ECLI:NL:RBZWB:2023:2849

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5903
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor huishoudelijke ondersteuning

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk, omdat zij van mening is dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 22 juni 2022. De rechtbank heeft in overweging genomen dat partijen niet voor een zitting zijn uitgenodigd, omdat dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig was. Eiseres heeft op 15 februari 2023 een beslissing ontvangen, maar was het niet eens met deze beslissing en heeft op 17 maart 2023 bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres nog procesbelang heeft bij het beroep, omdat zij verzocht heeft om de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er ten tijde van het indienen van het beroep sprake was van een aanvraag. Eiseres stelde dat zij op 22 juni 2022 een aanvraag had ingediend, terwijl verweerder betoogde dat er geen sprake was van een aanvraag omdat het retour gezonden plan van aanpak niet was ondertekend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schriftelijke reactie van eiseres, waarin zij haar onvrede over het plan van aanpak uitdrukt, als een aanvraag kan worden aangemerkt. Eiseres heeft rechtsgeldig beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag, en de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5903

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 22 juni 2022.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Verweerder heeft op 15 februari 2023 alsnog beslist op de aanvraag. Eiseres heeft bij brief van 17 maart 2023 aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing van verweerder van 15 februari 2023. Nu eiseres hiertegen reeds bij verweerder zelfstandig bezwaar heeft gemaakt, wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen niet (met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb) mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiseres nog procesbelang heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval omdat uit het beroep volgt dat eiseres de rechtbank heeft verzocht de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen. Dit kan op de voet van artikel 8:55c van de Awb echter alleen als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is. Eiseres heeft daarom nog belang bij het beoordelen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er ten tijde van het indienen van het beroep sprake was van een aanvraag. Eiseres stelt in haar beroepschrift dat zij op 22 juni 2022 een aanvraag heeft ingediend. In de aanvullende gronden neemt eiseres het standpunt in dat er reeds op 6 juni 2022 een aanvraag was ingediend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een aanvraag, omdat het retour gezonden plan van aanpak niet door eiseres is ondertekend. De reactie van 22 juni 2022 is eveneens niet aan te merken als een aanvraag, nu er alleen wordt gereageerd op de inhoud van het plan van aanpak. De aanvraag van 6 juni 2022 is bij verweerder niet bekend.
In het plan van aanpak is vermeld dat indien eiseres het niet eens is met de conclusie, eiseres door het ondertekenen van het plan van aanpak een aanvraag doet. Daarbij is er ruimte om te beschrijven waarom eiseres het oneens is met (één van) de genoemde afspraken.
De rechtbank stelt vast dat eiseres het plan van aanpak heeft geretourneerd, welke op 22 juni 2022 door verweerder is ontvangen. Eiseres heeft het plan van aanpak niet ondertekend en heeft verwezen naar de schriftelijke bijlage, welke wel is ondertekend. In deze schriftelijke reactie schrijft eiseres dat zij het niet eens is met het plan van aanpak en dat zij om die reden het plan van aanpak niet heeft ondertekend. Dat eiseres eerst later tijdens de beroepsprocedure aangeeft dat zij het plan van aanpak al op 6 juni 2022 ondertekend heeft geretourneerd, strookt niet met de inhoud van deze schriftelijke reactie. De aanvraag van 6 juni 2022 is bij verweerder ook niet bekend. Naar aanleiding van de schriftelijke reactie van 22 juni 2022, heeft verweerder op 4 juli 2023 per e-mail aan eiseres bericht indien zij een aanvraag in wilt indienen voor de huishoudelijke ondersteuning, het plan van aanpak ondertekend geretourneerd dient te worden. Eiseres heeft op 12 juli 2022 hierop aangegeven dat zij het plan van aanpak al heeft geretourneerd en niet weet hoe zij het nu nog moet ondertekenen. Hierop heeft verweerder niet gereageerd.
De rechtbank is van oordeel dat nu eiseres in het plan van aanpak heeft verwezen naar de bijlage en uit deze ondertekende schriftelijke reactie blijkt dat eiseres het niet eens is met het plan van aanpak, dit aangemerkt dient te worden als een aanvraag. Daarbij neemt de rechtbank tevens in overweging dat verweerder niet meer heeft gereageerd op de e-mail van eiseres van 12 juli 2022 en dat in de brief van verweerder van 18 juni 2022 wordt gesproken over een ingediende aanvraag. De stelling van verweerder dat er met de schriftelijke reactie alleen maar wordt gereageerd op de inhoud van het plan van aanpak en het daarom niet kan worden aangemerkt als een aanvraag, volgt de rechtbank niet. Immers, in het plan van aanpak is beperkte ruimte om aan te geven waarom iemand het oneens is met de genoemde afspraken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dit in haar schrijven juist aan proberen te geven. Of verweerder deze redenen voldoende acht, is een andere beoordeling.
Nu eiseres de aanvraag heeft ingediend op 22 juni 2022, heeft eiseres op 19 december 2022 rechtsgeldig beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op deze aanvraag. Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen is dan ook kennelijk gegrond.
Eiseres heeft verzocht om de dwangsom van artikel 4:17 van de Awb vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling de dagtekening 26 oktober 2022 heeft. De rechtbank gaat ervan uit dat de ingebrekestelling de volgende dag bij verweerder is ontvangen. De rechtbank constateert dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
Omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Het geschil heeft betrekking op het uitblijven van een besluit. Deze geschillen moeten volgens vaste rechtspraak als licht worden beschouwd. Daarom merkt de rechtbank de zaak als licht aan (wegingsfactor 0,5). De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een aanvraag gegrond;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 21 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.