ECLI:NL:RBZWB:2023:2990

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
C/02/385490 / HA ZA 21-268 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van der Lende-Mulder Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de omvang van de nalatenschap en de rol van de executeur in erfrechtelijke geschillen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen erfgenamen over de omvang van de nalatenschap van de op [overlijdensdatum] overleden [erflater]. De eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], handelen in hun hoedanigheid als erfgenamen en hebben de moeder van de erflater, die als executeur en afwikkelingsbewindvoerder optreedt, aangeklaagd. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 7 september 2022 enkele vorderingen van de eisers afgewezen en de omvang van de nalatenschap vastgesteld op € 1.208.798,-. De eisers hebben vervolgens hun vordering gewijzigd en verzocht om vernietiging van een akte van verdeling, die op 17 april 2020 door notaris [naam] was opgemaakt, op grond van dwaling en misbruik van omstandigheden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de moeder als executeur de bevoegdheid had om de nalatenschap te verdelen en dat de eisers niet konden aantonen dat er sprake was van een wilsgebrek. De rechtbank heeft de gewijzigde vordering afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is op 19 april 2023 uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/385490 / HA ZA 21-268
Vonnis van 19 april 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser sub 2],
beiden handelend in hun hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van de op [overlijdensdatum] overleden [erflater] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. R.A.A. Maat te Goes,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 3] ,
pro se en in haar hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van de op [overlijdensdatum] overleden [erflater] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagden,
advocaat mr. G.W.J. van Dijke te Middelburg.
Eisers worden hierna [eiser sub 1] en [eiser sub 2] genoemd. Gedaagden worden hierna moeder, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 september 2022
  • de akte uitlaten, tevens houdende akte wijziging en vermeerdering van eis van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , genomen op de rol van 5 oktober 2022
  • de antwoordakte van moeder, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] d.d. 2 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 7 september 2022 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen geformuleerd in r.o. 3.1 onder 1, 2, 6 en 7 van dat vonnis voor zover deze zijn gericht tegen moeder in persoon. Dit vonnis is in zoverre een eindvonnis.
2.2.
Verder heeft de rechtbank in het tussenvonnis overwogen dat:
- de vordering onder 1 jegens moeder in haar hoedanigheid van executeur/afwikkelingsbewindvoerder zal worden afgewezen,
- de vordering onder 2 zal worden toegewezen aldus dat voor recht zal worden verklaard dat de omvang van de nalatenschap per datum overlijden van erflater € 1.208.798,- is,
- de vordering onder 4 zal worden afgewezen en
- de vordering onder 5 zal worden toegewezen.
Deze overwegingen in het tussenvonnis zijn bindende eindbeslissingen. De rechtbank is daaraan in beginsel gebonden. Moeder, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben in hun antwoordakte van 2 november 2022 betoogd dat de rechtbank voor de beoordeling van de vordering onder 2 bij de waardering van het ondernemingsvermogen ten onrechte niet is uitgegaan van de agrarische waarde van de landbouwgrond in verpachte staat, maar is uitgegaan van de waarde daarvan in het vrije economische verkeer in onverpachte staat. De rechtbank ziet in hetgeen zij hebben aangevoerd geen aanleiding op haar eindbeslissingen op deze punten terug te komen. Moeder, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] kunnen zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank, maar dit betekent niet dat er sprake is van een juridische of feitelijke misslag, die de rechtbank ertoe zou moeten nopen haar oordeel te herzien.
2.3.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis de beoordeling van de vorderingen onder 6 en 7 aangehouden tot aan het eindvonnis. Ter verdere beoordeling en beslissing op de vordering onder 3 zijn [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in de gelegenheid gesteld een nadere berekening over te leggen van de omvang van de erfdelen van de kinderen op basis van de in het tussenvonnis nader vastgestelde omvang van de nalatenschap van erflater.
de wijziging van de vordering onder 3
2.4.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben zich bij akte uitgelaten. Ook hebben zij in die akte een wijziging/vermeerdering van eis geformuleerd. Zij verzoeken hen toe te staan hun vordering onder 3 aan te passen als volgt:

3. partieel te vernietigen de tussen partijen op 17 april 2020 door notaris [naam] opgemaakte akte en die akte voor haar gevolgen te wijzigen in dier voege dat de daarin vastgestelde verdeling leidt tot een vordering uit overbedeling ter hoogte van, althans die vordering uit overbedeling nader vast te stellen op, € 227.016,41 per persoon, en ook als gevolg van de afstanddoening van die vordering schuldig erkend bedrag wegens ter leen ontvangen gelden nader te stellen op € 227.016,41 per persoon, althans een zodanig bedrag als het de rechtbank moge behagen;’.
2.5.
Moeder, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] voeren tegen de voorgestelde wijziging van eis aan dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de procedure in een opmerkelijke volgorde voeren, door pas nu vernietiging van de akte te vorderen, nadat zij eerst alleen een verklaring voor recht hebben gevorderd tot vaststelling van de omvang van de nalatenschap van erflater en van de erfdelen van de kinderen. Zij menen dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aldus in de afrondingsfase in eerste aanleg een omvangrijk ander juridisch debat openen, zij het wel op basis van dezelfde feiten. In hun optiek verhoudt deze gang van zaken zich slecht met de eisen van een goede procesorde.
2.6.
Voor zover moeder, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] met deze reactie hebben bedoeld zich te verzetten tegen toelating van de wijziging/vermeerdering van eis, volgt de rechtbank hen daarin niet. Op grond van art. 130 Rv mogen eisers hun vordering veranderen of vermeerderen zolang de rechter geen eindvonnis heeft gewezen, tenzij dit in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Daarvan is geen sprake. Zoals moeder, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] al opmerken is de gewijzigde eis gebaseerd op hetzelfde feitencomplex, zodat de procedure geen vertraging oploopt. Verder geldt dat zij in de gelegenheid zijn gesteld op de gewijzigde eis te reageren, van welke gelegenheid zij ook gebruik hebben gemaakt.
Zij stellen verder nog dat zij zich niet eerder over de waarderingsgrondslagen konden en behoefden uit te laten, omdat geen vernietigingsgrondslag voorlag. Voor zover zij daarmee hebben willen betogen dat zij door de wijze van procederen door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in hun verdediging worden geschaad, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Het debat tussen partijen ging van aanvang af over de omvang van de nalatenschap. De waardering van de grond was daar onderdeel van en moeder, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben daar ook een standpunt over ingenomen, waarop in het tussenvonnis is ingegaan (zie ook r.o. 2.2 hiervoor). De slotsom is dat de rechtbank de wijziging van de vordering toelaat en dat de gewijzigde vordering als hiervoor onder 2.4 geformuleerd verder ter beoordeling en beslissing voorligt.
de gewijzigde vordering onder 3
2.7.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat zij met de gewijzigde vordering willen bereiken dat de waardering en de veronderstelde overbedeling tussen partijen niet meer geldt als vaststaand. Zij beroepen zich op dwaling, althans misbruik van omstandigheden. Zij stellen dat moeder haar bevoegdheid als executeur/afwikkelingsbewindvoerder bij de totstandkoming van de verdeling in de akte heeft misbruikt door ten aanzien van de waarde van de onderneming in de boedelbeschrijving uit te gaan van een onjuiste waarde, terwijl ze wist dat die aanmerkelijk hoger was en dat juiste informatie [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van instemming met de akte zou hebben weerhouden. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat zij bij de verdeling zijn benadeeld voor meer dan een kwart.
2.8.
Moeder, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] voeren inhoudelijk tegen de gewijzigde eis aan dat de akte van boedelbeschrijving en verdeling rechtsgeldig tot stand is gekomen en voor vernietiging geen plaats is. Moeder was als executeur/afwikkelingsbewindvoerder op basis van het testament privatief bevoegd de verdeling overeenkomstig de laatste wil van erflater te voltrekken. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] kunnen niet met een beroep op dwaling ten aanzien van de waardering van het ondernemingsvermogen vernietiging van de verdeling vorderen. Deze vordering is vervallen, omdat de termijn van drie jaar vanaf de datum waarop de verdeling geacht moet zijn tot stand te zijn gebracht, zijnde [overlijdensdatum] , is verstreken. Zij voeren verder aan dat, als er al sprake zou zijn van benadeling, [eiser sub 1] en [eiser sub 2] die hebben aanvaard, zodat een beroep op dwaling afstuit op art. 3:196 lid 4 BW. In de akte van boedelbeschrijving en verdeling staat:
De comparante, handelend als gemeld, verklaarde de gevolgen van de verdeling ten bate of schade van de deelgenoten te aanvaarden.Daardoor kan er geen discussie over de aangehouden waarden bestaan. Er is afstand gedaan van de vernietigingsbevoegdheid. Overigens kan er geen sprake zijn van dwaling, omdat er op het moment van opmaken van de akte al discussie tussen partijen was over de waarde. Ten slotte betwisten moeder, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] voor meer dan een kwart zijn benadeeld.
2.9.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.10.
Moeder heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid die erflater haar in zijn uiterste wil heeft gegeven, inhoudende dat zij mag besluiten zijn nalatenschap te verdelen overeenkomstig de wettelijke verdeling als bedoeld in art. 4:13 BW (hoofdstuk 3 aanhef en onder 3.1 van het testament). Erflater heeft hierbij bepaald, dat de kinderen als overige erfgenamen op grond van de verdeling overeenkomstig dit artikel een niet-opeisbare geldvordering op moeder verkrijgen, ter grootte van de waarde van hun erfdelen, waarbij de waarde en derhalve ook de omvang van deze geldvorderingen in een notariële akte moet worden vastgelegd.
2.11.
Erflater heeft moeder verder de bevoegdheid gegeven als executeur/afwikkelingsbewindvoerder zelfstandig – zonder medewerking van de andere erfgenamen – te beschikken over de nalatenschap, aan zichzelf een legaat af te geven en de nalatenschap te verdelen met inachtneming van de erfdelen van ieder van de erfgenamen. Dit blijkt uit de hiervoor aangehaalde bepaling in hoofdstuk 3 van het testament onder 3.1 en verder uit hetgeen hij heeft bepaald in hoofdstuk 6 onder 5.3 – voor zover van belang – :
Mijn afwikkelingsbewindvoerder bij overlijden vóór mijn echtgenote
Voor het geval ik vóór mijn echtgenote kom te overlijden, benoem ik haar tot afwikkelingsbewindvoerder voor de verdeling van mijn nalatenschap, voor welke benoeming de volgende bepalingen gelden:
ik ken mijn echtgenote in die functie de bevoegdheid toe om zelfstandig – dus zonder medewerking van mijn overige erfgenamen – mijn nalatenschap overeenkomstig het bepaalde in dit testament te verdelen;
ik leg mijn overige erfgenamen de last op om binnen redelijke termijn op eerste verzoek van mijn echtgenote aan een zodanige verdeling mee te werken;
(…)
(…)
mijn echtgenote kan als afwikkelingsbewindvoerder ook als wederpartij van zichzelf optreden;
enz.
2.12.
Moeder heeft de benoeming aanvaard. Zij heeft van de hiervoor aangehaalde bevoegdheid gebruik gemaakt en de nalatenschap overeenkomstig de regels van de wettelijke verdeling verdeeld.
2.13.
Moeder kwam in haar hoedanigheid van executeur/afwikkelingsbewindvoerder echter niet de bevoegdheid toe de omvang van de nalatenschap en daarmee de omvang van ieders erfdeel te bepalen. De waarde van de verkrijgingen wordt bepaald op grond van de uiterste wil. Nu gesteld noch gebleken is dat erflater in zijn uiterste wil heeft bepaald hoe de waarde en omvang van de verkrijgingen van de kinderen moeten worden vastgesteld en welke maatstaven daarvoor moeten worden gehanteerd, geldt als uitgangspunt de bij een verdeling gebruikelijk te hanteren maatstaven. In haar tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat de maatstaven die ten grondslag hebben gelegen aan de bepaling van de in de akte van 17 april 2020 vastgelegde waarde van de omvang van de nalatenschap van erflater en de omvang van de erfdelen van de kinderen op onderdelen niet voldoen aan dat uitgangspunt en dat er in deze zaak onvoldoende grond is van het uitgangspunt af te wijken (zie r.o. 4.14 tot en met 4.25 van het tussenvonnis). Het gevolg is dat in de akte de waarde van de nalatenschap en van ieders erfdeel voor een te laag bedrag zijn vastgelegd en daarmee ook de omvang van de geldvorderingen van de kinderen.
2.14.
Dit betekent echter niet dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] met een beroep op dwaling of misbruik van omstandigheden gedeeltelijke vernietiging van de akte kunnen vorderen. Aan de vastlegging van de waarde ligt geen rechtshandeling van de kinderen ten grondslag, dus geen wilsverklaring waaraan van de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een gebrek zou kunnen kleven. De verdeling die in de akte is neergelegd, kon moeder geheel zelfstandig, dat wil zeggen zonder medewerking van de kinderen, tot stand brengen. Toestemming of instemming van de erfgenamen is blijkens de formulering van de bevoegdheidstoedeling in het testament niet vereist. Een eventueel wilsgebrek van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , zoals door hen gesteld blijft zonder gevolg. Van hen was voor de totstandkoming van de verdeling geen wilsverklaring nodig. In de literatuur worden als tegenwicht voor de zelfstandige verdelingsbevoegdheid van moeder diverse waarborgen genoemd, zoals de boedelbeschrijving (artikel 4:160 BW), de rekening en verantwoording (artikel 4:161 BW), het ontslag wegens gewichtige redenen (artikel 4:164 BW) en de aansprakelijkheid indien in de zorg van een goed bewindvoerder verwijtbaar wordt tekortgeschoten (artikel 4:163 BW). Vernietiging van de akte waarin de omvang van de erfdelen is vastgelegd en/of vernietiging van de verdeling op grond van een wilsgebrek bij (een van) de overige erfgenamen is geen optie.
2.15.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] noemen nog dat moeder misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid. Onduidelijk is of dit een zelfstandige grondslag van de vordering is. Wat hier verder van zij, misbruik van bevoegdheid kan geen grond zijn voor vernietiging van de akte of de verdeling. Misbruik van bevoegdheid kan er hooguit toe leiden dat de te ver gaande uitoefening van de bevoegdheid niet kan worden afgedwongen of, in het geval door het misbruik schade is ontstaan, een vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatig handelen (art. 6:162 BW). Hiervan is geen sprake.
2.16.
Voorgaande overwegingen leiden ertoe dat de vordering onder 3 zoals die na wijziging luidt, zal worden afgewezen. De rechtbank komt aan hetgeen partijen verder ten aanzien van het beroep op dwaling, misbruik van omstandigheden en misbruik van bevoegdheid hebben betoogd, niet toe. De rechtbank komt evenmin toe aan de verschillende berekeningen van de erfdelen van de kinderen, aangezien thans geen vordering meer resteert die daarop betrekking heeft.
de vorderingen onder 6 en 7
2.17.
Deze vorderingen betreffen een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 4.071,62 en proces- en nakosten. De rechtbank ziet aanleiding de buitengerechtelijke kosten af te wijzen en de proceskosten – de nakosten daaronder begrepen – te compenseren, aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. Het geschil betreft een familiekwestie en bovendien worden partijen over en weer in het ongelijk gesteld. Voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten op basis van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten is geen plaats, nu geen van de vorderingen een vordering tot incasso van een geldvordering betreft.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat de omvang van de nalatenschap per datum overlijden van [erflater] , overleden op [overlijdensdatum] , € 1.208.798,- is,
3.2.
veroordeelt moeder, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] deze uitspraak tot zover te gehengen en gedogen,
3.3.
compenseert de proces- en nakosten, aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023.