ECLI:NL:RBZWB:2023:2920

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
30 april 2023
Zaaknummer
C/02/362837 FARK 19-4550
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
  • mr. Snatersen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouden beslissing verzoek vaststellen omgangsregeling in afwachting verslag hulpverlener

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2023, is een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en zijn minderjarige zoon aan de orde. De vrouw, de moeder van de minderjarige, heeft een advocaat ingeschakeld, mr. J.A. Scanlan, terwijl de man wordt bijgestaan door mr. J.C.A. Koen. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming en Stichting Jeugdbescherming Brabant betrokken bij de procedure om advies te geven over het verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 april 2023 zijn beide partijen, hun advocaten, en vertegenwoordigers van de Raad en de Gecertificeerde Instelling aanwezig geweest. De vrouw is echter niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een systemisch hulpverleningstraject loopt, waarbij de man en de vrouw individuele gesprekken hebben met een systeemtherapeut. De vrouw heeft echter weerstand tegen gezamenlijke gesprekken en het contact tussen de man en de minderjarige is beperkt. De rechtbank heeft geconstateerd dat de minderjarige, die in 2012 is geboren, niet heeft deelgenomen aan een kindgesprek, maar wel een brief aan de rechtbank heeft geschreven waarin hij aangeeft geen contact met de man te willen.

De rechtbank heeft besloten de beslissing over de omgangsregeling aan te houden tot 23 mei 2023, in afwachting van verslagen van de betrokken hulpverleners. De rechtbank benadrukt het belang van het contact tussen de man en de minderjarige en de noodzaak om de situatie te verbeteren. De rechtbank zal de voortgang van het hulpverleningstraject nauwlettend volgen en heeft de aanwezigheid van beide partijen bij de volgende zitting gewenst.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer: C/02/362837 / FA RK 19-4550
datum uitspraak: 26 april 2023
nadere beschikking betreffende omgangsregeling
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.A. Scanlan te Roosendaal,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J.C.A. Koen te Roosendaal,
betreffende de minderjarige:
- [minderjarige] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2012.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
Als informante is in de procedure betrokken Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te Etten-Leur, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 14 april 2022 en alle daarin vermelde stukken;
- het F9-formulier van mr. Scanlan van 24 januari 2023;
- het F9-formulier van mr. Koen van 3 februari 2023;
- het e-mailbericht van mr. Scanlan van 13 april 2023.
1.2
De zaak is op 13 april 2023, gelijktijdig met de zaak met zaaknummer
C/02/406926 / JE RK 23-363, met gesloten deuren nader mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen de man en zijn advocaat en de advocaat van de vrouw. Ook was aanwezig een medewerkster namens de Raad en een medewerkster namens de GI.
De vrouw is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
1.3
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken tijdens een kindgesprek. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Wel heeft [minderjarige] een brief aan de rechtbank geschreven.
1.4
In de zaak met zaaknummer C/02/406926 / JE RK 23-363 is door de kinderrechter tijdens de mondelinge behandeling mondeling uitspraak gedaan. Er is, uitvoerbaar bij voorraad, een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] uitgesproken met ingang van 15 april 2023 tot 15 april 2014. Deze mondelinge beslissing is op 20 april 2023 schriftelijk vastgelegd.

2.De beoordeling

2.1
Bij voormelde beschikking van 14 april 2022 is de behandeling van het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige] aangehouden tot 10 januari 2023 pro forma in afwachting van bericht van (de advocaten van) partijen over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure.
2.2
Bij F9-formulier van 24 januari 2023 heeft de advocaat van de vrouw, voor zover in deze zaak van belang, aan de rechtbank meegedeeld dat er meerdere gesprekken hebben plaatsgevonden waarbij diverse instanties betrokken zijn geweest, waaronder onder andere de therapeut van partijen, de therapeut van [minderjarige] en de jeugdzorgwerkster van de GI. Dit heeft echter niet geleid tot contact tussen de vader en [minderjarige] . De therapeut van [minderjarige] heeft aangegeven dat hij hierover een verslag gaat schrijven. De jeugdzorgwerkster wacht het verslag van de therapeut van [minderjarige] af om aan de hand daarvan te bezien of een verder traject nog zinvol is. Het is niet bekend wanneer dit verslag af is en of de inhoud daarvan duidelijkheid geeft over wat er in de nabije toekomst voor [minderjarige] moet gebeuren. De vrouw verzoekt de rechtbank daarom om de zaak voor drie maanden aan te houden in afwachting van nader bericht van de advocaten van partijen.
2.3
Bij F9-formulier van 3 februari 2023 heeft de advocaat van de man, voor zover in deze zaak van belang, aangegeven dat, hoewel er tussen partijen geen gezamenlijke gesprekken meer plaatsvinden in het kader van ouderschapsbemiddeling, hij nog steeds individuele gesprekken heeft met een begeleider van [praktijk] . Het doel om omgang met [minderjarige] tot stand te brengen is er wat betreft de man nog steeds. Dit proces dient ook te worden bezien in samenhang met de behandeling van [minderjarige] die nog voortduurt. De man acht een mondelinge behandeling van de zaak voor een tussentijdse evaluatie aangewezen.
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen en de jeugdzorgwerkster van de GI hun standpunten over het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] toegelicht en daarnaast heeft de medewerkster van de Raad een advies uitgebracht. Op deze standpunten en op het gegeven advies wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.
2.5
De rechtbank stelt op basis van de voorliggende stukken en op basis van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht vast, dat partijen vorig jaar zijn gestart met een systemisch hulpverleningstraject bij [praktijk] !. Binnen dit traject wordt ingezet op ouderschapsbemiddeling tussen partijen en op contactherstel tussen de man en [minderjarige] .
In het kader van de ouderschapsbemiddeling hebben er naast individuele gesprekken ook gezamenlijke gesprekken tussen partijen onder begeleiding van een systeemtherapeut van [praktijk] plaatsgevonden. Enkele maanden geleden zijn de gezamenlijke gesprekken stop gezet vanwege een emotionele terugval bij de vrouw. De individuele gesprekken tussen partijen en de systeemtherapeut van [praktijk] vinden nog wel steeds plaats. De bedoeling is om op termijn de gezamenlijke gesprekken tussen partijen weer op te starten op het moment dat de vrouw zich hiervoor opnieuw kan open stellen.
In het kader van het contactherstel tussen de man en [minderjarige] is in eerste instantie aan [minderjarige] en zijn behandelend orthopedagoog van [praktijk] !, te weten mevrouw [orthopedagoog] , de ruimte gegeven om in het tempo van [minderjarige] stappen te zetten en om een vertrouwensband op te bouwen. In januari is in een multidisciplinair overleg afgesproken dat de man samen met de systeemtherapeut van [praktijk] een brief gaat schrijven naar [minderjarige] . Deze brief is door de orthopedagoog en [minderjarige] samen gelezen. Vervolgens is besloten om een gesprek tussen [minderjarige] en de man, in aanwezigheid van de orthopedagoog, te organiseren. Dit gesprek heeft kort geleden plaatsgevonden.
2.6
De rechtbank stelt op basis van het vorenstaande vast dat in voormeld systemisch hulpverleningstraject kleine, maar zeer zorgvuldige stapjes worden gemaakt. Om te komen tot een verbetering van de situatie, waarbij het partijen lukt om met elkaar op een constructieve wijze te communiceren over [minderjarige] en [minderjarige] met zijn beide ouders op een onbelaste wijze contact kan hebben, is een voortzetting van dit traject noodzakelijk.
De rechtbank is gebleken dat de man achter het hulpverleningstraject van [praktijk] staat. Hij wil graag in goed contact met de vrouw komen te staan en een rol als vader in het leven van [minderjarige] vervullen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verder te kennen gegeven het gesprek met [minderjarige] als prettig te hebben ervaren. Aanvankelijk verliep het gesprek moeizaam, maar na zijn reactie op de verwijten die [minderjarige] naar hem maakte, hebben hij en [minderjarige] een gezellig uur samen gehad waarin zij foto’s hebben bekeken en hebben zij samen gelachen, aldus de man.
Bij de vrouw neemt de rechtbank weerstand waar naar het hulpverleningstraject van [praktijk] . Weliswaar neemt de vrouw nog steeds deel aan dit traject, echter het voeren van gezamenlijke gesprekken met de man om te werken aan een verbetering van de relatie met de man op ouderniveau, houdt de vrouw op dit moment af. Ook lukt het de vrouw, vanwege een gebrek aan vertrouwen in de man, niet om aan [minderjarige] volledige emotionele toestemming te geven voor contact met de man. Volgens de vrouw wil [minderjarige] geen contact met de man en heeft [minderjarige] het gesprek met de man als zeer onprettig ervaren. Sinds het gesprek met de man heeft [minderjarige] nachtmerries gehad, aldus de vrouw.
Bij [minderjarige] wordt ook weerstand waargenomen. Zo heeft [minderjarige] in zijn brief aan de rechtbank te kennen gegeven dat hij de man niet meer wil zien, dat hij graag rust wil en dat hij wenst dat het hulpverleningstraject stopt.
De jeugdzorgwerkster van de GI heeft naar voren gebracht dat zij de vrouw niet kan dwingen tot gezamenlijke gesprekken met de man. Wel heeft zij het belang van het voeren van gezamenlijke gesprekken bij de vrouw benadrukt, echter dit heeft tot nu toe niet tot een nader gesprek tussen partijen geleid. Ook heeft de jeugdzorgwerkster aangegeven dat zij van de behandelend orthopedagoog van [minderjarige] een korte, maar positieve terugkoppeling heeft gekregen over de wijze waarop [minderjarige] heeft gereageerd op de brief van de man, die de orthopedagoog samen met [minderjarige] heeft gelezen, én over het verloop van het gesprek tussen de man en [minderjarige] , waarbij de orthopedagoog aanwezig was. Dit komt niet overeen met wat [minderjarige] en de vrouw hierover zelf aangeven. Op korte termijn heeft de jeugdzorgwerkster een gesprek met de orthopedagoog. In dit gesprek zal nader worden gevraagd naar de ervaringen van de orthopedagoog ten aanzien van [minderjarige] en naar de stappen die hij maakt, de reactie(s) die zij bij [minderjarige] heeft waargenomen op de brief die de man naar [minderjarige] heeft geschreven en naar het gesprek dat [minderjarige] met de man heeft gevoerd, en naar wat volgens de orthopedagoog, bezien vanuit de belangen van [minderjarige] , de volgende stap zou moeten zijn in het contactherstel tussen de man en [minderjarige] . Aan de orthopedagoog zal worden verzocht van haar bevindingen een verslag op te maken.
De medewerkster van de Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de Raad zich ernstige zorgen maakt over het contactverlies tussen [minderjarige] en de man. Er is al vier jaar kostbare tijd verloren gegaan en dat heeft onuitwisbare gevolgen voor hun band. Het is belangrijk dat [minderjarige] en de man positieve ervaringen met elkaar opdoen om de spanningen van [minderjarige] rondom de man te verminderen. Er dient nog nader wetenschappelijk onderzoek plaats te vinden naar de gevolgen van contactverlies. Er zijn echter nu al aanwijzingen dat kinderen, die het contact met één van hun ouders hebben verloren, daarvan tot op latere leeftijd psychische problemen ondervinden. Hierdoor hebben zij meer moeite met het aangaan van duurzame relaties. De vrouw moet leren om de kansen aan te grijpen om [minderjarige] gerust te stellen en [minderjarige] heeft de vrouw daarvoor nodig. Er moet meer rust bij de vrouw komen om de angst van [minderjarige] richting de man te verminderen. De man krijgt niet de kans om daarin iets te betekenen. Als [minderjarige] zegt dat hij niet naar de man toe wil, dan kan de vrouw tegen hem zeggen dat hij bij de man veilig is en dat hem daar niets kan overkomen.
De vrouw moet zich ook realiseren dat het contactverlies met de man schadelijk voor [minderjarige] is. Ook de school en de huisarts zouden dit moeten weten en daarom is de Raad verbaasd over hun standpunten dat het beter voor [minderjarige] om het traject tot contactherstel stop te zetten. Het is feitelijk onjuist dat de man [minderjarige] in de steek heeft gelaten, omdat de man al vier jaar op een keurige manier via juridische procedures probeert om omgang met [minderjarige] te krijgen. De vrouw had dit aan [minderjarige] kenbaar moeten maken. Als de vrouw ook de huisarts en de school hierover had geïnformeerd, dan zouden zij mogelijk een ander standpunt innemen. De loyaliteit van [minderjarige] naar de man is er nog steeds, maar deze leeft in diepe verborgenheid en krijgt in het dagelijkse leven geen ruimte om te bestaan. Bij [praktijk] is een eerste stap voor contactherstel gezet. Het is nu tijd voor een vervolgstap. [praktijk] kan de vrouw met psycho-educatie inlichten over de psychische gevolgen die contactverlies met één van de ouders voor een kind heeft. De vrouw kan daardoor verandermogelijkheden voor zichzelf gaan zien. Binnen de ondertoezichtstelling zijn er volop mogelijkheden om te werken aan het contactherstel tussen [minderjarige] en de man. Het is de verantwoordelijkheid van de vrouw om de angst bij [minderjarige] te verminderen. Er ligt een taak voor de GI om met de vrouw te onderzoeken in hoeverre zij daartoe in staat is.
2.7
De rechtbank onderschrijft het advies van de Raad. Belangrijk is dat [minderjarige] de kans krijgt om zelf zonder oordeel te kunnen ontdekken wie zijn vader is. Wanneer [minderjarige] niet weet wie zijn vader is, kan hij ook nooit het plaatje over wie hij zelf is, compleet krijgen waardoor zijn identiteitsontwikkeling stil staat. Van belang is dan ook dat er inzicht komt in de weerstand die [minderjarige] naar de man lijkt te hebben en in wat er aan deze weerstand ten grondslag ligt. Ook moet duidelijk worden wat ervoor nodig is om het contact met de man blijvend te kunnen herstellen.
Met partijen acht de rechtbank het van belang kennis te nemen van het verslag dat de GI op korte termijn toegestuurd gaat krijgen van de behandelend orthopedagoog van [minderjarige] van [praktijk] . Ook acht de rechtbank het van belang een (tweede) verslag - via de GI - van [praktijk] te ontvangen over het verloop van het ouderschapsbemiddelingstraject dat tot op heden is uitgevoerd. Uit deze verslagen zal namelijk duidelijk worden wat de bevindingen van de behandelend orthopedagoog van [minderjarige] zijn met betrekking tot het contact tussen de man en [minderjarige] en wat de bevindingen van de (huidige) behandelend systeemtherapeut zijn ten aanzien van de ingezette ouderschapsbemiddeling en of, en zo ja, op welke wijze [praktijk]
het hulpverleningstraject wil voortzetten. Gezien de ernst van de problematiek, wil de rechtbank het verloop van het hulpverleningstraject bij [praktijk] en de stappen die daarin worden gezet nauwgezet blijven volgen.
Dit alles maakt dat de rechtbank aanleiding ziet om de behandeling van de zaak (wederom) aan te houden in afwachting van de beide verslagen van [praktijk] en wel voor vier weken tot 23 mei 2023 pro forma. Na ontvangst van de verslagen van [praktijk] zal, met inachtneming van de verhinderdata van partijen, een nieuwe mondelinge behandeling van de zaak worden bepaald om de verdere voortgang in deze zaak met partijen te bespreken.
Daarbij overweegt de rechtbank dat zij de aanwezigheid van beide partijen op de mondelinge behandeling zeer gewenst acht.
Ook zou de rechtbank graag [minderjarige] willen spreken in een kindgesprek, voor zover dit voor [minderjarige] haalbaar is.
2.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
houdt aan de beslissing op het verzoek van de man tot:
- vaststelling van een omgangsregeling,
tot
dinsdag 23 mei 2023 PRO FORMA, in afwachting van nader bericht van de GI zoals overwogen in rechtsoverweging 2.7;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bogaert, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023, in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.