ECLI:NL:RBZWB:2023:2964

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
10390721 \ VV EXPL 23-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangsom in kort geding wegens niet-nakoming van een eerdere rechterlijke beschikking

In deze zaak heeft eiseres verzocht om een dwangsom op te leggen aan gedaagde, MSB-A, omdat deze niet wilde voldoen aan een eerdere rechterlijke beschikking waarin MSB-A was veroordeeld om bepaalde stukken aan eiseres te verstrekken. Eiseres, die in de periode 1988-2020 in dienst was bij Stichting Amphia en vanaf 2012 gedetacheerd was bij MSB-A, stelde dat zij jarenlang was blootgesteld aan grensoverschrijdend gedrag van een medisch specialist. Na een eerdere beschikking van de kantonrechter op 13 februari 2023, waarin MSB-A werd opgedragen om eiseres inzage te geven in bepaalde documenten, heeft MSB-A hoger beroep aangetekend en verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid van die beschikking. In het kort geding dat volgde, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de dwangsom pas verbeurd zal worden als het gerechtshof in het hoger beroep een negatieve beslissing neemt voor MSB-A. De kantonrechter heeft de dwangsom vastgesteld op € 2.000,00 per dag, met een maximum van € 50.000,00, en heeft MSB-A in de proceskosten veroordeeld. De rechter benadrukte dat de eerbiediging van het persoonlijkheidsrecht en de privacy van betrokkenen zwaarwegend zijn, maar dat MSB-A niet bereid was om aan de hoofdveroordeling te voldoen, wat aanleiding gaf tot het opleggen van de dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10390721 \ VV EXPL 23-24
Vonnis in kort geding van 2 mei 2023
in de zaak van
[eiseres],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. J.G. Verpaalen,
tegen
COÖPERATIE MEDISCH SPECIALISTISCH BEDRIJF - AMPHIA U.A.,
te Breda,
gedaagde partij,
hierna te noemen: MSB-A,
gemachtigde: mr. J.L.G.M. Verwiel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de producties van MSB-A
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van MSB-A.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is in de periode 1988-2020, met een onderbreking van vier jaar (1996-2000), in dienst geweest bij Stichting Amphia (hierna te noemen: Amphia). Vanaf 2012 werd [eiseres] door Amphia gedetacheerd als [functie] bij MSB-A.
2.2.
De functioneel leidinggevende van [eiseres] was [medisch specialist] (hierna te noemen: [medisch specialist] ). [medisch specialist] was sinds 1 januari 2009 als oncoloog werkzaam bij Amphia.
2.3.
Op 5 juni 2019 is [eiseres] (volledig) arbeidsongeschikt uitgevallen. Tot re-integratie is het niet gekomen en per 1 oktober 2020 is de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en Amphia op verzoek van [eiseres] beëindigd.
2.4.
De relatie tussen [medisch specialist] enerzijds en Amphia en MSB-A anderzijds is beëindigd per 25 november 2020 met als directe aanleiding een gegrond verklaarde klacht van een verpleegkundig specialist tegen [medisch specialist] wegens grensoverschrijdend gedrag. Vanaf 20 september 2020 was [medisch specialist] vrijgesteld van werkzaamheden.
2.5.
[eiseres] stelt dat (ook) zij jarenlang op haar werk is blootgesteld aan (seksueel) grensoverschrijdend gedrag van [medisch specialist] . Verder stelt [eiseres] dat Amphia en MSB-A op de hoogte (moeten) zijn geweest van het gedrag van [medisch specialist] en dat [eiseres] voor de onderbouwing van haar stellingen afhankelijk is van bescheiden die zich in het domein van Amphia en MSB-A bevinden.
2.6.
Aangezien Amphia en MSB-A niet bereid zijn deze bescheiden aan [eiseres] te verstrekken, is [eiseres] op 19 augustus 2022 een 843a Rv procedure gestart. Bij beschikking van 13 februari 2023 heeft de kantonrechter op dat verzoek van [eiseres] beslist. In deze beschikking staat onder meer het volgende:

De kantonrechter: gebiedt MSB-A om binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking aan (de advocaat van) [eiseres] inzage te in dan wel afschrift te geven van de – desgewenst geanonimiseerde – verslagen van de getuigenverhoren van de collega internisten/oncologen van [naam] in de periode 17 september 2020 tot en met 9 oktober 2020 van de onderzoekscommissie van MSB-A” en:

Verweerders hebben niet (voldoende) aangevoerd wat hun belang is bij behoud van de bestaande toestand tot op een eventueel rechtsmiddel is beslist. Daarom zal de kantonrechter de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren” en tot slot:

De kantonrechter ziet met name gelet op de opstelling en standpunten van partijen geen aanleiding om een dwangsom op te leggen.
Opmerking kantonrechter: “ [naam] ” is een verschrijving en daaronder moet worden verstaan: “ [medisch specialist] ”
2.7.
MSB-A heeft tegen voormelde beschikking van 13 februari 2023 een beroepschrift ingediend met daarbij tevens het verzoek om bij gelegenheid van incident de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van 13 februari 2023 te schorsen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, MSB-A te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 2.500,00 per dag dat zij niet voldoet aan de haar bij beschikking van 13 februari 2023 gegeven veroordeling met een maximum van € 50.000,00 en met veroordeling van MSB-A in de proces- en nakosten (te vermeerderen met de wettelijke rente hierover) en de kosten van de deurwaarder voor het betekenen van voormelde beschikking.
3.2.
[eiseres] legt – samengevat – aan de vordering het volgende ten grondslag. Op grond van artikel 611a Rv kan de rechter een partij veroordelen tot betaling van een geldsom, voor het geval dat niet aan de hoofdveroordeling wordt voldaan. Volgens [eiseres] is ten tijde van de zitting voorafgaande aan de beschikking van 13 februari 2023 bij de kantonrechter de indruk ontstaan dat een dergelijke geldelijke prikkel niet nodig zou zijn bij de beslissing dat er bepaalde bescheiden aan [eiseres] verstrekt zouden moeten worden. Echter, na de beschikking van 13 februari 2023 is gebleken dat MSB-A (toch) niet vrijwillig aan de hoofdveroordeling zal voldoen. Daarom is er volgens [eiseres] reden om alsnog een dwangsom op te leggen.
3.3.
MSB-A voert verweer. MSB-A concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
MSB-A voert – samengevat – het volgende aan. MSB-A wijst erop dat de dwangsomvordering al is afgewezen in de beschikking van 13 februari 2023. Verder voert MSB-A aan dat de beschikking van 13 februari 2023 niet juist en onvoldoende concreet is en dat er door het afgeven van de verslagen een situatie ontstaat die – ondanks een geslaagde hoger beroep – niet kan worden hersteld. Ook verwijst MSB-A naar een e-mailbericht van/namens de internist/oncologen van 14 april 2023, waarin onder meer het volgende staat:
“Wij hebben onze verklaringen destijds afgegeven op verzoek van MSB-A en onder de bevestiging van vertrouwelijkheid in de zaak [medisch specialist] . Vanwege de privacy van alle betrokken die genoemd worden in onze verklaringen en tevens onze eigen privacy willen wij niet dat deze verklaringen worden vrijgegeven.”
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat de rechter aan wie de vaststelling van een dwangsom wordt gevraagd vrij is aan die vordering al dan niet gevolg te geven. En niet alleen bij het al dan niet opleggen van een dwangsom heeft de rechter een discretionaire bevoegdheid, maar ook bij onder andere het bepalen van de hoogte en de frequentie van de te verbeuren dwangsommen en bij het bepalen van het tijdstip vanaf welk moment de dwangsommen zullen worden verbeurd. Verder overweegt de kantonrechter met verwijzing naar Hoge Raad 1 oktober 1982, ECLI:NL:PHR:1982:AC1995 en Benelux Gerechtshof 17 december 2009, ECLI:NL:XX:2009:BL5284 dat het rechtens mogelijk is dat bij de gewone rechter eerst in de ene procedure de hoofdveroordeling wordt uitgesproken en vervolgens nadien – in een kortgedingprocedure – veroordeling tot betaling van een dwangsom wordt gevorderd ter zake van de nakoming van de desbetreffende hoofdveroordeling. Dit kan anders zijn als de rechter die de hoofdveroordeling heeft uitgesproken zonder voorbehoud en beredeneerd de oplegging van een dwangsom heeft uitgesloten. Maar ook in dit laatste geval is denkbaar dat nadien in kort geding alsnog een dwangsomveroordeling aan de hoofdveroordeling wordt verbonden, bijvoorbeeld indien als gewijzigde omstandigheid wordt aangemerkt dat na het verstrijken van de tijd tussen bodemvonnis en kortgedingprocedure door de debiteur nog immer niet aan het vonnis is voldaan.
4.2.
In dit geval heeft [eiseres] op 19 augustus 2022 een 843a Rv verzoek ingediend. Zoals weergegeven onder 2.6 van dit vonnis heeft de kantonrechter bij beschikking van 13 februari 2023 beslist dat MSB-A [eiseres] inzage dient te geven in bepaalde stukken. De kantonrechter heeft die beschikking wel uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar heeft de eveneens door [eiseres] verzochte dwangsom afgewezen met de volgende overweging: “
De kantonrechter ziet met name gelet op de opstelling en standpunten van partijen geen aanleiding om een dwangsom op te leggen.”.
4.3.
In aansluiting op het voorgaande overweegt de kantonrechter dat de dwangsomveroordeling een voorwaardelijke geldveroordeling is die de rechter aan een hoofdveroordeling kan verbinden om gehoorzaamheid aan die hoofdveroordeling te bevorderen. Oftewel, de dwangsom is een prikkel om ertoe aan te zetten dat de hoofdveroordeling wordt uitgevoerd. De kantonrechter begrijpt de hiervoor geciteerde overweging uit de beschikking van 13 februari 2023 zo dat de kantonrechter in die zaak er destijds van uitging dat een dergelijke prikkel tot nakoming van de hoofdveroordeling (het geven van inzage) niet nodig was. Inmiddels blijkt echter dat MSB-A zonder nadere prikkel (toch) niet bereid is om aan die hoofdveroordeling te voldoen. Dat blijkt niet alleen uit de bij dagvaarding overgelegde correspondentie, maar ook uit de mededelingen van (de gemachtigde van) MSB-A tijdens de mondelinge behandeling van 18 april 2023. Zo staat in de pleitnotities van de gemachtigde van MSB-A onder meer het volgende: “
De eerbiediging van dat persoonlijkheidsrecht en de bescherming van de privacy van de interist/oncolgen en derden gaat bij een te maken afweging boven het belang van [eiseres] op inzage c.q. afgifte.
4.4.
Kortom, MSB-A is niet bereid tot inzage of afgifte, terwijl zij daartoe wel is veroordeeld bij rechterlijke beschikking. In dit kader verwijst de kantonrechter naar ECLI:NL:GHSHE:2022:2837, waarin de volgende overweging uit het vonnis in eerste aanleg is opgenomen: “
Het is een fundament van de rechtsorde dat rechterlijke vonnissen dienen te worden nageleefd. De veroordeelde heeft geen recht het vonnis naast zich neer te leggen.” Weliswaar heeft MSB-A tegen de beschikking van 13 februari 2023 een beroepschrift ingediend, maar gelet op de uitvoerbaar bij voorraadverklaring heeft dat hoger beroep geen schorsende werking.
4.5.
In het licht van het voorgaande ziet de kantonrechter mogelijkheid en aanleiding om alsnog een dwangsom op te leggen. Bij het opleggen van de dwangsom heeft de kantonrechter ook oog voor de belangen van MSB-A, de internist-oncologen en andere betrokkenen. Bovendien houdt de kantonrechter er rekening mee dat MSB-A niet alleen hoger beroep heeft ingesteld, maar daarbij ook een incidenteel verzoek heeft gedaan tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad. Gelet daarop en op het feit dat [eiseres] geen zodanig spoedeisend belang heeft gesteld dat niet op de beslissing in het incident kan worden gewacht, zal de dwangsommen op hun vroegst worden verbeurd nadat het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op voormeld incident (afwijzend) heeft beslist, dan wel nadat dat MSB-A het betreffende incident intrekt. In het dictum is opgenomen dat MSB-A eerst kennis zal moeten kunnen nemen van de beslissing in het incident, waarop daarna zij zal moeten kunnen handelen en zij eerst dan – bij weigering – de dwangsommen zal verbeuren. Verder zal de kantonrechter de hoogte van de te verbeuren dwangsommen bepalen op € 2.000,00 per dag met een maximum van € 40.000,00.
4.6.
MSB-A is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
132,42
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
793,00
- overige kosten
0,00
Totaal
1.169,42
4.7.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt MSB-A om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 2.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet voldoet aan de haar bij beschikking van 13 februari 2023 gegeven veroordeling om [eiseres] inzage te geven in dan wel afschrift te geven van de – desgewenst geanonimiseerde – verslagen van de (getuigen)verhoren van de collega internist/oncologen van [medisch specialist] in de periode 17 september 2020 tot en met 9 oktober 2020 van de onderzoekscommissie van MSB-A, zulks tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.2.
bepaalt dat voormelde dwangsommen op hun vroegst worden verbeurd vanaf de 4de dag na de dag waarop het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op het door MSB-A ingestelde incident tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad (afwijzend) heeft beslist, dan wel ingaande de dag na de dag waarop MSB-A het betreffende incident intrekt,
5.3.
veroordeelt MSB-A in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.169,42, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt MSB-A in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de explootkosten als MSB-A niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2023.