ECLI:NL:RBZWB:2023:2919

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
30 april 2023
Zaaknummer
C/02/407538 / KG ZA 23-123
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Mr. Van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen tot nakomen zorgregeling en wijzigen hoofdverblijf afgewezen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2023, zijn de vorderingen van de vrouw tot nakoming van een zorgregeling en wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarige afgewezen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Elias, vorderde dat de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M. Molkenboer, de mondeling overeengekomen zorgregeling zou nakomen. De man had de zorgregeling sinds 7 februari 2023 niet nageleefd, waardoor de minderjarige volledig bij hem verbleef. De vrouw stelde dat het gedrag van de minderjarige niet acceptabel was en dat hij weer bij haar moest komen wonen. De man voerde aan dat de minderjarige zich bij hem beter voelde en dat hij het beste voor hem wilde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2023, die achter gesloten deuren plaatsvond, werd de minderjarige in de gelegenheid gesteld om met de voorzieningenrechter te praten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vorderingen van de vrouw en de man nauw met elkaar samenhingen en gezamenlijk behandeld moesten worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de huidige situatie, waarin de minderjarige bij de man verbleef, voorlopig in zijn belang was, ondanks de vorderingen van de vrouw. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van professionele hulpverlening en communicatie tussen de ouders om de situatie voor de minderjarige te verbeteren.

Uiteindelijk werden de vorderingen van zowel de vrouw als de man afgewezen, en werd besloten dat de proceskosten tussen partijen gecompenseerd zouden worden, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan door mr. Van Gessel, voorzieningenrechter, en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer: C/02/407538 / KG ZA 23-123
Vonnis in kort geding van 25 april 2023
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. A. Elias te Oisterwijk,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer te Tilburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 2 producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
- de brief van mr. Molkenboer van 14 april 2023 met 4 producties.
1.2
Op 17 april 2023 heeft de voorzieningenrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld omdat het belang van na te noemen minderjarige en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Ook was er een medewerkster namens de Raad aanwezig.
1.3
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om met de voorzieningenrechter over de onderhavige zaak te praten tijdens een kindgesprek op 14 april 2023. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Deze relatie is in oktober 2019 geëindigd. Uit de relatie van partijen is geboren de [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2008.
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.3
Met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna zorgregeling) zijn partijen mondeling met elkaar overeengekomen dat [minderjarige] met de man contact heeft op de woensdag van 17:00 uur tot 20:30 uur, in de oneven weekenden van vrijdag 17:00 uur tot zondag 12:00 uur en in de even weekenden van vrijdag 17:00 uur tot 23:00 uur en van zaterdag 19:00 uur tot zondag 20:00 uur. Op de overige dagen/momenten verblijft [minderjarige] bij de vrouw.
[minderjarige] staat op het adres van de vrouw ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna BRP).
2.4
Sinds 7 februari 2023 wordt er geen uitvoering meer gegeven aan voormelde zorgregeling. [minderjarige] verblijft sindsdien volledig bij de man.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
De vrouw vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de man te veroordelen de tussen partijen (mondeling) overeengekomen zorgregeling na te komen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man [minderjarige] niet brengt met een maximum van € 10.000,-;
2. de man te veroordelen in de kosten van de procedure zijnde een bedrag van € 321,- aan eigen bijdrage en € 86,- aan griffierechten.
3.2
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw in conventie en concludeert tot afwijzing van die vorderingen.
In reconventie vordert - zo begrijpt de rechtbank - de man bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven in de BRP van zijn woonplaats op zijn woonadres, zodat zulks kan worden beschouwd als hoofdverblijf zijdens [minderjarige], en daarbij te bepalen dat daartoe onderhavig vonnis in de plaats treedt van de toestemming van de vrouw;
2. hem vervangende toestemming te verlenen om voor [minderjarige] bij de Sociale Verzekeringsbank de kinderbijslag aan te vragen en op zijn bankrekening te ontvangen, en daarbij te bepalen dat daartoe onderhavig vonnis in de plaats treedt van de toestemming van de vrouw;
3. de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan het vorenstaande binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis op straffe van een dwangsom van
€ 500,- per dag,
althans om in reconventie een zodanige beslissing te nemen die de voorzieningenrechter in goede justitie vermeend te behoren.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van partijen bij hun vorderingen vast.
4.2
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.3
Op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht stelt de voorzieningenrechter vast dat [minderjarige] tot
7 februari 2023 hoofdzakelijk bij de vrouw verbleef en een omgangsregeling met de man had.
Op 2 februari 2023 heeft er een voorval tussen de vrouw en [minderjarige] plaatsgevonden, waarbij [minderjarige] - aldus de vrouw - heeft gelogen over zijn aanwezigheid bij de rugbytraining. De vrouw heeft [minderjarige] hiervoor straf gegeven. Op 7 februari 2023 is [minderjarige] naar de man gegaan en sindsdien niet meer teruggegaan naar de vrouw. De vrouw vordert nakoming van de zorgregeling, de man vordert (primair) om het hoofdverblijf van [minderjarige] (voorlopig) bij hem te bepalen.
De vrouw ziet het gedrag van [minderjarige] als niet acceptabel pubergedrag. [minderjarige] heeft zijn zin niet gekregen bij de vrouw, en is daarom naar de man gegaan. Daarbij speelt [minderjarige] de man en de vrouw tegen elkaar uit. De man gaat in dit gedrag van [minderjarige] onterecht mee. Aan [minderjarige] moeten duidelijke grenzen worden gesteld. Het is niet aan [minderjarige] om te bepalen bij wie van zijn ouders hij zijn verblijf heeft, afhankelijk hoe het hem uitkomt. Dit signaal dient volgens de vrouw aan [minderjarige] te worden afgegeven door een einde te maken aan de huidige situatie. [minderjarige] dient weer zo snel als mogelijk bij haar te komen wonen. Daaraan voorafgaand dient er wel een gesprek tussen haar en [minderjarige] plaats te vinden waarin zaken tussen hen worden uitgesproken. Het is de vrouw namelijk onduidelijk waarin de huidige weerstand van [minderjarige] naar haar is gelegen. Ook is de vrouw bereid om met [minderjarige] naar de hulpverlening te gaan om te achterhalen wat er precies bij [minderjarige] speelt, wat hij wenst in het contact en omgang met beide partijen en om te achterhalen hoe concreet zijn wens tot wonen bij de man is.
De man stelt dat hij het beste wil voor [minderjarige]. [minderjarige] is bij hem komen wonen omdat hij zich door de vrouw onvoldoende gehoord voelt en zich teveel in zijn vrijheid beperkt acht. Ook mist [minderjarige] geborgenheid bij de vrouw. Deze geborgenheid voelt [minderjarige] op dit moment wel bij man. De man en [minderjarige] kunnen goed met elkaar praten. [minderjarige] laat ook steeds meer los over wat er in hem omgaat. De man vindt het belangrijk dat het contact tussen [minderjarige] en de vrouw hersteld wordt. Hij heeft [minderjarige] ook meerdere malen gestimuleerd om weer het contact met de vrouw aan te gaan. [minderjarige] staat open voor een gesprek met de vrouw, maar wel met begeleiding. De belangen van [minderjarige] zullen in vergaande mate worden geschaad als hij op dit moment, ook na een gesprek met de vrouw, weer bij de vrouw zou moeten wonen. Het is belangrijk dat goed naar de wensen en behoeften van [minderjarige] wordt geluisterd en dat hem de benodigde rust wordt geboden. De man staat, net als de vrouw, open voor eventuele professionele hulpverlening voor [minderjarige].
De medewerkster van de Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat gezien wordt dat beide partijen het beste willen voor [minderjarige] en graag willen dat [minderjarige] goed in zijn vel zit. Ook staan beide partijen open voor professionele hulpverlening voor [minderjarige]. Voor nu acht de Raad het van belang dat de situatie zoals die was voor het vertrek van [minderjarige] naar de man, zo snel als mogelijk wordt hersteld. Dit betekent dat [minderjarige] op korte termijn weer terug komt te wonen bij de vrouw, waaraan voorafgaand een gesprek tussen de vrouw en [minderjarige] dient plaats te vinden al dan niet met begeleiding van een professional. Tijdens dit gesprek is het van belang dat [minderjarige] en de vrouw zaken met elkaar kunnen bespreken en uitspreken, maar ook dat [minderjarige] de boodschap gaat krijgen dat hij weer terug bij de vrouw komt te wonen, ook al wil hij dat niet. Na een terugplaatsing bij de vrouw zal vervolgens nader moeten worden onderzocht wat voor [minderjarige] de beste woonplek is op de langere termijn; bij de vrouw dan wel bij de man. Om een situatie als de onderhavige in de toekomst te voorkomen, is het van belang dat partijen gaan werken aan een verbetering van hun onderlinge relatie en communicatie op ouderniveau. Op dit moment wordt het ouderschap door partijen niet samen uitgeoefend. Hierdoor staat [minderjarige] niet alleen tussen zijn ouders in en dat is belastend voor hem, maar wordt [minderjarige] ook onbedoeld de ruimte geboden om zijn ouders tegen elkaar uit te spelen. De ouders dragen de verantwoordelijkheid om dit te voorkomen en het goed voor [minderjarige] te gaan regelen waarbij het voor [minderjarige] helder is binnen welke kaders hij zich kan bewegen.
De voorzieningenrechter heeft op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht geen aanwijzingen dat de opvoedsituatie van de vrouw dusdanig zorgelijk is dat [minderjarige] niet terug bij de vrouw zou kunnen wonen.
Wel is de voorzieningenrechter, mede met inachtneming van hetgeen [minderjarige] tijdens het kindgesprek naar voren heeft gebracht, gebleken dat [minderjarige] zich op dit moment niet prettig en op zijn gemak voelt bij de vrouw; hij voelt zich door de vrouw structureel niet gehoord en in zijn vrijheid beperkt. Mogelijk heeft [minderjarige] te maken met faseproblematiek, ook wel pubergedrag genoemd, echter zeker niet valt uit te sluiten dat de problematiek waarmee [minderjarige] op dit moment worstelt groter is dan alleen onvrede over de wijze waarop hij door de vrouw wordt benaderd en begrensd.
Dit alles maakt dat de voorzieningenrechter aanleiding ziet om voor dit moment de wens van [minderjarige] te volgen en dit betekent dat de vordering van de vrouw tot nakoming van de zorgregeling nu wordt afgewezen. Een voortzetting van het verblijf van [minderjarige] bij de man acht de voorzieningenrechter op dit moment vooralsnog in het belang van [minderjarige].
Belangrijk is echter wel dat met behulp van professionele hulpverlening hard gewerkt gaat worden aan een verbetering van de situatie voor [minderjarige]. Er dienen op korte termijn gesprekken plaats te vinden tussen [minderjarige] en zijn beide ouders onder professionele begeleiding. In deze gesprekken dient duidelijk te worden wat de wensen, behoeften en verwachtingen van de vrouw, de man en - vooral - [minderjarige] zijn en - daaruit voortvloeiend - welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen het meest passend is voor [minderjarige]. Belangrijk is dat [minderjarige] met zijn beide ouders een onbelast contact kan hebben en zich daarin door beide ouders gesteund voelt. Om dit te kunnen bereiken is het van groot belang dat partijen gaan werken aan een verbetering van hun onderlinge relatie en communicatie op ouderniveau en op zoek gaan naar een vorm van gezamenlijk ouderschap. Partijen zijn nu eenmaal samen de ouders van [minderjarige] en hebben aldus een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van [minderjarige]. Voorkomen dient te worden dat de huidige situatie - waarvan de oorzaak naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor een belangrijk deel is gelegen in de gebrekkige samenwerking en communicatie tussen partijen, maar ook in de verschillende opvoedingsstijlen - nog verder gaat escaleren. Het is daarbij aan de ouders om, eventueel met hulp van hun advocaten, de juiste hulpverlening te organiseren en op te starten.
Hoewel, zoals uit het vorenstaande blijkt, de voorzieningenrechter een voortzetting van het verblijf van [minderjarige] bij de man vooralsnog in zijn belang acht, zullen ook de vorderingen van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot inschrijving van [minderjarige] op zijn BRP-adres en het aanvragen en uitbetalen van kinderbijslag op zijn rekening alsook de oplegging van een dwangsom worden afgewezen. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat het op dit moment nog te vroeg is om een formele wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man, zeker in kort geding, vast te stellen.
4.4
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie en reconventie:
wijst de vorderingen af;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Gessel, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023 in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, griffier.