverdachte 1] aangetroffen. Een soortgelijke telefoon is overigens ook bij [medeverdachte 2] , de chauffeur van de Fiat Ducato, aangetroffen.
De rechtbank constateert dat door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI) is vastgesteld dat de monsters van de inhoud van de jerrycans in de Mercedes Vito en de jerrycans in de loods aan de [adres 1] aceton bevatten. Ook is door het NFI vastgesteld dat de monsters van de inhoud van de jerrycans in de Fiat Ducato zoutzuur bevatten.
Verdachte (mede)pleger voorbereidingshandelingen?
Er is sprake van ‘het voorhanden hebben’ zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet als verdachte de feitelijke macht over de voorwerpen en stoffen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Die voorwerpen en stoffen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van verdachte te bevinden. Bij bewezenverklaring van ‘het voorhanden hebben’ hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat deze goederen en stoffen aan verdachte toebehoren of dat hij daarover beschikkings- of beheersbevoegdheid heeft. De goederen en stoffen moeten zich wel in de machtssfeer van verdachte bevinden. Daarvoor is vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid voor de voor productie van drugs bestemde goederen en stoffen, althans de aanmerkelijke kans daarop.
In totaal is 1800 liter aceton en 2250 liter zoutzuur aangetroffen. In het dossier wordt gerelateerd dat ambtshalve bekend is dat aceton illegaal gebruikt wordt in de vervaardiging van MDMA en/of bij het terugwinnen van cocaïne uit een dragermateriaal en dat 1800 liter aceton in verhouding staat tot een te produceren hoeveelheid van 450 kg MDMA. Ambtshalve is ook bekend dat zoutzuur wordt gebruikt voor de illegale vervaardiging van amfetamine, MDMA, methamfetamine en/of het uitwassen van cocaïne. De verhouding daarbij is dat een hoeveelheid van 2550 liter zoutzuur in verhouding staat tot een te produceren hoeveelheid van 2550 kilo MDMA.
De rechtbank merkt op dat zoutzuur en aceton legale toepassingen kennen. In de jurisprudentie wordt er echter van uitgegaan dat bij dergelijke grote hoeveelheden, zoals waar in dit dossier sprake van is, deze chemische middelen gebruikt worden bij de productie van synthetische drugs. Door verbalisanten van de Landelijke Eenheid, Landelijke Faciliteit Ontmantelen is verder gerelateerd dat ontbreken van Nederlandse etikettering op en de ongebruikelijk vervoersmethode van de jerrycans een indicatie zijn voor de criminele bestemming van de aangetroffen middelen.
De rechtbank is van oordeel dat de modus operandi van [medeverdachte 1] en ook een aantal keer van verdachte met betrekking tot het inladen van de chemische middelen een extra duiding is van de illegaliteit van de handelingen. Dit beeld wordt nog eens versterkt door de verklaring van verdachte ten overstaan van de politie dat hij wel dacht “dat het om niet legale inhoud zou zijn”.
De rechtbank constateert verder dat uit onderzoek van de telefoon van [medeverdachte 1] gebleken is dat hij gezocht heeft op de woorden/zinnen “acetone”, “wat en hoe” en “hoe maak je speed”.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is er naar het oordeel van de rechtbank bij verdachte sprake geweest van beschikkingsmacht over de middelen. De loods was van hem en [medeverdachte 1] vertrouwde hem kennelijk het ontvangen van leveringen van de chemische middelen, alsmede het aan een klant leveren van die middelen toe. Verdachte werd door [medeverdachte 1] aangestuurd. Op 4 februari 2020 heeft verdachte zelf de Fiat Ducato geladen met vier pallets met jerrycans waar zoutzuur in zat. Verdachte heeft meerdere keren enveloppen met geld in zijn handen gehad Of om namens [medeverdachte 1] aan degenen te geven die de middelen leverden of om aan [medeverdachte 1] te geven.
Gelet op voornoemde modus operandi en de hoeveelheden chemische middelen die zijn aangetroffen, kan het niet anders dan dat verdachte wist of een ernstig vermoeden had dat de middelen bestemd waren voor de productie van synthetische drugs. Dit blijkt ook wel uit zijn opmerkingen dat het om niet legale inhoud zou gaan en dat [medeverdachte 1] een telefoon had die veelal door criminelen wordt gebruikt. Aanknopingspunten voor een ander scenario zijn niet aannemelijk geworden.
Die voorbereidingshandelingen heeft verdachte samen met in ieder geval [medeverdachte 1] in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 4 februari 2020 gepleegd. Op 4 februari 2020 kan door ook nog [medeverdachte 2] bij betrokken worden, nu verdachte de bus waarin [medeverdachte 2] niet lang daarna is aangetroffen, op die dag heeft geladen.
Het ten laste gelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen in die periode kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen gelegen in de periode van 01 augustus 2019 tot en met 04 februari 2020 te Sprundel en Utrecht en Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het telkens bereiden, bewerken, vervaardigen, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
MDMA en/of (met)amfetamine en/of cocaïne, zijnde MDMA en (met)amfetamine en cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden stoffen
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden te vermoeden, dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers, hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
- chemicaliën en/of grondstoffen bestemd voor de productie van MDMA en/of (met)amfetamine en/of cocaïne te weten grote hoeveelheden zoutzuur en aceton opgeslagen en vervoerd en afgeleverd
waarvan verdachte en zijn mededaders wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feit(en).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 40 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest en daarnaast een geldboete van
€ 30.000,- waarvan € 20.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring stelt de verdediging zich op het standpunt dat volstaan kan worden met een straf gelijk aan de in voorarrest doorgebrachte tijd. Subsidiair kan een taakstraf overwogen worden. Verdachte zou zich ook in een geldboete kunnen vinden.
Meegewogen dient te worden dat sprake is van een fikse overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 4 februari 2020 schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA en/of (met)amfetamine en/of cocaïne. Op grond van de aangetroffen hoeveelheden mag worden aangenomen dat daarmee een aanzienlijke hoeveelheid synthetische drugs geproduceerd had kunnen worden of cocaïne uitgewassen had kunnen worden. Harddrugs zijn schadelijke stoffen voor de volksgezondheid. Door de verspreiding van deze verdovende middelen en het gebruik ervan wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Bovendien gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten, maar ook worden medewerkers van op zichzelf bonafide bedrijven en zelfs van opsporingsinstanties omgekocht en ingezet voor de handel in drugs. De handel in harddrugs is regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd.
Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd. Voorgaande is ook de reden dat er op het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs strenge straffen staan.
Voor het feit dat verdachte heeft gepleegd bestaan er geen landelijke (LOVS) oriëntatiepunten. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en op het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank acht een gevangenisstraf in geval van het medeplegen van voorbereidingshandelingen in beginsel op zijn plaats. De rechtbank houdt bij de strafbepaling rekening met de rol die verdachte heeft gespeeld. Hij is degene die zijn loods ter beschikking heeft gesteld aan [medeverdachte 1] . Hij heeft zich bij momenten ook door deze medeverdachte laten aansturen door bijvoorbeeld de chemische middelen te ontvangen en de personen die leverden een envelop met geld te geven. Ook kwam het voor dat hij in plaats van [medeverdachte 1] naar een klant toe ging, het voertuig van de klant overnam, naar zijn loods reed, het voertuig laadde en het voertuig met lading weer aan de klant gaf, waarna hij een envelop met geld kreeg die hij aan [medeverdachte 1] moest geven. Gelet op de ondergeschikte rol die verdachte ten opzichte van [medeverdachte 1] had, zal de rechtbank hem een lagere straf opleggen.
De rechtbank zal rekening houden met een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank een straf opleggen die lager ligt dan de eis van de officier van justitie. Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank echter met de officier van justitie van oordeel dat er geen ruimte is voor een andere strafmodaliteit, of lichtere sanctie, dan een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel langer is dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest alsmede een geldboete van € 10.000,- op zijn plaats.
De rechtbank wil met het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst niet weer voor het karretje laat spannen. De geldboete dient ter afschrikking, ook in financieel opzicht, van verdachte en anderen die het handelen in grondstoffen voor drugs overwegen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Het beslag

Door de verdediging is naar voren gebracht dat door de politie een kopie van de administratie van het bedrijf van verdachte is gemaakt en dat verzocht wordt dit kopie terug te geven.
Door de officier van justitie is aangegeven dat, nu het een door de politie gemaakt kopie van de administratie betreft, er geen sprake is van beslaglegging.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat er in casu geen sprake is van een beslag op een aan onder verdachte in beslag genomen voorwerp en dat zij om die reden hier geen beslissing over kan nemen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen , 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van het voorbereiden of het bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij moest vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 10.000,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
85 dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 april 2023.