Op 2 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de waardebepaling van een winkelpand. De belanghebbende, eigenaar van het winkelpand, had beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die de waarde van het pand had vastgesteld op € 393.000. De belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat de waarde maximaal € 160.000 zou moeten zijn, gebaseerd op de aankoopprijs van het pand in juni 2019. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen beoordeeld, waarbij de heffingsambtenaar stelde dat de aankoopprijs geen marktconforme waarde vertegenwoordigde omdat het pand uit een faillissement was verkocht. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar niet voldoende feiten had aangedragen om aan te tonen dat de koopsom niet de waarde in het economische verkeer weergeeft. De rechtbank concludeerde dat de waarde van het winkelpand per waardepeildatum 1 januari 2019 € 160.000 bedraagt, en verklaarde het beroep gegrond. De uitspraak op bezwaar werd vernietigd en de aanslag onroerendezaakbelastingen werd dienovereenkomstig verlaagd. Daarnaast werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van proceskosten en een schadevergoeding aan de belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn.