ECLI:NL:RBZWB:2023:2918

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
30 april 2023
Zaaknummer
C/02/380968 / FARK 21-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • P. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellen hoofdverblijf, zorgverdeling, paspoorten en proceskosten in een familierechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 april 2023, is een verzoek ingediend door de vrouw om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar vast te stellen, alsook om een zorgregeling en de afgifte van de paspoorten van de minderjarigen door de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen momenteel bij de vrouw verblijven en dat dit in hun belang is. De vrouw heeft verzocht om een zorgregeling waarbij de minderjarigen elke week van dinsdag uit school tot woensdag naar school bij de man verblijven, en éénmaal per twee weken van vrijdag na school tot maandag voor school. De man heeft verweer gevoerd tegen deze verzoeken, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat een uitbreiding van de zorgregeling in het belang van de minderjarigen is. De rechtbank heeft ook het verzoek van de vrouw om de paspoorten van de minderjarigen af te geven door de man afgewezen, omdat er geen bewijs was dat de man deze in zijn bezit had. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familierechtelijke zaken. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ondanks mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/380968 / FA RK 21-25
datum uitspraak: 28 april 2023
nadere beschikking
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. D.N. van Wensen te Lage Zwaluwe,
tegen
[de man],
hierna te noemen de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. R.M. van Breemen te Raamsdonksveer,
betreffende de minderjarigen:
- [minderjarige 1]geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017;
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017.
Als belanghebbende is in de procedure betrokken het Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Eindhoven, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 1 juni 2021 en alle daarin vermelde stukken;
- het F9-formulier van 1 november 2021 van mr. Van Wensen;
- het F9-formulier van 7 januari 2022 van mr. Van Wensen;
- de op 4 januari 2022 ontvangen wijziging en aanvulling van het zelfstandig verzoek van de man;
- het op 31 januari 2022 ontvangen aanvullend verzoekschrift van de vrouw tevens houdende verweerschrift op het aanvullend zelfstandig verzoek van de man;
- de op 29 maart 2022 ontvangen wijziging van het zelfstandig verzoek van de man;
- het op 24 mei 2022 ontvangen verweerschrift van de vrouw op wijziging zelfstandig verzoek van de man tevens houdende aanvullend zelfstandig verzoek van de vrouw met bijlagen;
- het op 11 juli 2022 ontvangen verweerschrift van de man met bijlage op het aanvullend zelfstandig verzoek van de vrouw;
- het F4-formulier van mr. Van Breemen van 6 oktober 2022;
- het e-mailbericht van de griffier van de rechtbank van 6 oktober 2022 aan alle betrokken partijen;
- het F9-formulier van 23 maart 2023 van mr. Van Breemen.
1.2
De zaak is op 23 maart 2023, gelijktijdig met de zaak met zaaknummer C/02/406180 / JE RK 23-229, met gesloten deuren nader mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was een medewerkster namens de Raad en een medewerkster namens de GI aanwezig.
1.3
In de zaak met kenmerk C/02/406180 / JE RK 23-229 is door de kinderrechter ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is, uitvoerbaar bij voorraad, verlengd met ingang van 31 maart 2023 tot 30 september 2023 onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek van de GI. Deze mondelinge beslissing is op 29 maart 2023 schriftelijk vastgelegd.

2.De beoordeling

2.1
Bij beschikking van 1 juni 2021 heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 4 januari 2021 aan de vrouw een onderhoudsbijdrage dient te voldoen voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 250,- per kind per maand. De verzoeken van partijen tot het vaststellen van een regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) zijn voor zes maanden, te weten tot 26 november 2021 PRO FORMA, aangehouden in afwachting van bericht van partijen over de stand van zaken en wijze van voort procederen.
2.2
Thans liggen nog de navolgende verzoeken voor.
Vrouw
De vrouw verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
I. de minderjarigen hun vaste hoofdverblijfplaats bij haar hebben;
II. tussen de minderjarigen en de man een zorgregeling wordt vastgesteld van eenmaal in de veertien dagen van vrijdag na school tot maandagochtend voor school, alsmede een doordeweekse dag na school tot de volgende dag voor school, alsmede een verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte, althans een zodanige zorgregeling vast te stellen die de rechtbank geraden acht;
III. de man de paspoorten van de minderjarigen aan haar dient af te geven, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 150,- voor iedere dag vanaf de datum van de beschikking dat de man de paspoorten niet aan haar heeft overhandigd.
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw sub II. en III. en verzoekt de vrouw in deze verzoeken niet ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen.
Man
De man verzoekt de rechtbank - na wijziging en intrekking van eerder gedane zelfstandige verzoeken - om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een zorgregeling tussen hem en de minderjarigen vast te stellen waarbij hij iedere week zorg en contact met de minderjarigen heeft van dinsdagmiddag uit school tot en met woensdagochtend naar school, waarbij hij de minderjarigen op school ophaalt en daar weer terugbrengt, zomede in onderling overleg nader te bepalen dagen tijdens de vakanties;
II. de vrouw, voor zover het haar verzoek tot afgifte van de paspoorten van de minderjarigen betreft, te veroordelen in de proceskosten.
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.
2.3
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen en de jeugdzorgwerkster van de GI hun standpunten over de voorliggende verzoeken (nader) toegelicht en heeft de medewerkster van de Raad een advies uitgebracht. Op deze standpunten en het gegeven advies wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.
Hoofdverblijfplaats
Op basis van de stukken stelt de rechtbank vast dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben. De minderjarigen lijken zich goed bij de vrouw te ontwikkelen en de vrouw staat open voor de hulpverlening die haar vanuit 10 voor Toekomst wordt geboden bij het vergroten van haar opvoedvaardigheden. Een vaststelling van het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vrouw is naar het oordeel van de rechtbank dan ook op zijn plaats, temeer omdat hiermee de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. In haar oordeel neemt de rechtbank voorts mee dat de man niet langer verweer voert tegen het verzoek van de vrouw alsook het advies van de Raad om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw vast te stellen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar te bepalen dan ook toewijzen.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij zijn eerdere verzoek tot het vaststellen van een co-ouderschapsregeling heeft ingetrokken omdat een dergelijke regeling voor hem niet meer haalbaar is in verband met zijn werkzaamheden als zelfstandig ondernemer en de precaire financiële positie waarin zijn onderneming zich op dit moment bevindt. De man wil graag dat de zorgregeling waaraan op dit moment in de praktijk uitvoering wordt gegeven wordt vastgesteld. Op basis van deze regeling verblijven de minderjarigen iedere dinsdag uit school tot woensdag naar school bij de man en gedurende een deel van de vakanties. Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven open te staan voor een extra verblijf van de minderjarigen bij hem éénmaal in de maand van zaterdagochtend tot zondagavond, maar niet meer.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij het huidige contact tussen de man en de minderjarigen te beperkt acht en zij wenst hierin een uitbreiding, in die zin dat de minderjarigen naast het wekelijkse omgangsmoment met de man van dinsdag uit school tot woensdag naar school, ook éénmaal in de veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school bij de man verblijven. Daarnaast acht de vrouw het aangewezen dat de vakanties bij helfte worden verdeeld.
De medewerkster van de Raad en de jeugdzorgwerker van de GI hebben beiden tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij een ruimere zorgregeling tussen de man en de minderjarigen, dan waaraan thans uitvoering wordt gegeven, in het belang van de minderjarigen achten.
Daarbij heeft de medewerkster van de Raad erop gewezen dat het belangrijk voor de minderjarigen is dat zij met hun beide ouders een band hebben en houden en dat deze band verstevigd wordt. Het huidige contact tussen de man en de minderjarigen is echter minimaal, hetgeen het nagenoeg onmogelijk maakt om aan een versteviging van de onderlinge band te werken. Voor een goede identiteitsontwikkeling van de minderjarigen is het volgens de medewerkster van de Raad bovendien van belang dat de man een betekenisvolle rol in het leven van de minderjarigen speelt. Op basis van de huidige zorgregeling maakt de man echter slechts zeer beperkt deel uit van het leven van de minderjarigen. Daarmee wordt de minderjarigen tekort gedaan, temeer nu beide minderjarigen aangeven de man vaker te willen zien.
De medewerkster van de GI heeft in aanvulling op het advies van de Raad naar voren gebracht dat partijen er weliswaar voor hebben gekozen om uit elkaar te gaan, maar dat zij beiden de ouders van de minderjarigen blijven en samen de verantwoordelijkheid dragen voor de zorg en opvoeding van de minderjarigen. Mede gelet op de jonge leeftijd hebben de minderjarigen een stabiel en regelmatig contact met hun beide ouders nodig. De minderjarigen geven duidelijk aan meer contact te willen hebben met de man, en dit zou hen ook gegund moeten worden.
De rechtbank deelt de standpunten van de Raad en de GI en acht, conform het advies van de Raad, een uitbreiding van de huidige zorgregeling in het belang van de minderjarigen aangewezen. Weliswaar heeft de man gesteld dat hij in verband met zijn werkzaamheden als zelfstandig ondernemer en de precaire financiële positie waarin zijn onderneming zich op dit moment bevindt niet in staat is om de omgang met de minderjarigen, anders dan een extra verblijf van de minderjarigen bij hem éénmaal in de maand van zaterdagochtend tot zondagavond, verder uit te breiden, maar de man heeft deze stelling -welke door de vrouw gemotiveerd is betwist- niet met concrete stukken onderbouwd. Om deze reden gaat de rechtbank aan deze stelling van de man voorbij.
De door de vrouw verzochte zorgregeling acht de rechtbank alleszins redelijk en doet naar het oordeel van de rechtbank recht aan de belangen van de minderjarigen. Dat betekent dat de rechtbank overeenkomstig het verzoek van de vrouw een zorgregeling zal bepalen en haar verzoek dan ook zal toewijzen. Daarbij is het aan de GI, die vanuit de ondertoezichtstelling bij de minderjarigen is betrokken, om in het komende half jaar onder haar regie toe te werken naar een uitbreiding van het contact tussen de man en de minderjarigen conform de door de vrouw verzochte zorgregeling.
Paspoorten
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man de paspoorten van de minderjarigen aan haar afgeeft omdat de minderjarigen het grootste gedeelte van de tijd bij haar verblijven. Daarbij heeft de vrouw gesteld dat zij de paspoorten van de minderjarigen niet heeft en dat zij denkt dat de man de paspoorten in zijn bezit heeft.
De man betwist dat hij de paspoorten van de minderjarigen in zijn bezit heeft. Volgens de man zijn de paspoorten altijd in het bezit geweest van de vrouw. De man heeft de paspoorten van de minderjarigen nooit gehad en weet ook niet waar de paspoorten van de minderjarigen zijn.
De rechtbank heeft op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht geen enkele aanwijzing dat de man de paspoorten van de minderjarigen in zijn bezit heeft dan wel heeft gehad. De vrouw heeft haar stelling verder ook geenszins onderbouwd. Het verzoek van de vrouw tot afgifte van de paspoorten van de minderjarigen door de man wordt dan ook afgewezen.
Proceskostenveroordeling
In zaken van familierechtelijke aard is het gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen. Bijzondere omstandigheden kunnen in familierechtelijke zaken een proceskostenveroordeling rechtvaardigen, echter hiervan is de rechtbank gebleken noch zijn deze door partijen (gemotiveerd) gesteld. De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen dan ook compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2.4
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de minderjarigen:
1. [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017,
2. [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017,
hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw;
bepaalt dat onder regie van de GI het komende half jaar wordt toegewerkt naar een zorgregeling tussen de man en genoemde minderjarigen op grond waarvan de man en de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- iedere week van dinsdag uit school tot woensdag naar school,
- éénmaal per twee weken van vrijdag na school tot maandag voor school, en
- gedurende de helft van de vakanties, nader in onderling overleg door partijen te regelen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Pellikaan, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2023 in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.