ECLI:NL:RBZWB:2023:2941

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
9983947 CV EXPL 22-2561 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en bestuurdersaansprakelijkheid in een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers [eisers] een vordering ingesteld tegen gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wegens huurachterstand en bestuurdersaansprakelijkheid. De huurovereenkomst tussen [eisers] en [gedaagde 1] voor een bedrijfsruimte in [plaats 1] is op 1 augustus 2021 geëindigd. Eisers vorderen betaling van een huurachterstand van € 49.968,62, wettelijke rente en kosten. Gedaagde 2, als bestuurder van [gedaagde 1], wordt ook aangesproken op zijn aansprakelijkheid voor de huurachterstand. Tijdens de procedure heeft gedaagde 2 aangevoerd dat hij door medische omstandigheden niet in staat was om de huur te betalen en dat er afspraken waren gemaakt over verrekening van gemaakte kosten. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat gedaagde 2 niet persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden, omdat niet is aangetoond dat hij wist of had moeten begrijpen dat [gedaagde 1] niet aan haar verplichtingen kon voldoen. De kantonrechter heeft de vordering van eisers tot betaling van de huurachterstand toegewezen, maar de vordering tegen gedaagde 2 afgewezen. Daarnaast is een contractuele boete van € 3.600,00 toegewezen wegens de huurachterstand en zijn buitengerechtelijke incassokosten van € 1.285,10 toegewezen. De proceskosten zijn voor rekening van [gedaagde 1].

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaaknummer 9983947 CV EXPL 22-2561
vonnis van 22 maart 2023
in de zaak van

1.[eiser] ,

2. [eiseres],
wonende te [plaats 1] ,
eisers in conventie, gedaagden in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen [eisers] ,
gemachtigde: mr. J. van Boekel, advocaat te Tilburg,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

gevestigd te [plaats 2] ,
hierna te noemen [gedaagde 1] ,
gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
2. [gedaagde 2],
wonende te [plaats 3] ,
gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen [gedaagde 2] ,
procederend in persoon.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
a. het tussenvonnis van 14 september 2022 en de daarin genoemde stukken;
b. de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie;
c. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 7 februari 2023.
1.2
[gedaagde 2] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering
niet (voor zichzelf of namens [gedaagde 1] ) verschenen tijdens de mondelinge behandeling.
1.3
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Tussen partijen staat het volgende vast.
a. [gedaagde 2] is de bestuurder van [gedaagde 1] .
b. Tussen [eisers] en [gedaagde 1] heeft een huurovereenkomst bestaan voor de huur van een bedrijfsruimte, staande en gelegen te [plaats 1] aan de [adres] . De huurprijs bedroeg € 2.541,--. (inclusief btw) per maand.
c. Op de overeenkomst zijn de ‘Algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte’ (hierna te noemen: algemene bepalingen) van toepassing.
d. In artikel 18.2 van de algemene bepalingen staat vermeld:

Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand.”
e. Partijen bij de huurovereenkomst hebben op 6 juli 2021 een vaststellingsovereenkomst gesloten ter zake de ontruiming van het gehuurde op 1 augustus 2021. Onder artikel 2 onderdeel 3 is bepaald:

Huurder zal het Gehuurde op de Einddatum met al de zijnen en al het zijne ontruimd hebben, bij gebreke waarvan zij jegens Verhuurder een onmiddellijk opeisbare en niet voor compensatie vatbare boete verbeuren van € 100,00 (zegge: één honderd euro) voor elke dag dat hij nalatig is het gehuurde te ontruimen, zulks tot een maximum van € 100,000,00 (zegge: één honderd duizend euro)
f. Op 1 augustus 2021 is de huurovereenkomst tussen [eisers] en [gedaagde 1] geëindigd.

3.Het geschil

In conventie en in (voorwaardelijke) reconventie:
3.1
[eisers] vorderen, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 49.968,62;
b. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 24 mei 2022 althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de volledige betaling;
c. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen 14 dagen zijn betaald;
d. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen 14 dagen zijn betaald.
3.2
[eisers] leggen, samengevat, aan hun vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] een huurachterstand ten bedrage van € 35.574,00 heeft laten ontstaan. Op grond van artikel
18.2
van de algemene bepalingen zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een boete van
€ 300,00 per maand verschuldigd. Verder zijn zij de boete uit de vaststellingsovereenkomst verschuldigd, omdat het gehuurde 8 dagen te laat (op 9 augustus 2021 in plaats van
1 augustus 2021) is ontruimd. Verder hebben [eisers] zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde 2] , in zijn hoedanigheid van bestuurder, ook kan worden veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, omdat hij hoofdelijk aansprakelijk is voor deze schuld. Volgens [eisers] wist [gedaagde 2] al bij het aangaan en/of ondertekenen van de huurovereenkomst op 19 december 2017 dat de vennootschap de huur niet zou kunnen voldoen. Dat [gedaagde 2] dit wist of had moeten weten, volgt uit het feit dat de huurovereenkomst op 19 december 2017 werd ondertekend en de eerste maand huur (over februari 2018) op 14 maart 2018 werd betaald en er sinds die periode niet een maand op tijd is betaald. Hieruit volgt volgens [eisers] dat de hurende vennootschap dus vanaf het begin niet in staat was om tijdig aan de betalingsverplichtingen te voldoen.
3.3
Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde 2] mede namens [gedaagde 1] , samengevat, aangevoerd dat hij sinds 1,5 jaar in het ziekenhuis verblijft. [gedaagde 2] heeft, door een fout bij een ingreep, een dwarslaesie opgelopen. Er is sprake van veel complicaties. Ook in de periode daarvoor heeft hij een ongeval gehad, waarbij hij zijn bekken heeft gebroken. Volgens [gedaagde 2] was het buitenterrein van het gehuurde, op het moment dat hij de bedrijfsruimte huurde, onbegaanbaar voor auto’s. Het moest volledig begaanbaar gemaakt worden. [gedaagde 2] heeft voor de werkzaamheden (bestaande uit onder meer het uitgraven van de grond, het afvoeren van vuile grond, het aanbrengen van geel zand, het bestraten en het aanvoeren van stenen) een bedrag betaald van € 25.000,00.
[gedaagde 2] stelt zich op het standpunt dat hij met de makelaar in 2022 heeft afgesproken dat de huurachterstand zou worden weggestreept tegen de gemaakte kosten. Door de afwezigheid van [gedaagde 2] is het met [gedaagde 1] bergafwaarts gegaan, waardoor [gedaagde 1] niet meer aan de huurbetalingsverplichtingen kon voldoen.
3.4
[eisers] betwisten dat zou zijn afgesproken dat de door [gedaagde 2] gestelde kosten zouden worden verrekend. Dat is niet besproken bij beëindiging van de huurovereenkomst. Ook de makelaar betwist dat hij een dergelijke afspraak heeft gemaakt. Hij zou daartoe ook niet bevoegd zijn geweest. Verder wist [gedaagde 2] op grond van artikel 7.2 van de huurovereenkomst dat het buitenterrein moest worden verhard. [eisers] hebben weersproken dat er destijds is afgesproken om de hieraan verbonden kosten te verrekenen. Bovendien is op het op grond van artikel 18.1 van de algemene bepalingen niet toegestaan om de huurpenningen te verrekenen. Daarnaast heeft [gedaagde 1] haar vordering niet nader onderbouwd. Tot slot is er geen sprake van een waardevermeerdering van het gehuurde en dient er een nieuw voor oud berekening plaats te vinden.
3.5
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
Huurachterstand
4.1
[eisers] hebben gesteld dat [gedaagde 1] een bedrag van € 35.574,00 aan huur onbetaald heeft gelaten. [gedaagde 1] heeft dit niet, althans onvoldoende weersproken.
Dit betekent dat voornoemd bedrag in beginsel voor toewijzing gereed ligt. De
kantonrechter heeft echter uit punt 3 van de dagvaarding begrepen dat [gedaagde 1] de huurpenningen over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 1 augustus 2021 (dus een periode van 12 maanden) onbetaald heeft gelaten. [eisers] hebben op de mondelinge behandeling verklaard dat zij per abuis zijn uitgegaan van 14 maanden. De kantonrechter zal dan ook uitgaan van een huurachterstand voor een bedrag van € 30.492,00 (12 maanden x
€ 2.541,00)
4.2
De kantonrechter volgt [gedaagde 1] niet in haar verweer dat de huurachterstand verrekend zou worden met investeringen die gedaan zijn rondom het bedrijfspand. [eisers] hebben ter zitting betwist dat deze afspraken zijn gemaakt. Ook de makelaar heeft deze afspraak niet namens hen gemaakt, volgens [eisers] [gedaagde 1] is niet ter zitting verschenen. Zij heeft dus geen nadere toelichting gegeven op de door haar gestelde afspraak. Bij de stukken ontbreekt verder enige onderbouwing van de afspraak tot verrekening. Dat deze afspraak bestaat, blijkt dus nergens uit. Bij deze stand van zaken kan de kantonrechter dus niet aannemen dat er zo’n afspraak geldt tussen [eisers] en [gedaagde 1] . Dit betekent dat de kantonrechter de vordering van [eisers] ter zake de huurachterstand voor een bedrag van € 30.492,00 zal toewijzen ten aanzien van [gedaagde 1] . De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen op de wijze als hierna bepaald.
Bestuurdersaansprakelijkheid
4.3
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of [gedaagde 2] als bestuurder van [gedaagde 1] (mede) persoonlijk aansprakelijk is en dus ook tot betaling van de bovengenoemde huurachterstand kan worden veroordeeld.
4.4
In dit kader overweegt de kantonrechter dat het vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is dat voor persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van een vennootschap een hoge drempel geldt. Uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit haar tekortschieten in de nakoming van een verbintenis. Onder bijzondere omstandigheden is soms, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarvoor is nodig dat die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Er gelden op grond van de jurisprudentie verschillende bijzondere situaties waarin kan worden aangenomen dat de bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt treft. Een daarvan is de situatie dat de bestuurder namens de vennootschap een verplichting aangaat, terwijl hij wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de vennootschap niet aan die verplichting zou kunnen voldoen en dat de vennootschap ook geen verhaal zou bieden. Deze situatie is hier volgens [eisers] aan de hand.
4.5
De kantonrechter volgt [eisers] niet in dat standpunt. [eisers] hebben onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan tot het oordeel kan worden gekomen dat [gedaagde 2] , toen hij namens [gedaagde 1] op 19 december 2017 de huurovereenkomst met [eisers] sloot, wist of behoorde te begrijpen dat [gedaagde 1] niet aan haar verplichtingen uit deze overeenkomst jegens [eisers] zou kunnen voldoen of geen verhaal zou bieden. Weliswaar heeft [gedaagde 1] de huur niet telkens tijdig voldaan, maar vaststaat dat zij de huur over de periode van februari 2018 tot en met augustus 2020 wel volledig heeft betaald. [gedaagde 1] heeft dus geruime tijd wel aan haar huurbetalingsverplichting voldaan. [gedaagde 2] heeft toegelicht dat toen het in zijn privé situatie door medische omstandigheden slecht met hem ging, het ook financieel slechter ging met het bedrijf en het bedrijf vanaf dat moment de huur niet meer kon betalen. Er kan dus niet gezegd worden dat [gedaagde 2] vanaf de aanvang van de huurovereenkomst wist of behoorde te begrijpen dat [gedaagde 1] niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Door [eisers] is ter zitting erkend dat er medisch gezien van alles aan de hand was met [gedaagde 2] . Onder die omstandigheden kan ook niet worden aangenomen dat [gedaagde 2] anderszins een persoonlijk ernstig verwijt treft van het niet betalen van de huur door [gedaagde 1] . Dat het voor [eisers] onredelijk voelt dat zij mogelijk de huurachterstand niet op [gedaagde 1] kunnen verhalen, terwijl [gedaagde 2] ondertussen weer aan het werk lijkt te zijn, kan de kantonrechter begrijpen, maar dat maakt het voorgaande oordeel niet anders. Dit betekent dat [gedaagde 2] niet persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor betaling van de huurachterstand. De kantonrechter zal de vorderingen jegens [gedaagde 2] dan ook afwijzen.
Contractuele boete
4.6
Verder hebben [eisers] aanspraak gemaakt op de contractuele boete van artikel
18.2
van de algemene bepalingen. [eisers] hebben aanspraak gemaakt op deze boete omdat [gedaagde 1] de huur onbetaald heeft gelaten. Nu vast is komen te staan dat [gedaagde 1] twaalf maanden de huurtermijnen niet heeft voldaan, zal ingevolge voornoemde bepaling de gevorderde boete van € 300,00 per kalendermaand, in totaal € 3.600,00 worden toegewezen. De wettelijke rente zal worden toegewezen op de wijze als hierna bepaald.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.7
Daarnaast vorderen [eisers] op grond van artikel 17.1 van de algemene bepalingen de buitengerechtelijke incassokosten. In een geval als deze, waarin tussen partijen een incassobeding is overeengekomen, kan de kantonrechter ambtshalve de bedongen buitengerechtelijke incassokosten matigen, indien de omvang daarvan naar het oordeel van de kantonrechter niet als redelijk is aan te merken. Bij de beoordeling van wat redelijk is, wordt in beginsel aansluiting gezocht bij het forfaitaire tarief van het Besluit buitengerechtelijke incassokosten (hierna te noemen: het Besluit). Aangezien [gedaagde 1] niet is aan te merken als consument, is in dit geval het Besluit van regelend recht. Als sprake is van een incassobeding, geldt dat het aan de eisende partij is om te stellen (en zo nodig te bewijzen) dat de werkelijke kosten van het incasseren van de vordering hoger, zijn geweest dan genoemd forfaitair bedrag uit het Besluit en dat het redelijk was om buitengerechtelijke kosten te maken tot dat hogere bedrag. Alleen dan komt dat hogere bedrag voor vergoeding in aanmerking. De kantonrechter is van oordeel dat uit hetgeen [eisers] heeft aangevoerd, niet kan volgen dat zij werkelijke kosten heeft gemaakt ten belope van het door hun gevorderde bedrag en dat het redelijk was om deze kosten te maken. Gelet op het vorenstaande zal ter zake van vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 1.285,10 (inclusief btw) conform het tarief van het Besluit worden toegewezen.
Boete
4.8
Ter zake de gevorderde boete van € 800,00, die gegrond is op de vaststellingsovereenkomst, overweegt de kantonrechter dat voornoemd bedrag kan worden toegewezen, nu [gedaagde 1] niet heeft weersproken dat hij het gehuurde acht dagen te laat heeft ontruimd.
4.9
Aangezien [gedaagde 1] grotendeels in het ongelijk is gesteld, zal zij daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten, gelet op het toe te wijzen bedrag aan hoofdsom, aan de zijde van [eisers] als volgt vastgesteld.
- kosten van de dagvaarding € 131,18
- griffierecht € 693,00
- salaris gemachtigde
€ 1.058,00(2 punten x € 529,00)
Totaal € 1.882,18.
Gelet op hetgeen is overwogen ziet de kantonrechter aanleiding om de kosten van de dagvaarding gericht aan [gedaagde 2] voor rekening van [eisers] te laten.
4.1
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen indien en voor zover [gedaagde 1] de proceskosten niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis zal hebben voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat [gedaagde 1] , indien deze door de betekening van het vonnis kennis heeft kunnen nemen van de inhoud daarvan, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de proceskostenveroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien.
4.11
De nakosten, waarvan [eisers] betaling vorderen, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal als volgt worden toegewezen.
4.12
Voor zover [gedaagde 1] heeft bedoeld bij conclusie van antwoord een (voorwaardelijke) tegenvordering (eis in reconventie) in te stellen, dient deze vordering te worden afgewezen. In rechtsoverweging 4.2 heeft de kantonrechter namelijk geoordeeld dat nergens uit blijkt dat [gedaagde 1] met [eisers] dan wel met de makelaar heeft afgesproken dat de huurachterstand mag worden verrekend met de investeringen die gedaan zijn rondom het bedrijfspand.
4.13
Gelet op de (nauwe) samenhang van de vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten tussen partijen in (voorwaardelijke) reconventie te compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie:
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 36.177,10, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 34.092,00 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van de volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde 1] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eisers] vastgesteld op een bedrag van € 1.882,18, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de 15e dag na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van de volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde 1] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis aan de veroordelingen voldoet, in de na dit vonnis te maken kosten, begroot op € 132,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na de betekening van het vonnis tot aan de dag van de volledige betaling;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering voor het overige af;
in (voorwaardelijke) reconventie:
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.