ECLI:NL:RBZWB:2023:2886

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
C/02/403232 / FA RK 22-5048
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenvoorzieningen in het kader van een verzoek tot scheiding van tafel en bed

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de echtscheiding tussen partijen, die met elkaar gehuwd zijn. De vrouw had aanvankelijk een verzoek tot scheiding van tafel en bed ingediend, maar trok dit verzoek in onder de voorwaarde dat de man zijn zelfstandig verzoek tot echtscheiding handhaafde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn verzoek tot echtscheiding heeft gehandhaafd, waardoor het verzoek van de vrouw is ingetrokken en niet verder beoordeeld behoeft te worden. De rechtbank heeft vervolgens het verzoek van de man tot echtscheiding toegewezen, aangezien de vrouw de duurzame ontwrichting van het huwelijk niet heeft betwist.

Daarnaast heeft de rechtbank ook de nevenverzoeken van partijen beoordeeld. De vrouw had verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen en om bijdragen in de kosten van opvoeding en verzorging. De man heeft zich tegen deze verzoeken niet verweerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeken van de vrouw, die in overeenstemming zijn met de wet en de belangen van de kinderen, zullen worden toegewezen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de onderlinge afspraken die partijen hebben gemaakt over de gevolgen van de scheiding, zoals vastgelegd in het convenant en het ouderschapsplan, deel uitmaken van de beschikking.

De rechtbank heeft in haar beslissing de echtscheiding uitgesproken, het hoofdverblijf van de kinderen vastgesteld, en de financiële bijdragen voor de kosten van opvoeding en verzorging geregeld. De beschikking is gegeven door mr. J. van Dijk, rechter en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. Knops-Pijper.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: C/02/403232 / FA RK 22-5048
Beschikking d.d. 16 maart 2023 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.C. van den Doel, gevestigd te Zierikzee,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.P. Kapteijn, gevestigd te Middelburg.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
- het verzoekschrift tot scheiding van tafel en bed van de vrouw, ingekomen op 10 november 2022;
- de brief van 15 december 2022 van mr. Van den Doel, met daarin een aanvullend verzoek van de vrouw en met daarbij gevoegd een tussen partijen opgesteld en door hen ondertekend convenant, waarvan het ouderschapsplan deel uitmaakt;
- de referteverklaring van de man, ingekomen op 22 december 2022;
- de brief van de griffier van deze rechtbank aan partijen van 13 januari 2023;
- het F9-formulier van mr. Van den Doel, ingekomen op 27 januari 2023, met als bijlage een tussen partijen opgesteld en door hen ondertekend aanvullend ouderschapsplan;
- het F9-formulier van mr. Kapteijn, ingekomen op 31 januari 2023;
- het zelfstandig verzoek tot echtscheiding van de man, ingekomen op 31 januari 2023;
- de referteverklaring van de vrouw in verband met het zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op 6 februari 2023.
1.2.
De [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. [minderjarige 1] heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft op 12 januari 2023 een gesprek gehad met de kinderrechter. De inhoud van dit gesprek is, zakelijk weergegeven, bij brief met partijen gedeeld. Partijen hebben daarna een aanvullend ouderschapsplan ingediend, waarin met de wensen van [minderjarige 1] is rekening gehouden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] .
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2009;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 2] 2010;
- [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 3] 2013 en
- [minderjarige 4] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 4] 2015.

3.De verzoeken en het verweer

3.1.
De vrouw heeft - na aanvulling van haar verzoek - de rechtbank verzocht:
I. in het huwelijk van partijen de scheiding van tafel en bed uit te spreken;
II. te bepalen dat de [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] hun hoofdverblijf bij de vrouw zullen hebben;
III. te bepalen dat de [minderjarige 2] zijn hoofdverblijf bij de man zal hebben;
IV. te bepalen dat de man met ingang van 1 december 2022 ten behoeve van [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] aan de vrouw een kinderbijdrage voldoet van € 167,-- per maand per kind;
V. te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 december 2022 ten behoeve van [minderjarige 2] een kinderbijdrage voldoet van € 25,-- per maand;
VI. te bepalen dat het ouderschapsplan onderdeel uitmaakt van de beschikking;
VII. te bepalen dat de onderling getroffen regelingen uit het convenant onderdeel uitmaken van de beschikking;
VIII. te bepalen dat de aanvulling op het ouderschapsplan onderdeel uitmaakt van de beschikking.
3.2.
Aanvankelijk heeft de man een referteverklaring ingediend, waarin hij zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het verzoek van de vrouw tot scheiding van tafel en bed, en ook voor wat betreft de nevenverzoeken. Later in de procedure, op 31 januari 2023, heeft de man alsnog een eigen (zelfstandig) verzoek bij de rechtbank ingediend, waarin hij heeft verzocht:
I. in het huwelijk van partijen de echtscheiding uit te spreken;
II. te bepalen dat de onderling getroffen regelingen uit het convenant met ouderschapsplan, evenals de aanvulling op het ouderschapsplan ten aanzien van de gevolgen van de echtscheiding deel uitmaken van de te nemen beschikking, met afwijzing van de verzoeken (onder VI, VII en VIII) van de vrouw, waarin hetzelfde gevolg wordt verbonden aan de verzochte scheiding van tafel en bed.
3.3.
De vrouw heeft zich voor wat betreft het verzoek tot echtscheiding van de man gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarnaast heeft zij meegedeeld dat zij haar verzoek tot scheiding van tafel en bed intrekt, onder de voorwaarde dat de man zijn verzoek om in het huwelijk van partijen de echtscheiding uit te spreken handhaaft.

4.De beoordeling

scheiding van tafel en bed/echtscheiding
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de man – ook na de onder 3.3 genoemde referte van de vrouw – zijn zelfstandig verzoek om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken heeft gehandhaafd. Dat betekent dat aan de voorwaarde waaronder de vrouw haar inleidend verzoek tot scheiding van tafel en bed intrekt, is voldaan. Dat betekent dat het verzoek van de vrouw is ingetrokken, en dat het dus geen verdere beoordeling meer behoeft; de rechtbank zal het verzoek afwijzen.
4.2.
De rechtbank komt dan toe beoordeling van het zelfstandig verzoek van de man om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. De man heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Omdat de vrouw de duurzame ontwrichting niet heeft betwist, is naar het oordeel van de rechtbank aan de wettelijke vereisten voor een echtscheiding voldaan. De rechtbank zal het verzoek tot echtscheiding van de man dan ook toewijzen.
nevenverzoeken
4.3.
Omdat de echtscheiding wordt uitgesproken, kan de rechtbank nevenvoorzieningen treffen. Dat de vrouw het treffen van een aantal nevenvoorzieningen heeft verzocht in het kader van het door haar ingetrokken verzoek tot scheiding van tafel en bed, maakt niet dat ook die verzoeken moeten worden afgewezen. Immers, nu in deze procedure (op het daartoe door de man ingediende verzoek) de echtscheiding wordt uitgesproken, is er, overeenkomstig het bepaalde in artikel 827, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, voldoende grondslag om nevenvoorzieningen te treffen; nu de vrouw nevenverzoeken heeft verzocht en de verzoeken daartoe niet heeft ingetrokken, zal daarop dus nog moeten worden beslist. Ook op de verzoeken van de man zal hierna worden beslist.
4.4
De vrouw heeft verzocht het hoofdverblijf van de kinderen te bepalen en vast te stellen de door de man dan wel door haar te betalen bijdragen in de kosten van opvoeding en verzorging van die kinderen. De man heeft zich tegen die verzoeken niet verweerd; de rechtbank zal de verzoeken, als overeenkomstig de wet en niet in strijd met de belangen van de kinderen, op onderstaande wijze toewijzen.
4.5.
Partijen verzoeken allebei de afspraken die partijen over de gevolgen van de scheiding met elkaar hebben gemaakt en die zij hebben vastgelegd in het convenant, het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan en het aanvullend ouderschapsplan, onderdeel te laten uitmaken van deze beschikking.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de gevolgen van hun scheiding en die overeenstemming neergelegd in voormelde stukken, die zijn opgesteld en ondertekend toen nog sprake was van een verzoek tot scheiding van tafel en bed. Die toen bereikte overeenstemming geldt, zo begrijpt de rechtbank, ook voor de zich nu voordoende situatie waarin tussen hen de echtscheiding wordt uitgesproken. De rechtbank zal daarom conform de verzoeken van partijen bepalen dat de (gelet op het hiervoor overwogene: overige) onderlinge regelingen uit het convenant, het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan en het aanvullend ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking. De genoemde stukken zullen daartoe aan de beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [huwelijksplaats] op [huwelijksdatum] ;
5.2.
bepaalt dat de [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2009, [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 3] 2013, en [minderjarige 4] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 4] 2015, hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw en dat de [minderjarige 2] , geboren te Bergen op Zoom op [geboortedag 2] 2010, zijn hoofdverblijf heeft bij de man;
5.3.
bepaalt dat de man met ingang van 1 december 2022 ten behoeve van voornoemde [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] aan de vrouw een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging voldoet van € 167,-- per maand per kind, en dat de vrouw met ingang van 1 december 2022 ten behoeve van genoemde [minderjarige 2] aan de man een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging voldoet van € 25,-- per maand;
5.4.
bepaalt dat de (overige) onderlinge regelingen uit het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte convenant, het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan en het aanvullend ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Dijk, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. Knops-Pijper op 16 maart 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.