ECLI:NL:RBZWB:2023:296

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
9750219 / CV EXPL 22-7445E
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Borm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige ontbinding van huurovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen partijen over de ontbinding van een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte. De eiser, een vennootschap, heeft de gedaagden aangeklaagd omdat zij onrechtmatig de ontbinding van de huurovereenkomst hebben ingeroepen. De huurovereenkomst was op 2 december 2020 gesloten en had een looptijd van vijf jaar. De gedaagden hebben op 29 december 2021 de buitengerechtelijke ontbinding ingeroepen, maar de rechtbank oordeelt dat niet is komen vast te staan dat de tekortkomingen van de eiser van zodanige aard waren dat deze de ontbinding rechtvaardigden. De rechtbank concludeert dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door de ontbinding in te roepen en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die de eisers hierdoor hebben geleden.

De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van verschillende schadevergoedingen, waaronder huurderving, kosten voor de teruggave van inventaris, en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagden zijn ook veroordeeld tot betaling van een bedrag wegens een geldlening die opeisbaar is geworden door de ontbinding van de huurovereenkomst. In reconventie hebben de gedaagden vorderingen ingesteld, maar deze zijn afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de eisers toegewezen, terwijl de gedaagden in reconventie ook in de kosten zijn veroordeeld.

De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsgeldigheid van ontbindingen van huurovereenkomsten en de gevolgen van onrechtmatige ontbindingen voor de betrokken partijen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers grotendeels toegewezen en de gedaagden in het ongelijk gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Middelburg
zaak/rolnr.: 9750219 / CV EXPL 22-745
vonnis d.d. 18 januari 2023
inzake

1.[eiser sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
en haar vennoten:
2.
[eiser sub 2],
3.
[eiser sub 3],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
verder gezamenlijk in mannelijk enkelvoud te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. J. Ossewaarde,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
verder gezamenlijk in mannelijk enkelvoud te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. drs. E.R. Knoester.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1.
Voor het verloop van het geding verwijst de kantonrechter naar het tussenvonnis van 15 juni 2022. Ten behoeve van de mondelinge behandeling is ingediend door [eisers] op 25 november 2022 een akte wijziging van eis in conventie/conclusie van antwoord in reconventie en door [gedaagden] op 28 november 2022 de producties 5 tot en met 10.
1.2.
Op 8 december 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Mr. Ossewaarde heeft daarbij spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Tijdens de mondelinge behandeling is door [gedaagden] een kopie overgelegd van de verklaring met betrekking tot de oplevering van het gehuurde op 20 januari 2022. Van hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Na het sluiten van de mondelinge behandeling is de procedure verwezen naar de rol voor het wijzen van vonnis.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 2 december 2020 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de onroerende zaak (bedrijfsruimte ex artikel 7:290 BW) aan de [adres] . De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaar met ingang van 2 december 2020. Partijen zijn een huurprijs van € 3.025,00 inclusief btw per maand overeengekomen. In de huurovereenkomst is ook overeengekomen dat [gedaagden] inventarisgoederen huurt die in de bijlage zijn opgesomd. Daarnaast is bepaald dat na een termijn van 5 jaar de volledige inventaris in eigendom overgaat naar huurder. Op de huurovereenkomst zijn van toepassing De algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW.
2.2.
Naast de huurovereenkomst hebben partijen op 2 december 2020 een geldleningsovereenkomst gesloten, waarbij [gedaagden] een bedrag van € 20.000,00 leent van [eisers]
2.3.
Bij brief van 29 december 2021 is namens [gedaagden] de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst ingeroepen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vordert, na wijziging van eis bij akte van 25 november 2022 en vermindering van eis op de mondelinge behandeling, – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
in de vorderingen van eisers sub 1 tot en met sub 3 tegen gedaagden:
voor recht te verklaren dat gedaagden jegens eisers onrechtmatig hebben gehandeld door de buitengerechtelijke ontbinding in te roepen, alsmede voor recht te verklaren dat gedaagden onrechtmatig de vernietiging wegens dwaling hebben ingeroepen, van de huurovereenkomst en door dat ten onrechte te doen gedaagden hoofdelijk aansprakelijk jegens eisers zijn voor de schade die eisers als gevolg daarvan lijden;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van verbeurde boetes over de maanden juni en november 2021 van € 600,- te vermeerderen met wettelijke handelsrente, dan wel de wettelijke rente;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de huur c.q. de vervangende schadevergoeding van € 3.025,- per maand vanaf 1 januari 2022 tot en met mei 2022;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen binnen 7 dagen na betekening van het vonnis tot de teruggave van de Henkovac 1700 vacumeermachine, Salamander grill, Rancilio koffiemachine, Winterhalter glazenspoelmachine voor zover zij hebben aangegeven in hun brief van 26 januari 2022 dat zij die zich onder hen houden op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat zij daarmee in gebreke zijn;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade ten aanzien van de door gedaagden zonder toestemming van eisers van de hand gedane zaken (Jumbo vrieskast, Rational Climaplus CPGG en onderstel, Prima Donna koffieapparaat, Rancilio bonenmaler, 10 restaurantstoelen, Whirlpool wasmachine en Everglades gasfornuis) en dit schadebedrag te begroten volgens artikel 6:97 BW dat gedaagden aan eisers dienen te betalen binnen 7 dagen na betekening van het vonnis;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van herstel van de verfschade aan badkamervloeren en douchebakken, vervanging van de stopcontacten die onder verf zitten of kapot zijn en vervanging van de ontbrekende verwarmingsbakken en verwarmingsknoppen;
in de vorderingen van eiser sub 3 tegen gedaagden:
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 18.115,03 te vermeerderen met 7% contractuele jaarrente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de tot en met december 2021 verbeurde boetes van € 500,- en voornoemde bedragen te vermeerderen met hetzij de contractuele rente, dan wel de wettelijke handelsrente, dan wel de wettelijke rente;
ten aanzien van de vorderingen onder a. tot en met g.:
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 644,20 wegens buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [eisers] – samengevat – het volgende ten grondslag.
[gedaagden] heeft onrechtmatig de ontbinding van de huurovereenkomst ingeroepen dan wel onrechtmatig de huurovereenkomst vernietigd op grond van dwaling. [eisers] vordert daartoe te verklaren voor recht dat [gedaagden] aansprakelijk is voor de schade die [eisers] als gevolg daarvan lijdt. [gedaagden] heeft de huur voor de maanden juni en november 2021 te laat betaald. [eisers] maakt om die reden aanspraak op 2 x € 300,- is € 600,- wegens boete.
In de huurovereenkomst is bepaald dat dat de in het gehuurde aanwezige inventaris aan [gedaagden] ter beschikking is gesteld. Aangezien [gedaagden] de huurovereenkomst binnen vijf jaar heeft ontbonden, blijft de inventaris eigendom van [eisers] Gebleken is dat een aantal zaken ontbreekt. [gedaagden] heeft bij brief van 26 januari 2022 verklaard enkele zaken in het bezit te hebben en enkele zaken van de hand te hebben gedaan. [eisers] vordert om die reden teruggave van de inventaris die [gedaagden] nog in het bezit heeft en vervangende schadevergoeding voor de overige inventaris die met toepassing van artikel 6:97 BW dient te worden begroot. Op 20 januari 2022 heeft [eisers] geconstateerd dat er zaken in het gehuurde beschadigd waren en/of ontbraken. Bij brief van 23 januari 2022 is [gedaagden] hierop gewezen. [gedaagden] is niet overgegaan tot herstel zodat [eisers] vordert [gedaagden] te veroordelen in de kosten gemoeid met het herstel. [gedaagden] heeft vanaf augustus 2021 geen aflossingen meer verricht met betrekking tot de geldlening en op 30 december 2021 heeft [gedaagden] de ontbinding van de huurovereenkomst ingeroepen. Eiser sub 3 heeft daarop de geldlening op grond van artikel 12 sub b van de overeenkomst van geldlening opgeëist. [gedaagden] is niet overgegaan tot betaling. Eiser sub 3 vordert betaling van de resterende geldlening.
3.3.
[gedaagden] voert – samengevat – het volgende verweer aan. Op 29 december 2021 is de buitengerechtelijke ontbinding ingeroepen, omdat ondanks meerdere verzoeken [eisers] de gebreken in het gehuurde niet heeft verholpen. Subsidiair voert [gedaagden] aan dat hij de vernietiging van de huurovereenkomst heeft ingeroepen op grond van dwaling en meer subsidiair dat hij de huurovereenkomst op grond van artikel 14.14 van de huurovereenkomst heeft ontbonden. Het is verder correct dat vanaf augustus 2021 geen aflossingen zijn verricht op de geldlening. De geldlening is aangewend om het gehuurde te verbouwen. Doordat [eisers] niet aan de verplichtingen van de huurovereenkomst voldeed konden de hotelkamers niet worden uitgebaat. De verbeteringen die [gedaagden] aan het pand heeft aangebracht komen ten goede aan [eisers]
in reconventie
3.4.
[eisers in reconventie] vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat [eisers in reconventie] op terechte gronden de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst heeft ingeroepen;
[verweerders in reconventie] te veroordelen aan [eisers in reconventie] te betalen € 247.656,00, te vermeerderen met rente;
[verweerders in reconventie] te veroordelen aan [eisers in reconventie] al hetgeen [eisers in reconventie] in conventie wordt veroordeeld;
[verweerders in reconventie] te veroordelen in de proceskosten.
3.5.
Aan zijn vorderingen legt [eisers in reconventie] – samengevat – het volgende ten grondslag. [eisers in reconventie] vordert op de voet van artikel 6:277 lid 1 BW dat [verweerders in reconventie] de schade vergoedt die de ontbinding teweegbrengt. De directe kosten bedragen
€ 172.656,00. Ook is [verweerders in reconventie] ongerechtvaardigd verrijkt doordat [eisers in reconventie] arbeid en geld in het gehuurde heeft gestoken om het te verbeteren. [verweerders in reconventie] begroot dit op een bedrag van € 75.000,00, zijnde het bedrag waarmee het gehuurde minimaal in waarde is vermeerderd.
3.6.
[verweerders in reconventie] heeft verweer gevoerd dat hierna – voor zover van belang – aan de orde komt.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat de huurovereenkomst is beëindigd met ingang van 1 januari 2022. De vraag die partijen verdeeld houdt is of [eisers in reconventie] de huurovereenkomst rechtsgeldig tussentijds heeft ontbonden dan wel vernietigd.
in conventie
vordering a .(verklaring voor recht)
4.2.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.3.
[gedaagden] heeft in zijn verweer punten opgesomd die hij als gebreken aanmerkt en die hij in zijn e-mailbericht van 4 oktober 2021 kenbaar heeft gemaakt aan [eisers]
Deze waren volgens hem uiteindelijk de aanleiding om de huurovereenkomst te
beëindigen. Het betreffen de volgende punten:
  • het dak dient geïnspecteerd te worden omdat er stukken cement loskomen en naar beneden vallen, ook zijn er dakpannen weggezakt en dienen er dakpannen vervangen te worden,
  • de buitendeur bij de bar behoeft reparatie of vervanging omdat er een grote kier boven de deur zit,
  • de isolatie van de cv-ruimte dient vervangen te worden omdat je op sommige plekken door het dak heen kunt kijken,
  • het dakraam van een slaapkamer dient gerepareerd te worden want deze sluit niet goed af,
  • de dorpel bij de ingang dient hersteld te worden in verband met tocht(gaten),
  • bij de opstap bij de voordeur ligt een tegel los en er zitten gaten die opgevuld dienen te worden,
  • er ontbreken verwarmingsknoppen of deze zijn niet aangesloten,
  • het keukentje achter het restaurant dient nagekeken te worden, omdat de stoppen er telkens uitslaan en er zijn grote gaten aanwezig,
  • het riool van de dames wc is verstopt,
  • de dakgoten zijn verstopt.
[gedaagden] heeft in zijn conclusie van antwoord aangevoerd dat in het
e-mailbericht van 4 oktober 2021 tevens melding is gedaan van lekkage aan het dak.
De kantonrechter leest dit echter niet in het e-mailbericht. Daarin wordt slechts vermeld dat dakpannen vervangen dienen te worden of dat deze zijn verzakt, waardoor er lekkages kunnen ontstaan. [gedaagden] stelt dat de punten tezamen – maar ook op zichzelf genomen – de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. Ook hierin volgt de kantonrechter [gedaagden] niet. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
De gemachtigde van [eisers] heeft bij brief van 25 november 2021 aan de gemachtigde van [gedaagden] medegedeeld dat [eisers] de in het
e-mailbericht genoemde gebreken aan het gehuurde heeft verholpen, dan wel dat dit punten zijn die niet als gebreken zijn aan te merken. In de brief wordt verzocht mede te delen om welke gebreken het nu nog gaat en wat er nog concreet aan het huurgenot in de weg staat. [gedaagden] heeft hierop niet gereageerd, maar heeft wel op 30 december 2021 de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst ingeroepen.
4.5.
[eisers] heeft in zijn stukken verder aangevoerd dat na 4 oktober 2021 het dakraam in de slaapkamer is hersteld, de elektra in de keuken is nagekeken en het dak is geïnspecteerd. De overige gebreken dienen volgens [eisers] door [gedaagden] zelf hersteld te worden. Gelet op de betwisting van [eisers] had het op de weg van [gedaagden] gelegen de gestelde gebreken nader te onderbouwen. Door dit na te laten kan niet worden vastgesteld of er gebreken aanwezig waren die door [eisers] als verhuurder hersteld dienden te worden of dat het om kleine gebreken gaat. Het ontstoppen van dakgoten en het ontstoppen van de riolering zijn namelijk zaken die meestal onder klein herstel vallen en voor rekening van de huurder komen. Verder is onvoldoende gesteld dat de gestelde gebreken dermate ernstig waren dat dit het uitbaten van het gehuurde in de weg stond. Daardoor is eveneens niet vast komen te staan dat de tekortkoming niet van geringe betekenis was en deze de ontbinding met haar gevolgen zou rechtvaardigen. Het voorgaande betekent dat [gedaagden] ten onrechte de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst heeft ingeroepen.
4.6.
[gedaagden] heeft in zijn verweer subsidiair een beroep gedaan op vernietiging van de huurovereenkomst op grond van dwalingen meer subsidiair dat op grond van artikel 14.14 van de huurovereenkomst de (kosteloze) ontbinding is ingeroepen. Beide gronden zijn gebaseerd op het ontbreken van een omgevingsvergunning om het bovenste gedeelte van het gehuurde te kunnen gebruiken als hotel.
4.7.
Vooropgesteld wordt dat [gedaagden] niet heeft weersproken dat de gemeente Tholen op 22 juni 2021 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het gebruiken van de bovenverdieping ten behoeve van een hotel. Dit naar aanleiding van een aanvraag van 23 december 2020. Reeds om die reden strandt het beroep op dwaling. Voor zover zij van mening is dat aan deze vergunning gebreken kleven, althans dat deze niet volstaat om het pand op de door daar haar gewenste wijze te exploiteren, faalt het verweer eveneens. Uit artikel 14.7 van de huurovereenkomst volgt dat de huurder zelf voor de benodigde vergunningen dient te zorgen. Ook is in artikel 4.3 en 4.4. van de algemene bepalingen opgenomen dat het niet verkrijgen van een vergunning geen gebrek oplevert, tenzij dit aan de verhuurder is te wijten. Van dat laatste is niet gebleken. [eisers] heeft namelijk meegewerkt aan het verkrijgen van de vergunning door werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de brandinstallatie. De kantonrechter gaat om die reden voorbij aan dit verweer.
4.8.
Volgens artikel 14.14 komt de huurovereenkomst tot stand onder voorbehoud dat de omgevingsvergunning vóór 1 april 2021 wordt verstrekt. Indien [gedaagden] een rechtsgeldig beroep wilde doen op artikel 14.14 had hij dat eerder moeten doen en niet pas bij brief van zijn gemachtigde van 30 december 2021. Kennelijk heeft [gedaagden] de huurovereenkomst destijds op deze grond niet willen ontbinden. Daarmee is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagden] nu geen beroep meer kan doen op het in dit artikel opgenomen voorbehoud. De conclusie is dat de kantonrechter de door [eisers] gevorderde verklaring voor recht, dat gedaagden jegens eisers onrechtmatig hebben gehandeld door de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst in te roepen en daardoor hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die eisers als gevolg daarvan lijden, toewijst. De door [eisers] gevorderde verklaring voor recht dat gedaagden onrechtmatig de vernietiging wegens dwaling van de huurovereenkomst hebben ingeroepen wordt afgewezen, nu [eisers] onvoldoende heeft gesteld welk belang hij hierbij heeft.
vordering b.(boete juni en november 2021)
4.9.
Op grond van artikel 25.3 van de algemene bepalingen van de huurovereenkomst is [gedaagden] een boete verschuldigd, indien de huur niet op de vervaldag is voldaan. [gedaagden] heeft de huur over de maanden juni en november 2021 te laat betaald. [gedaagden] heeft een beroep gedaan op matiging van de boetes. De kantonrechter ziet aanleiding de boete voor de maand juni 2021 te matigen tot nihil. De huur is weliswaar te laat betaald op 2 juni 2021 maar gelet op deze korte termijnoverschrijding acht de kantonrechter dit verwaarloosbaar. De boete over de maand november 2021 komt niet in aanmerking voor matiging en wordt zoals gevorderd toegewezen. De primair gevorderde wettelijke handelsrente wordt afgewezen, omdat het hier niet gaat om betaling van een geldsom die berust op nakoming van een (primaire) verplichting uit de handelsovereenkomst. In plaats daarvan zal de gevorderde wettelijke rente, gelet op de aanmaning van 25 november 2021, vanaf 3 december 2021 worden toegewezen.
vordering c.(vervangende schadevergoeding)
4.10.
Aangezien de huurovereenkomst per 1 januari 2022 is beëindigd, ziet deze vordering op vervangende schadevergoeding. Op de mondelinge behandeling heeft [eisers] verklaard dat het gehuurde per 31 mei 2022 is verkocht. Thans wordt nog vervangende schadevergoeding gevorderd tot die datum. Aangezien onder punt a. is geoordeeld dat [gedaagden] de huurovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd, is [gedaagden] aansprakelijk voor de schade die hieruit voortvloeit. De kantonrechter is van oordeel dat de gevorderde schadevergoeding redelijk is. Dat betekent dat het gevorderde bedrag van € 15.125,00 inclusief btw aan huurderving wegens tekortkoming van [gedaagden] zal worden toegewezen.
vordering d.(teruggave inventaris en dwangsom)
4.11.
Deze vordering is door [gedaagden] niet betwist. De kantonrechter zal dan ook de vordering toewijzen zoals gevorderd, met dien verstande dat aan de toe te wijzen dwangsom een maximum zal worden verbonden.
vordering e.(schadevergoeding ontbrekende inventaris)
4.12.
[gedaagden] heeft bij conclusie van antwoord geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen deze vordering. De vordering is in beginsel toewijsbaar. [eisers] heeft de kantonrechter verzocht de schade te begroten, hij laat echter na de waarde van deze goederen enigszins te onderbouwen. Uit de huurovereenkomst maakt de kantonrechter op dat de inventaris langere tijd niet is gebruikt en wellicht onderhoud nodig heeft dan wel gerepareerd dient te worden. De goederen in gebruikte staat zullen in dat geval geen hoge restwaarde kunnen hebben. De kantonrechter begroot de schade van de goederen als volgt: Jumbo vrieskast € 50,00, Rational Climaplus CPGG en onderstel € 50,00, Prima Donna koffieapparaat € 25,00, Rancilio bonenmaler € 25,00, 10 restaurantstoelen € 50,00 (totaal), Whirlpool wasmachine € 50,00 en Everglades gasfornuis € 50,00. Dit maakt dat een bedrag van € 300,00 zal worden toegewezen.
vordering f.(schade aan gehuurde, verfvlekken, kapotte stopcontacten enz.)
4.13.
[gedaagden] heeft bij conclusie van antwoord geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen deze vordering. [eisers] laat echter na de schade – kosten die gemoeid zijn met het herstel – te begroten. Niet is gebleken dat [eisers] de schade heeft laten herstellen en of de schade van invloed is geweest op de verkoopprijs van het gehuurde. De vordering zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
vordering g.(geldlening)
4.14.
De geldlening is op grond van artikel 12 van de geldleningsovereenkomst opeisbaar geworden, omdat [gedaagden] tussentijds de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst heeft ingeroepen en de huurovereenkomst tot een einde is gekomen. Hetgeen [gedaagden] als verweer heeft aangevoerd is geen grond om hem te ontslaan van zijn verplichting tot het terugbetalen van de geldlening aan eiser sub 3.
De vordering tot betaling van € 18.115,03 wegens geldlening te vermeerderen met de contractuele rente en € 500,00 wegens boetes te vermeerderen met de wettelijke rente zal worden toegewezen, met dien verstande dat de wettelijke rente over de boetes, gelet op de aanmaning van 25 november 2021, wordt toegewezen vanaf 3 december 2021.
vordering h.(buitengerechtelijke incassokosten)
4.15.
[eisers] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. De hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 644,20 is niet betwist en zal worden toegewezen. Voor toewijzing van de gevorderde wettelijke handelsrente bestaat geen grond. Buitengerechtelijke kosten dienen te worden aangemerkt als vermogensschade (art. 6:96 lid 2, aanhef en onder c, BW). De wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW heeft uitsluitend betrekking op verplichtingen tot betaling uit handelsovereenkomsten. Een verplichting tot vergoeding van schade kan daartoe niet worden gerekend. In plaats daarvan zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen.
vordering i. (proceskosten)
4.16.
[gedaagden] dient als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter begroot deze kosten aan de zijde van [eisers] tot vandaag op:
- griffierecht € 1.384,00
- kosten exploot van dagvaarding € 129,72
- salaris gemachtigde (2 punten à 498,00)
€ 996,00
totaal € 2.509,72
in reconventie
vordering j.(verklaring voor recht)
4.17.
Zoals overwogen onder punt 3.8. heeft [eisers in reconventie] de huurovereenkomst niet rechtsgeldig ontbonden. De vordering is om die reden niet toewijsbaar.
vordering k.(€ 247.656,00 schadevergoeding)
4.18.
De kantonrechter wijst deze vordering af. In conventie is overwogen dat [eisers in reconventie] de huurovereenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden. Daarmee is de grondslag voor deze -overigens uiterst summier onderbouwde- vordering komen te vervallen.
vordering l.
4.19.
Deze vordering wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen. De vordering is vaag en een grondslag is niet aangevoerd waardoor niet aan de stelplicht is voldaan.
vordering m.(proceskosten)
4.20.
[eisers in reconventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter begroot deze kosten aan de zijde van [verweerders in reconventie] tot vandaag op € 249,00 (1/2 x punt à € 498,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat gedaagden jegens eisers onrechtmatig hebben gehandeld door de
buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst in te roepen en dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die eisers als gevolg daarvan lijden;
5.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te betalen € 300,00 wegens boete over de maand november 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te betalen € 15.125,00 inclusief btw wegens huurderving over de periode januari tot en met mei 2022;
5.4.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, in die zin dat indien de één presteert ook de ander is bevrijd, binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis tot teruggave van de Henkovac 1700 vacumeermachine, de Salamander grill, de Rancilio koffiemachine en de Winterhalter glazenspoelmachine op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat zij nalaten aan deze veroordeling te voldoen, totdat een maximum van € 5.000,00 aan verbeurde dwangsommen is bereikt;
5.5.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te betalen € 300,00 wegens schadevergoeding voor de ontbrekende inventaris;
5.6.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan eiser sub 3 een bedrag van € 18.115,03 wegens geldlening te vermeerderen met 7% contractuele jaarrente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling aan eiser sub 3 een bedrag van € 500,00 wegens verbeurde boetes tot en met december 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.7.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te betalen € 644,20 wegens buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.8.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eisers] tot vandaag begroot op € 2.509,72, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.9.
verklaart de hiervoor uitgesproken veroordelingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
in reconventie
5.11.
wijst de vorderingen af;
5.12.
veroordeelt [eisers in reconventie] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [verweerders in reconventie] tot vandaag begroot op € 249,00;
5.13.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Borm en uitgesproken op 18 januari 2023.