ECLI:NL:RBZWB:2023:2785

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
C/02/383321/FA RK 2-1173
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling voor een minderjarige. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Koop-van Vliet, verzoekt de rechtbank om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen en de voorlopige zorgregeling te wijzigen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.E.M. Edelmann, verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om niet-ontvankelijkheid of afwijzing van de verzoeken.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van verschillende stukken, waaronder eerdere beschikkingen en rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 februari 2023 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was er ook vertegenwoordiging van de Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de emotionele ontwikkeling van de minderjarige en de impact van de huidige situatie op haar welzijn.

De rechtbank heeft besloten de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer voor verdere behandeling, gezien de ingrijpende aard van de verzoeken. Tot de nieuwe behandeling blijft de huidige zorg- en contactregeling van kracht, met de nadruk op begeleid contact tussen de minderjarige en de vrouw. De rechtbank heeft ook aanbevolen dat de vrouw individuele hulp zoekt in verband met haar emotionele situatie. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot de verhinderdata van partijen zijn vastgesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/383321 / FA RK 21-1173
Datum uitspraak: 23 februari 2023
beschikking betreffende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A. Koop-van Vliet, te Breda,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.J.E.M. Edelmann, te Breda.
Als belanghebbende in onderhavige zaak wordt aangemerkt:
- Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI), gevestigd te Eindhoven.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, in de procedure gekend om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 20 oktober 2022, en de daarin vermelde stukken;
- het op 23 januari 2023 ontvangen emailbericht van de Raad met het verzoek om een mondelinge behandeling te plannen;
- het op 27 januari 2023 ontvangen rapport van de Raad;
- het op 6 februari 2023 ontvangen F2 formulier van mr. Edelmann;
- het op 10 februari 2023 ontvangen F9 formulier van mr. Koop-Van Vliet, inhoudende aanvullende verzoeken.
1.2
Namens de vrouw is op 16 februari 2023 een verweerschrift op de aanvullende verzoeken ingediend. Nu sprake is van een te late indiening, waarbij niet alle partijen van dit verweerschrift kennis hebben kunnen nemen, is dit verweerschrift vooralsnog voor de beoordeling buiten beschouwing gelaten.
1.3
De mondelinge behandeling van de onderhavige zaak heeft op 17 februari 2023 plaatsgevonden. Tevens is het (oorspronkelijke) verzoek over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ingevolge 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (met kenmerk C/02/398967 / JE RK 22-1113) behandeld. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een medewerkster namens de Raad alsmede twee medewerksters van de GI.

2.De verdere beoordeling

2.1
Thans ligt nog voor het verzoek van de man om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de hoofdverblijfplaats van de [minderjarige] bij de man te bepalen;
II. de, bij vonnis van 21 januari 2021, vastgestelde (voorlopige) zorgregeling te wijzigen, in dier voege dat [minderjarige] de ene week van zondagavond tot en met de daaropvolgende week zondagavond en de andere week van zondagavond tot en met vrijdag na school bij de man verblijft en van vrijdag na school tot zondagavond 18:30 uur bij de vrouw verblijft, althans een zodanige regeling als de rechtbank juist en redelijk acht, vast te stellen en de man te machtigen om de nakoming van de, door de rechtbank, bij beschikking bepaalde, (voorlopige) zorgregeling te bewerkstelligen door telkens als de vrouw deze niet nakomt, de vrouw in gijzeling te doen nemen voor de duur van 24 uur, waarbij heeft te gelden dat, telkens wanneer de vrouw 24 uur in gijzeling wordt genomen, de verbeurde dwangsom wordt verminderd met een bedrag gelijk aan de dwangsom voor één overtreding.
2.2.
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt deze verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
2.3
Bij beschikking van 20 oktober 2022 heeft de rechtbank onder meer bepaald
– onder wijziging van het vonnis van de voorzieningenrechter van 21 januari 2021 – dat de [minderjarige] en de man
voorlopiggerechtigd zijn tot onbegeleid contact met elkaar iedere week op dinsdag en donderdag uit school tot na etenstijd (om 18:30 uur) en eens per twee weken op zaterdag van 10:00 uur tot 16:00 uur met een mogelijke uitbreiding hiervan op geleide van de GI waarbij het tempo van [minderjarige] te allen tijde leidend dient te zijn, zulks met inachtneming van het onder 4.10 overwogene. Voorts is de Raad met spoed verzocht onderzoek te doen naar de situatie van [minderjarige] ten aanzien van de contacten met haar ouders.
2.4
Uit het rapport van de Raad van 27 januari 2023 blijkt – kort samengevat – dat de Raad zich zorgen maakt over de context waarbinnen [minderjarige] opgroeit, en wat dit betekent voor haar emotionele ontwikkeling, loyaliteitsontwikkeling en hechting naar haar beide ouders, haar identiteitsontwikkeling en haar seksuele ontwikkeling. Sinds januari 2021 zijn er meerdere vormen van [hulpverlening 1] , [hulpverlening 2] , [hulpverlening 3] , [hulpverlening 4] ) ingezet om duidelijkheid te krijgen over de zorgen die moeder in eerste instantie uit en om tot onbelaste omgang te komen. Door de Raad is geconcludeerd dat de door de vrouw gestelde zorgen over het (seksuele) contact tussen de man en [minderjarige] niet bevestigd worden. Er is sprake van een meisje wat zich op veel gebieden goed ontwikkelt. Ze is slim en sociaal erg vaardig. Het gaat goed op school, ze heeft vriendschappen. Tijdens de speltherapie toonde [minderjarige] een positieve beleving van beide ouders en liet ze een leeftijdsadequate ontwikkeling en spelgedrag zien. Door school wordt opgemerkt dat [minderjarige] zich weinig uit over zowel de man als de vrouw. Ondanks dat er positieve observaties zijn geweest door zowel [hulpverlening 1] als [hulpverlening 5] en de begeleide contacten tussen [minderjarige] en de man veilig zijn geweest, is zichtbaar dat [minderjarige] vanaf medio 2022 (forse) weerstand laat zien ten aanzien van contact met de man. De Raad maakt zich er zorgen over op welke manier de vrouw met [minderjarige] zal (blijven) praten over de situatie, welke spanningen zij zal (blijven) overdragen en op welke manier [minderjarige] belast kan worden met de situatie vanuit de moeder. Het feit dat de omgang met de man zo beladen verloopt, zorgt ervoor dat [minderjarige] geen eigen, onbevangen beleving kan opbouwen van de man. De Raad stelt dat er sprake is van een impasse in de opvoedcontext van [minderjarige] . Deze impasse is gelegen in de houding van de vrouw, als gevolg van haar perceptie op de situatie. Deze impasse dient, in het belang van [minderjarige] , doorbroken te worden. Hiervoor is het noodzakelijk dat de visie en het handelen van de vrouw ten aanzien van de door haar veronderstelde onveiligheid tussen [minderjarige] en de man verandert. De Raad heeft meerdere scenario’s overwogen en heeft de volgende scenario’s uitgewerkt: een waarin [minderjarige] vooral bij de vrouw woont en contact heeft met de man, een waarin [minderjarige] vooral bij de man woont en contact heeft met de vrouw, een co-ouderschap of een scenario waar [minderjarige] (zoals de speltherapeut opperde) op een neutrale plek, niet bij één van haar ouders, gaat wonen. De Raad heeft vervolgens de rechtbank geadviseerd om een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te leggen, waarbij de man het merendeel van de zorg- en opvoedingstaken op zich neemt (wat erop neer komt dat [minderjarige] voornamelijk bij de man verblijft) en de vrouw het resterend deel van de zorg- en opvoedingstaken op zich neemt. De Raad ziet hier de meeste mogelijkheden om de situatie zoals die nu is, en door de Raad als niet in het belang van [minderjarige] wordt gezien, te doen stoppen. De kans is anders groot dat de situatie onveranderd blijft, er contactverlies zal zijn tussen [minderjarige] en haar vader, en dat zij opgroeit met het idee dat zij geen contact met hem heeft omdat hij onveilig voor hem was, danwel dat zij door hem seksueel misbruikt is. Hier zijn echter tot op heden geen aanwijzingen voor gezien. Dit scenario waarin [minderjarige] bij de man woont, geeft de GI meer handvatten om op passende wijze het contact tussen [minderjarige] en de vrouw vorm te geven en aan te passen, afhankelijk van de behoefte van [minderjarige] en de mogelijkheden van de vrouw. Dit biedt [minderjarige] ook de meeste kans om op onbelaste wijze van allebei haar ouders te mogen genieten en van hen te houden. De Raad adviseert bewust niet om op dit moment een voorlopige contactregeling met de vrouw vast te stellen, omdat niet te voorzien is hoe het contact met de vrouw eruit moet zien vanuit bovenstaand geschetst uitgangspunt dat [minderjarige] bij de man woont.
2.5
Tijdens de mondelinge behandeling is door de vrouw, kort samengevat, aangevoerd
dat zij zich niet herkent in het rapport van de Raad en dat zij gegronde zorgen over [minderjarige] heeft. Er is door beide partijen strijd gevoerd. De vrouw heeft zich wel gerealiseerd dat de huidige situatie voor niemand goed is en heeft de beslissing genomen om de eerder vastgestelde onbegeleide zorg- en contactregeling uit te gaan voeren. De vrouw heeft gemerkt dat het contact tussen [minderjarige] en de man goed gaat en zij is het er mee eens dat het contact wordt uitgebreid. Wel dient er systemische ondersteuning vanuit de ggz worden ingezet. De vrouw wenst dat de verzoeken worden aangehouden in afwachting van het verloop van de zorg- en contactregeling en het traject via de ggz. De vrouw stelt voorts dat de GI in de afgelopen periode vanwege de afwezigheid van een gezinsvoogd onvoldoende bereikbaar voor haar was. De vrouw bevreemdt het dat de GI thans aangeeft dat het contact met de man begeleid dient te zijn terwijl zij een vooraankondiging van de GI heeft ontvangen dat zij mee moet werken aan de onbegeleide omgang. De ontwikkeling van [minderjarige] gaat nu goed. Er moet voor haar rust komen.
2.6
Door en namens de man is, kort samengevat, tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het huidige contact met [minderjarige] goed verloopt. Het contact kan uitgebreid worden. Wel maakt de man zich zorgen tot wanneer het contact goed blijft gaan. Niet dat hij zich zorgen maakt dat het niet goed tussen hem en [minderjarige] gaat, maar de man is bang dat de vrouw weer ongefundeerde beschuldigingen gaat maken en dat hij weer terug bij af is. De man zal wel weer de schuld krijgen als [minderjarige] het een keertje over een piemel heeft. De angsten en haar gevoelens van onveiligheid projecteert de vrouw op [minderjarige] . Zij kan dit
– ondanks alles wat aan hulp in de afgelopen jaren al ingezet is – niet doorbreken. Nu de zaak zes maanden aanhouden, zal de houding van de vrouw niks veranderen. De vrouw moet met zichzelf aan de slag maar dat kan niet als [minderjarige] bij haar in huis blijft. Het is een rigoureus middel maar [minderjarige] heeft het recht om zich op een evenwichtige manier te ontwikkelen, hetgeen de man haar kan bieden. De man zal er wel voor zorgen dat de vrouw een rol krijgt in het leven van [minderjarige] en hij staat open voor hulpverlening.
2.7
Namens de GI is tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – erkend dat er wisselingen van gezinsvoogd hebben plaatsgevonden maar dat de GI al lange tijd pogingen doet om de vrouw mee te laten werken aan de zorg- en contactregeling. De vrouw weigerde altijd mee te werken, zodat er nu vraagtekens zijn bij haar plotse ommezwaai. De GI acht het momenteel een groot risico om het contact onbegeleid plaats te laten vinden. Niet omdat er zorgen zijn over het contact tussen de vader en [minderjarige] maar om de vrees dat de vrouw ineens weer met niet onderbouwde beschuldigingen jegens de man komt. Er zijn nu twee vaste gezinsvoogden betrokken. De GI staat achter het advies van de Raad dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de man moet hebben en dat er begeleide omgang met de vrouw plaatsvindt. Voorts is een systeemonderzoek bij beide ouders nodig alsmede opvoed-ondersteuning bij de man omdat [minderjarige] al langere tijd niet meer bij hem woont. De opvoedondersteuning kan heel snel opgestart worden. Het klopt dat er een vooraankondiging voor een schriftelijke aanwijzing is afgegeven. De vrouw werkte namelijk weinig tot niet mee. Gelet op de ommezwaai van de vrouw is het echter nu van belang dat er ingezet wordt op begeleid contact en dat de communicatie bij de overdracht tussen de ouders wordt verbeterd.
2.8
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling het eerder ingenomen standpunt herhaald en – kort samengevat – het volgende nog aangevuld. Er is sprake van strijdende ouders, maar beide ouders strijden met een andere functie. Voor de Raad was het onduidelijk hoe de zorg- en contactregeling ineens uitgevoerd kon worden. Het lijkt mooi dat dit gebeurt maar het is opmerkelijk. Een minderjarige die in de afgelopen jaren amper contact heeft gehad met haar vader omdat er volgens de vrouw zoveel zorgen zouden zijn en ineens zijn die strijd en de zorgen over de man verdwenen. De Raad heeft er geen vertrouwen in dat de vrouw mee blijft werken aan de zorg- en contactregeling. Het is slechts wachten op een eerste uitspraak van [minderjarige] over de man die door de vrouw verkeerd wordt uitgelegd en dan zijn partijen weer terug bij af. De vrouw laat zich voeden door de mensen die haar volgen en daar vaart zij blind op. Het in te zetten systeemonderzoek is vooral op de vrouw gericht want de man is al voldoende onderzocht en daar zijn geen zorgen over. Opvoedondersteuning is wel bij de man nodig aangezien [minderjarige] daar nog moet ingroeien. Tevens dient er sprake te zijn van begeleide omgang met de vrouw zodat er gekeken kan worden hoe dat loopt. Het doel is een co-ouderschap, aangezien [minderjarige] recht heeft op twee ouders.
3.1
De rechtbank overweegt als volgt.
Op het onderhavige geschil zijn de artikelen 1:253a juncto 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing.
Ingevolge artikel 1:253a, eerste lid van het BW, kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere omvatten:
- een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken;
- de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.2
De Raad, de GI en de man stellen zich op het standpunt dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man moet komen te liggen en dat er een begeleide contactregeling met de vrouw moet worden vastgesteld. De vrouw stelt dat het hoofdverblijf van [minderjarige] niet gewijzigd dient te worden maar dat de zorg- en contactregeling tussen de man en [minderjarige] kan worden uitgebreid, mede met behulp van systemische ondersteuning vanuit de ggz.
De rechtbank overweegt dat [minderjarige] op dit moment bijna volledig bij de vrouw verblijft en dat zij pas sinds kort onbegeleid contact met de man heeft, zodat er een ingrijpende beslissing voorligt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een dergelijke beslissing dient te worden voorgelegd aan de meervoudige kamer van deze rechtbank en zij zal dan ook tot verwijzing daartoe overgaan. De nieuwe mondelinge behandeling ten overstaan van de meervoudige kamer dient evenwel in het belang van [minderjarige] op korte termijn plaats te vinden. Partijen worden om die reden in de gelegenheid gesteld om vóór de hierna te noemen pro forma datum hun verhinderdata voor de komende vier weken op te geven, zodat de nieuwe mondelinge behandeling gepland kan worden.
Tot en met de nieuwe mondelinge behandeling dient de huidige voorlopige zorg- en contactregeling te worden gecontinueerd en daar waar mogelijk onder regie van de GI te worden uitgebreid, zoals reeds bepaald bij beschikking van 20 oktober 2022. Het is echter in het belang van [minderjarige] en partijen dat er vooralsnog sprake is van begeleid contact, zodat er geen ruimte kan ontstaan voor ruis over het welbevinden van [minderjarige] tijdens de contacten met de man. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat deze begeleide omgang op korte termijn georganiseerd kan worden. Het is voorts aan de GI om een plan te maken ten aanzien van de verdere opbouw van de zorg- en contactregeling mede in het licht van het advies van de Raad. Tevens kan tijdens de volgende mondelinge behandeling meer duidelijkheid gegeven worden over de in te zetten opvoedondersteuning bij de man alsmede de systemische ondersteuning die voor de vrouw, de man en [minderjarige] ingezet dient te worden.
Daarbij geeft de rechtbank de vrouw nog in overweging om individuele hulp voor zichzelf te zoeken. Dit niet alleen naar aanleiding van de bevindingen in het raadsrapport maar ook in verband met de plotse ommezwaai van de vrouw ten aanzien van de contacten tussen de man en [minderjarige] . De rechtbank kan zich voorstellen dat dit voor de vrouw emotionele ervaringen zijn, zodat de inzet van individuele gespecialiseerde hulpverlening geboden kan zijn.
In het licht van het vorengaande beslist de rechtbank als volgt.

4.De beslissing

De rechtbank
verwijst de zaak naar de meervoudige kamer van deze rechtbank;
bepaalt – onder wijziging van de beschikking van de rechtbank van 20 oktober 2022 – dat de [minderjarige] en de man
voorlopiggerechtigd zijn tot
begeleidcontact met elkaar iedere week op dinsdag en donderdag uit school tot na etenstijd (om 18:30 uur) en eens per twee weken op zaterdag van 10:00 uur tot 16:00 uur met een mogelijke uitbreiding hiervan op geleide van de GI;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van deze zaak aan tot
3 maart 2023 PRO FORMAin afwachting van de verhinderdata van partijen over de periode van vier weken na 3 maart 2023;
houdt iedere verdere beslissing aan.
.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hamburger, en in het openbaar uitgesproken op
23 februari 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.