Uitspraak
2.De feiten
3.De verzoeken
primairde datum van indiening van het verzoekschrift van de bewindvoerder dan wel
subsidiairde datum van indiening van zijn verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek nader vast te stellen op € 124,= per maand per kind.
4.De beoordeling
Tussen partijen is niet in geschil dat het inkomen van mevrouw [naam 2] op dit moment lager is dan haar inkomen in 2020. Haar inkomen bedraagt nu een bedrag van € 1.301,32 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiegeld. Naar het oordeel van de rechtbank is gesteld noch gebleken dat mevrouw [naam 2] niet in staat zou zijn tot het verwerven van een hoger inkomen. Van fysieke en/of mentale problemen is niet gebleken. Dat mevrouw [naam 2] – in overleg met de man – haar verdiencapaciteit gedeeltelijk onbenut laat, is haar eigen keuze. Deze keuze mag echter niet ten laste komen van de draagkracht van de man en daarmee ten nadele van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat mevrouw [naam 2] in staat moet zijn om een inkomen te verwerven ter hoogte van
€ 22.656,= bruto per jaar, te vermeerderen met vakantietoeslag. Aan het standpunt van de man dat bij het aannemen van een verdiencapaciteit van mevrouw [naam 2] ook van mevrouw [naam 1] kan en mag worden verwacht dat zij meer gaat werken gaat de rechtbank voorbij. Onbetwist is gebleven dat mevrouw [naam 1] al gedurende vele jaren twintig uur per week werkt. Verder rust de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] volledig op de schouders van mevrouw [naam 1] , nu de man de beslissing heeft gemaakt om geen enkele rol meer te spelen in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.De beslissing
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.