ECLI:NL:RBZWB:2023:2815

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
C/02/402102 / FA RK 22-4487
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Pulskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en verdiencapaciteit van de partner in een echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van kinderalimentatie. De bewindvoerder, die optreedt voor [naam 1], heeft verzocht om de door de man te betalen bijdrage voor de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verhogen naar € 250 per maand per kind. De man heeft daarentegen verzocht om de bijdrage te verlagen naar € 124 per maand per kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking van 17 december 2020 zijn gewijzigd, waardoor de eerder vastgestelde bijdrage niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven. De rechtbank heeft de financiële situatie van beide ouders beoordeeld, waarbij de draagkracht van de man en de bewindvoerder is vastgesteld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man geen recht heeft op een zorgkorting, wat betekent dat hij in beginsel volledig moet bijdragen aan de kosten van de kinderen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de bijdrage van de man vastgesteld op € 124 per maand per kind, met ingang van de datum van de beschikking. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/402102 / FA RK 22-4487
beschikking over wijziging kinderalimentatie
in de zaak van
[de bewindvoerder] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [naam 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen de bewindvoerder,
advocaat mr. S. van Reeven-Özer,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M. Akça-Altun.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 7 oktober 2022 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de bewindvoerder;
- het e-mailbericht van mr. Van Reeven-Özer van 16 november 2022 met bijlagen;
- het op 12 december 2022 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen van de man;
- het F9-formulier van mr. Van Reeven-Özer van 16 december 2022 met bijlage;
- het op 30 januari 2023 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek met bijlagen van de bewindvoerder;
- de brief van mr. Van Reeven-Özer van 21 maart 2023 met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Akça-Altun van 24 maart 2023 met bijlagen;
- de beschikking van deze rechtbank van 17 december 2020.
1.2. Het F9-formulier van mr. Van Reeven-Özer van 31 maart 2023 met bijlagen heeft de rechtbank binnen een termijn van tien dagen voor de mondelinge behandeling ontvangen. Tegen de indiening van dit formulier met bijlagen is geen bezwaar gemaakt. Nu deze stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn betrekt de rechtbank deze stukken bij de behandeling van de zaak en deze maken daardoor onderdeel uit van het procesdossier.
1.3. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 5 april 2023. Bij die gelegenheid waren de bewindvoerder en mevrouw [naam 1] aanwezig. Zij werden bijgestaan door hun advocaat. Verder is verschenen de advocaat van de man. Hoewel behoorlijk opgeroepen was de man niet aanwezig.

2.De feiten

2.1.
Zoals blijkt uit de stellingen en ingediende stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- de man en mevrouw [naam 1] zijn met elkaar getrouwd geweest van [huwelijksperiode] ;
- uit hun huwelijk zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2013, en,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 2] 2016;
- de man is op [huwelijksdatum] getrouwd met mevrouw [naam 2] ;
- uit het huwelijk van de man en mevrouw [naam 2] is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren: [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 3] 2020.
2.2.
Op grond van de beschikking van 17 december 2020 moet de man nu – inclusief de wettelijke indexering - € 145,42 per maand per kind aan mevrouw [naam 1] voldoen.

3.De verzoeken

De bewindvoerder verzoekt, samengevat, de door de man te betalen bijdrage voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van de datum van haar verzoekschrift nader vast te stellen op € 250,= per maand per kind.
De man verzoekt, samengevat, de door hem te betalen bijdrage voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van
primairde datum van indiening van het verzoekschrift van de bewindvoerder dan wel
subsidiairde datum van indiening van zijn verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek nader vast te stellen op € 124,= per maand per kind.

4.De beoordeling

Grondslag verzoek wijziging alimentatie
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat sinds de beschikking van 17 december 2020 de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de vastgestelde bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Deze wijziging is erin gelegen dat aan de man het recht op omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is ontzegd zodat hij geen aanspraak meer kan maken op een zorgkorting. Dit maakt een onderzoek naar de behoefte van de kinderen aan een bijdrage en naar de huidige financiële draagkracht van de onderhoudsplichtigen noodzakelijk.
4.2.
Bij het bepalen van de behoefte aan een bijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Samengesteld gezin
4.3.
De rechtbank stelt vast dat aan de zijde van de man sprake is van een samengesteld gezin. De man is naast [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ook onderhoudsplichtig voor [minderjarige 3] .
Behoefte van de kinderen
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in 2020 € 292,= per maand per kind bedroeg. Rekening houdend met de wettelijke indexeringen bedraagt de behoefte in 2022 afgerond € 306,= per maand per kind en in 2023 € 317,= per maand per kind.
4.5.
Verder zijn partijen het er over eens dat de behoefte van [minderjarige 3] in 2020 € 548,= per maand bedroeg. Rekening houdend met de wettelijke indexeringen bedraagt deze behoefte in 2022 € 575,= per maand en € 595,= per maand in 2023.
4.6.
Vervolgens moet het aandeel van de onderhoudsplichtigen in de behoefte van de kinderen worden becijferd. De rechtbank becijfert dit aandeel aan de hand van ieders huidig netto inkomen waarbij hun draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in eerder genoemde aanbevelingen.
Draagkracht van mevrouw [naam 1]
4.7.
Tussen partijen staat vast dat bij het becijferen van de draagkracht van mevrouw [naam 1] moet worden aangesloten bij een bruto jaarinkomen van € 21.377,=. In fiscaal opzicht houdt de rechtbank rekening met de van toepassing zijnde heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting), de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Daarnaast volgt uit productie 14 dat mevrouw [naam 1] in aanmerking komt voor een kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop van € 6.970,= per jaar.
Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige netto inkomen van mevrouw [naam 1] op een bedrag van € 2.359,= per maand.
4.8.
De draagkracht van mevrouw [naam 1] is dan volgens de formule € 333,= per maand.
Draagkracht van de man
4.9.
Verder is tussen partijen niet in geschil dat bij het becijferen van de draagkracht van de man moet worden uitgegaan van een bruto jaarinkomen van € 35.448,=, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. In fiscaal opzicht houdt de rechtbank rekening met de van toepassing zijnde heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting), de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Op basis van voorgaande uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige netto inkomen van de man op een bedrag van € 2.606,= per maand.
4.10.
De draagkracht van de man is dan volgens de formule € 454,= per maand.
Draagkracht mevrouw [naam 2]
4.11.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag van welk inkomen moet worden uitgegaan bij het becijferen van de draagkracht van mevrouw [naam 2] . De vrouw stelt dat moet worden aangesloten bij haar inkomen in 2020. Volgens haar is nadien sprake van verwijtbaar inkomensverlies dat voor herstel vatbaar is. De man geeft gemotiveerd aan dat mevrouw [naam 2] minder is gaan werken om zo meer voor [minderjarige 3] te kunnen zorgen. Overigens stelt de man dat het inkomen van mevrouw [naam 2] niet relevant is, omdat zij niet onderhoudsplichtig is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
4.12.
De rechtbank overweegt dat het inkomen van mevrouw [naam 2] , anders dan de man stelt, wel relevant is in onderhavige zaak. De hoogte van het aandeel van mevrouw [naam 2] in de kosten van [minderjarige 3] heeft effect op het aandeel van de man in deze kosten en daarmee ook op het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De rechtbank zal dan ook overgaan tot het beoordelen van de draagkracht van mevrouw [naam 2] .
Tussen partijen is niet in geschil dat het inkomen van mevrouw [naam 2] op dit moment lager is dan haar inkomen in 2020. Haar inkomen bedraagt nu een bedrag van € 1.301,32 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiegeld. Naar het oordeel van de rechtbank is gesteld noch gebleken dat mevrouw [naam 2] niet in staat zou zijn tot het verwerven van een hoger inkomen. Van fysieke en/of mentale problemen is niet gebleken. Dat mevrouw [naam 2] – in overleg met de man – haar verdiencapaciteit gedeeltelijk onbenut laat, is haar eigen keuze. Deze keuze mag echter niet ten laste komen van de draagkracht van de man en daarmee ten nadele van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat mevrouw [naam 2] in staat moet zijn om een inkomen te verwerven ter hoogte van
€ 22.656,= bruto per jaar, te vermeerderen met vakantietoeslag. Aan het standpunt van de man dat bij het aannemen van een verdiencapaciteit van mevrouw [naam 2] ook van mevrouw [naam 1] kan en mag worden verwacht dat zij meer gaat werken gaat de rechtbank voorbij. Onbetwist is gebleven dat mevrouw [naam 1] al gedurende vele jaren twintig uur per week werkt. Verder rust de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] volledig op de schouders van mevrouw [naam 1] , nu de man de beslissing heeft gemaakt om geen enkele rol meer te spelen in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
In fiscaal opzicht houdt de rechtbank rekening met de van toepassing zijnde heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting), de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met een te ontvangen kindgebonden budget van
€ 39,= per maand. Aan de hand van bovenstaande uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige netto inkomen van mevrouw [naam 2] op een bedrag van € 2.078,= per maand.
4.13.
De draagkracht van mevrouw [naam 2] bedraagt dan volgens de formule € 196,= per maand.
Verdeling draagkracht
4.14.
De rechtbank stelt vast dat de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (€ 317,= per maand per kind) sterk afwijkt van de behoefte van [minderjarige 3] (€ 595,= per maand). Verder blijkt dat de draagkracht van de man onvoldoende is om volledig in de behoefte van alle kinderen te voorzien. De rechtbank zal daarom de beschikbare draagkracht van de man verdelen naar rato van behoefte van de kinderen volgens de formule: behoefte kind / totale behoefte alle kinderen x draagkracht.
4.15.
De man is onderhoudsplichtig voor zowel [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als [minderjarige 3] . Op basis van genoemde formule heeft de man beschikbaar voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] € 117,= per maand en voor [minderjarige 3] € 220,= per maand.
Draagkrachtvergelijking
4.16.
Vervolgens moet worden beoordeeld wie welk deel van de behoefte van de kinderen moet dragen. Om dit te bepalen zal een draagkrachtvergelijking moeten worden gemaakt. De rechtbank gebruikt hiervoor de formule:
beschikbare draagkracht / totale draagkracht x behoefte. Deze draagkrachtvergelijking is niet nodig als de gezamenlijke draagkracht van de onderhoudsplichtige ouders lager is dan de behoefte van desbetreffend kind. Dan wordt de bijdrage van de onderhoudsplichtige ouder beperkt tot diens draagkracht. Dit leidt tot het volgende overzicht:
4.17.
De gezamenlijke draagkracht van de man en mevrouw [naam 2] is € 416 ,= per maand. Dit is lager dan de behoefte van [minderjarige 3] (€ 595,=) wat betekent dat er een tekort is om in haar behoefte te voorzien. Een draagkrachtvergelijking is niet aan de orde.
4.18.
De gezamenlijke draagkracht van mevrouw [naam 1] en de man is € 567,= per maand. Dit is lager dan de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (€ 634,=). Een draagkrachtvergelijking is niet aan de orde.
Zorgkorting
4.19.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man geen recht heeft op een zorgkorting. Dit betekent dat de man in beginsel tot het volledige bedrag van zijn draagkracht in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet voorzien, te weten met een bedrag van € 117,= per maand per kind.
4.20.
De rechtbank zal de bijdrage van de man in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nader
vaststellen op een bedrag van € 124,= per maand per kind, nu deze bijdrage wordt begrensd door hetgeen de man heeft verzocht. De rechtbank wijst het verzoek van de bewindvoerder af.
Ingangsdatum
4.21.
De rechtbank ziet aanleiding om de te wijzigen kinderalimentatie vast te stellen met ingang van de datum van deze beschikking. Naar het oordeel van de rechtbank heeft een wijziging met terugwerkende kracht voor mevrouw [naam 1] ingrijpende gevolgen. De door haar ontvangen bijdrage is, naast haar eigen aandeel, onvoldoende om in de volledige kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te voorzien. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat de door mevrouw [naam 1] ontvangen bijdrage van de man in de kosten van de kinderen van maand tot maand wordt verbruikt.
4.22.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
4.23.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
wijzigt de beschikking van 17 december 2022 in zoverre als volgt:
bepaalt dat de daarbij vastgestelde bijdrage in de kosten van de minderjarigen
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2013, en,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 2] 2016,
met ingang van de datum van deze beschikking nader wordt vastgesteld op een bedrag van € 124,= (honderdvierentwintig euro) per maand per kind, voor de toekomst bij vooruitbetaling aan mevrouw [naam 1] te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Pulskens, en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.