ECLI:NL:RBZWB:2023:2773

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
02-032795-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs. De verdachte, die als chauffeur fungeerde, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid aceton, een stof die vaak gebruikt wordt in de productie van synthetische drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door niet te controleren wat hij vervoerde, de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij betrokken was bij criminele activiteiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 16 maanden geëist, maar de rechtbank legde een lagere straf op van 365 dagen, waarvan 350 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 240 uur opgelegd. De rechtbank overwoog dat de verdachte een ondergeschikte rol had in de criminele organisatie en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij de productie van harddrugs en de gevolgen daarvan voor de volksgezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-032795-20
vonnis van de meervoudige kamer van 24 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte 1]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A. Jhingoer, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. H.G. Klootwijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de productie van harddrugs.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de voorbereidingshandelingen. Zij baseert zich daarbij op het gegeven dat in het busje dat verdachte bestuurde een grote hoeveelheid aceton is aangetroffen. De bus waarin hij reed, werd van hem overgenomen, op een andere locatie geladen en weer teruggebracht naar hem. Gelet op deze handelswijze heeft hij op zijn minst in de gaten moeten hebben gehad dat sprake was van illegale praktijken. Door niet te controleren wat hij vervoerde heeft verdachte minstens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er sprake was van crimineel handelen gericht op het voorbereiden of bevorderen van de productie van synthetische drugs.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke chemische middelen in zulke hoeveelheden, gebruikt worden voor de productie van synthetische drugs.
De combinatie van omstandigheden maakt dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte opzet had op het vervoer van stoffen die ervoor bestemd waren om de productie van synthetische drugs voor te bereiden of te bevorderen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde feit. Er was geen wetenschap bij verdachte. [medeverdachte 1] werd goed in de gaten gehouden, maar er is in het dossier geen link naar verdachte te vinden. De vraag kan gesteld worden of verdachte überhaupt in Sprundel is geweest. Via Google Maps is uit te rekenen dat de plek waar verdachte staande is gehouden 1 uur en 7 minuten verwijderd is van Sprundel. Het gaat om een afstand van 90 kilometer. Het is niet bekend of verdachte de onbekende man is die de observerende verbalisanten hebben gezien in Sprundel. Verdachte dacht dat het om bouwmaterialen ging. De opzet is ook niet aan te tonen. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van het tenlastegelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Naar aanleiding van twee TCI-processen-verbaal is een onderzoek gestart naar [medeverdachte 1] . Hij zou handelen in grondstoffen voor de productie van synthetische drugs en de werkwijze zou zijn dat hij naar een ontmoetingsplek rijdt, daar de bus van de klant overneemt, naar de opslag rijdt om daar de bus te vullen met grondstoffen en de bus van de klant vervolgens weer terug te rijden naar de ontmoetingsplek.
Besloten wordt om [medeverdachte 1] te observeren. Uit de observatieprocessen-verbaal blijkt vervolgens dat hij op 16 januari 2020 precies zo handelt als hiervoor beschreven. Bij controle van de bus, bestuurd door [verdachte 2] , blijkt deze leeg te zijn. In een tapgesprek een dag later geeft [medeverdachte 1] aan dat hij het vermoeden had gevolgd te worden. De rechtbank sluit daarom niet uit dat hij niet verder gehandeld heeft als gebruikelijk.
Op 4 februari 2020 vindt er echter weer een observatie plaats. Gezien wordt dat een Mercedes Vito geparkeerd stond op het terrein aan de [adres 1] , zijnde het adres waar het bedrijf van [medeverdachte 2] is gevestigd. Om 09:21 uur wordt gezien dat deze Mercedes Vito met het [kenteken] , het terrein aan de [adres 2] komt op gereden. De bestuurder is dan [medeverdachte 1] . Om 09:24 uur stapt een persoon in deze Mercedes Vito en rijdt weg. Om 09:26 uur wordt gezien dat de bestuurder van de Mercedes Vito een man met een gezet postuur is. De rechtbank neemt ter zitting waar dat verdachte eveneens een ‘gezet postuur’ heeft. Om 10:23 uur wordt de Mercedes Vito door de politie te Utrecht staande gehouden.
Met de zoekfunctie van Google, een openbare bron van informatie, kan bepaald worden dat het ongeveer één uur duurt om de afstand af te leggen van plaats vertrek te Sprundel naar plaats staandehouding te Utrecht. Bij de staandehouding blijkt de bestuurder verdachte te zijn. In de Mercedes Vito wordt 1200 liter aceton aangetroffen.
Gelet op de omstandigheden, zoals beschreven, gaat de rechtbank er van uit dat het verdachte is geweest die in Sprundel in de Mercedes Vito is gestapt als bestuurder. Zij acht de verstreken tijd tussen wegrijden in Sprundel en staande houding in Utrecht, dermate krap, dat zij niet aannemelijk acht dat een onbekend gebleven bestuurder ergens gestopt is waarna verdachte het busje heeft overgenomen. Verdachte heeft dit overigens ook niet verklaard. Hij heeft geen verklaring willen afleggen.
Er vindt een doorzoeking in het bedrijfspand van [medeverdachte 2] . Daar worden nog een pallet en twee losse jerrycans aangetroffen. Bij elkaar is dit 600 liter aceton. [medeverdachte 2] wijst [medeverdachte 1] aan als zijnde de eigenaar van de pallet en jerrycans. Hij verklaart kort gezegd dat hij zijn loods ter beschikking had gesteld aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] verklaart ook over een zogenaamde “klop klop” telefoon die in het bezit zou zijn van [medeverdachte 1] . Dit zou volgens [medeverdachte 2] een criminele telefoon betreffen. Bij zijn aanhouding is een dergelijke cryptotelefoon bij [medeverdachte 1] aangetroffen.
De rechtbank constateert dat door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI) is vastgesteld dat de monsters van de inhoud van de jerrycans in de Mercedes Vito en de jerrycans in de loods aan de [adres 1] aceton bevatten.
Verdachte (mede)pleger voorbereidingshandelingen?
Er is sprake van ‘het voorhanden hebben’ zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet als verdachte de feitelijke macht over de voorwerpen en stoffen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Die voorwerpen en stoffen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van verdachte te bevinden. Bij bewezenverklaring van ‘het voorhanden hebben’ hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat deze goederen en stoffen aan verdachte toebehoren of dat hij daarover beschikkings- of beheersbevoegdheid heeft. De goederen en stoffen moeten zich wel in de machtssfeer van verdachte bevinden. Daarvoor is vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid voor de voor productie van drugs bestemde goederen en stoffen, althans de aanmerkelijke kans daarop.
In totaal is 1800 liter aceton aangetroffen. In het dossier wordt gerelateerd dat ambtshalve bekend is dat aceton illegaal gebruikt wordt in de vervaardiging van MDMA en/of bij het terugwinnen van cocaïne uit een dragermateriaal. 1800 liter aceton staat in verhouding tot een te produceren hoeveelheid van 450 kg MDMA.
De rechtbank merkt op dat aceton legale toepassingen kent. In de jurisprudentie wordt er echter van uitgegaan dat bij dergelijke hoeveelheden, zoals in dit dossier sprake van is, deze chemische middelen gebruikt worden bij de productie van synthetische drugs. Door verbalisanten van de Landelijke Eenheid, Landelijke Faciliteit Ontmantelen is verder gerelateerd dat ontbreken van Nederlandse etikettering op en de ongebruikelijk vervoersmethode van de jerrycans een indicatie zijn voor de criminele bestemming van de aangetroffen middelen.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is er naar het oordeel van de rechtbank bij verdachte sprake geweest van beschikkingsmacht over de aceton. De rechtbank ziet hem als bestuurder van de Mercedes Vito bus en [medeverdachte 1] vertrouwde hem kennelijk het transport van een grote hoeveelheid aceton toe.
Gelet op voornoemde modus operandi en de hoeveelheid aceton die is aangetroffen, kan het niet anders dan dat verdachte wist of een ernstig vermoeden had dat de aceton bestemd was voor de productie van synthetische drugs of het uitwassen van cocaïne. Dit blijkt ook wel uit zijn opmerking tegen de verbalisanten bij de staande houding dat het om bouwmaterialen zou gaan, terwijl dit overduidelijk niet het geval was. Verder is er geen enkele aannemelijke verklaring of scenario van de zijde van verdachte gekomen. Van aanknopingspunten voor een ander scenario is niet gebleken en een ander scenario is dan ook niet aannemelijk geworden.
Die voorbereidingshandelingen heeft verdachte samen met in ieder geval medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 4 februari 2020 gepleegd. Het ten laste gelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen in die periode kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 04 februari 2020 te Sprundel en Utrecht tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het telkens bereiden, bewerken, vervaardigen, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
MDMA en/of (met)amfetamine en/of cocaïne, zijnde MDMA en (met)amfetamine en cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden
stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden te vermoeden, dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers, hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
- chemicaliën en/of grondstoffen bestemd voor de productie van MDMA en/of (met)amfetamine en/of cocaïne te weten grote hoeveelheden aceton opgeslagen en vervoerd
waarvan verdachte en zijn mededaders wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feit(en).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 16 maanden met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 10.000,- waarvan € 5.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring kan volstaan worden met een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd doorgebracht in voorarrest. Eventueel kan aanvullend een maximale werkstraf worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 4 februari 2020 schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA en/of (met)amfetamine en/of cocaïne. Op grond van de aangetroffen hoeveelheid chemicaliën mag worden aangenomen dat daarmee een aanzienlijke hoeveelheid synthetische drugs geproduceerd zou kunnen worden of cocaïne mee uitgewassen kunnen worden. Harddrugs zijn schadelijke stoffen voor de volksgezondheid. Door de verspreiding van deze verdovende middelen en het gebruik ervan wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Bovendien gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten, maar ook worden medewerkers van op zichzelf bonafide bedrijven en zelfs van opsporingsinstanties omgekocht en ingezet voor de handel in drugs. De handel in harddrugs is regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd.
Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Voorgaande is ook de reden dat er op het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs strenge straffen staan.
Voor het feit dat verdachte heeft gepleegd bestaan er geen landelijke (LOVS) oriëntatiepunten. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en op het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank acht een gevangenisstraf in geval van het medeplegen van voorbereidingshandelingen in beginsel op zijn plaats. De rechtbank houdt bij de strafbepaling echter rekening met de rol die verdachte heeft gespeeld. Waar [medeverdachte 1] als degene kan worden beschouwd die de boel aanstuurde en [medeverdachte 2] als handlanger van [medeverdachte 1] kan worden gezien, was de rol van verdachte meer bescheiden. Hij was degene die op 4 februari 2020 als chauffeur en vervoerder optrad.
Gelet op de ondergeschikte rol die verdachte ten opzichte van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] had, zal de rechtbank hem een aanzienlijk lagere straf opleggen. Zij zal daarbij ook meewegen dat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank een straf opleggen die lager ligt dan de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 365 dagen waarvan 350 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest op zijn plaats. De rechtbank wil met het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst niet weer zal laten verleiden om voor geldelijk gewin zich met dit soort feiten in te laten. Daarnaast acht de rechtbank oplegging van de maximale taakstraf, te weten 240 uur, op zijn plaats. Voor de oplegging van een geldboete ziet de rechtbank geen noodzaak.
De rechtbank realiseert zich dat deze strafoplegging gelijk is aan die van [verdachte 2] , terwijl deze ook een heling van een gestolen voertuig verweten wordt. Gelet op de proceshouding van verdachte ziet de rechtbank echter geen reden om een lagere straf op te leggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Medeplegen van het voorbereiden of het bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij moest vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 350 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240(
tweehonderdveertig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120(
honderdtwintig)dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 april 2023.