2.3Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen en de jeugdzorgwerkster van de GI hun standpunten over de voorliggende verzoeken (nader) toegelicht en heeft de medewerkster van de Raad een advies uitgebracht. Op deze standpunten en het gegeven advies wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.
Op basis van de stukken stelt de rechtbank vast dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben. De minderjarigen lijken zich goed bij de vrouw te ontwikkelen en de vrouw staat open voor de hulpverlening die haar vanuit 10 voor Toekomst wordt geboden bij het vergroten van haar opvoedvaardigheden. Een vaststelling van het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vrouw is naar het oordeel van de rechtbank dan ook op zijn plaats, temeer omdat hiermee de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. In haar oordeel neemt de rechtbank voorts mee dat de man niet langer verweer voert tegen het verzoek van de vrouw alsook het advies van de Raad om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw vast te stellen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar te bepalen dan ook toewijzen.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij zijn eerdere verzoek tot het vaststellen van een co-ouderschapsregeling heeft ingetrokken omdat een dergelijke regeling voor hem niet meer haalbaar is in verband met zijn werkzaamheden als zelfstandig ondernemer en de precaire financiële positie waarin zijn onderneming zich op dit moment bevindt. De man wil graag dat de zorgregeling waaraan op dit moment in de praktijk uitvoering wordt gegeven wordt vastgesteld. Op basis van deze regeling verblijven de minderjarigen iedere dinsdag uit school tot woensdag naar school bij de man en gedurende een deel van de vakanties. Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven open te staan voor een extra verblijf van de minderjarigen bij hem éénmaal in de maand van zaterdagochtend tot zondagavond, maar niet meer.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij het huidige contact tussen de man en de minderjarigen te beperkt acht en zij wenst hierin een uitbreiding, in die zin dat de minderjarigen naast het wekelijkse omgangsmoment met de man van dinsdag uit school tot woensdag naar school, ook éénmaal in de veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school bij de man verblijven. Daarnaast acht de vrouw het aangewezen dat de vakanties bij helfte worden verdeeld.
De medewerkster van de Raad en de jeugdzorgwerker van de GI hebben beiden tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij een ruimere zorgregeling tussen de man en de minderjarigen, dan waaraan thans uitvoering wordt gegeven, in het belang van de minderjarigen achten.
Daarbij heeft de medewerkster van de Raad erop gewezen dat het belangrijk voor de minderjarigen is dat zij met hun beide ouders een band hebben en houden en dat deze band verstevigd wordt. Het huidige contact tussen de man en de minderjarigen is echter minimaal, hetgeen het nagenoeg onmogelijk maakt om aan een versteviging van de onderlinge band te werken. Voor een goede identiteitsontwikkeling van de minderjarigen is het volgens de medewerkster van de Raad bovendien van belang dat de man een betekenisvolle rol in het leven van de minderjarigen speelt. Op basis van de huidige zorgregeling maakt de man echter slechts zeer beperkt deel uit van het leven van de minderjarigen. Daarmee wordt de minderjarigen tekort gedaan, temeer nu beide minderjarigen aangeven de man vaker te willen zien.
De medewerkster van de GI heeft in aanvulling op het advies van de Raad naar voren gebracht dat partijen er weliswaar voor hebben gekozen om uit elkaar te gaan, maar dat zij beiden de ouders van de minderjarigen blijven en samen de verantwoordelijkheid dragen voor de zorg en opvoeding van de minderjarigen. Mede gelet op de jonge leeftijd hebben de minderjarigen een stabiel en regelmatig contact met hun beide ouders nodig. De minderjarigen geven duidelijk aan meer contact te willen hebben met de man, en dit zou hen ook gegund moeten worden.
De rechtbank deelt de standpunten van de Raad en de GI en acht, conform het advies van de Raad, een uitbreiding van de huidige zorgregeling in het belang van de minderjarigen aangewezen. Weliswaar heeft de man gesteld dat hij in verband met zijn werkzaamheden als zelfstandig ondernemer en de precaire financiële positie waarin zijn onderneming zich op dit moment bevindt niet in staat is om de omgang met de minderjarigen, anders dan een extra verblijf van de minderjarigen bij hem éénmaal in de maand van zaterdagochtend tot zondagavond, verder uit te breiden, maar de man heeft deze stelling -welke door de vrouw gemotiveerd is betwist- niet met concrete stukken onderbouwd. Om deze reden gaat de rechtbank aan deze stelling van de man voorbij.
De door de vrouw verzochte zorgregeling acht de rechtbank alleszins redelijk en doet naar het oordeel van de rechtbank recht aan de belangen van de minderjarigen. Dat betekent dat de rechtbank overeenkomstig het verzoek van de vrouw een zorgregeling zal bepalen en haar verzoek dan ook zal toewijzen. Daarbij is het aan de GI, die vanuit de ondertoezichtstelling bij de minderjarigen is betrokken, om in het komende half jaar onder haar regie toe te werken naar een uitbreiding van het contact tussen de man en de minderjarigen conform de door de vrouw verzochte zorgregeling.
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man de paspoorten van de minderjarigen aan haar afgeeft omdat de minderjarigen het grootste gedeelte van de tijd bij haar verblijven. Daarbij heeft de vrouw gesteld dat zij de paspoorten van de minderjarigen niet heeft en dat zij denkt dat de man de paspoorten in zijn bezit heeft.
De man betwist dat hij de paspoorten van de minderjarigen in zijn bezit heeft. Volgens de man zijn de paspoorten altijd in het bezit geweest van de vrouw. De man heeft de paspoorten van de minderjarigen nooit gehad en weet ook niet waar de paspoorten van de minderjarigen zijn.
De rechtbank heeft op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht geen enkele aanwijzing dat de man de paspoorten van de minderjarigen in zijn bezit heeft dan wel heeft gehad. De vrouw heeft haar stelling verder ook geenszins onderbouwd. Het verzoek van de vrouw tot afgifte van de paspoorten van de minderjarigen door de man wordt dan ook afgewezen.
In zaken van familierechtelijke aard is het gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen. Bijzondere omstandigheden kunnen in familierechtelijke zaken een proceskostenveroordeling rechtvaardigen, echter hiervan is de rechtbank gebleken noch zijn deze door partijen (gemotiveerd) gesteld. De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen dan ook compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.